Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |||||
Wetenschappelijke kroniek
| |||||
[pagina 447]
| |||||
MichelGa naar voetnoot1). Als men deze beide betogen vergelijkt, dan is het eerste de preek van een oprecht en candied gelovige, die ook bij zijn geachte toehoorders hetzelfde geloof in de bovenmenselijke herkomst van de schotels veronderstelt, en samen met hen protesteert tegen de officiële instanties die om een mysterieuse reden het belang van de schotelverschijningen trachten te minimaliseren. Het tweede is - ten minste in de bedoeling van de schrijver - een nauwgezette en streng critische apologetica, waarin voor en tegen van de herkomst nauwkeurig wordt afgewogen; Michel scheldt liever tegen de ongelukkige astronoom Menzel (van de Harvard-universiteit), die denkt een voldoend wetenschappelijke verklaring te kunnen geven vonder énig beroep te doen op het bovenaardse. Keyhoe is meer overtuigd dan Michel, maar toch niet zo naïef dat hij alles gelooft. Hij weet dat als gevolg van zijn artikelen en boeken veel hysterische ‘sightings’ zijn voorgekomen en hij verwacht er nog meer wanneer het leger eens de ‘waarheid’ durft zeggen; hij weet ook enkele grappen - b.v. het verhaal van Adamski die met een bewoner van de planeet Venus gesproken heeft - te onderscheiden van nogal veel gevallen waarin de voor de hand liggende verklaringen - hallucinaties, weerverschijnselen, enz. - te kort schieten. Dit in gebreke blijven van de gewone verklaringen is hem een voldoende reden om op enthousiaste maar oprechte wijze zijn thesis te verdedigen, nl. dat de bevredigende verklaring moet gezocht worden buiten de aarde (‘from outer space’). Michel bekent graag dat hij geïnspireerd werd door Keyhoe: ‘J'ai tenu compte des faits rapportés par le commandant Donald Keyhoe dans ses deux livres, chaque fois que la caution de la Commission SoucoupeGa naar voetnoot2) ou de l'A.T.I.C.Ga naar voetnoot3) était certaine. Cette attitude n'est en aucune façon une manifestation de défiance à son égard; commentateur parfois un peu enthousiaste, Keyhoe est en revanche un historien rigoureusement honnête et scrupuleux. Mais ce livre s'adresse en France à des lecteurs qui ont d'abord été touchés par les calomniateurs de Keyhoe’ (blz. 10). Deze inspiratie belet Michel niet veel strenger bij de feiten te blijven: hij onderzoekt de waarde van de getuigenissen, en wat ze ons precies te zeggen hebben; hij geeft zich ook de moeite om te realiseren en duidelijk te beschrijven waarin de mathematico-physische moeilijkheden bestaan die hem precies in dezelfde lijn als Keyhoe, maar voorzichtiger, doen besluiten dat er 60% reden bestaat om aan te nemen ‘que les soucoupes viennent d'un monde prodigieusement différent du nôtre’. In Engeland alleen werden The Flying Saucers from Outer Space in enkele maanden (van Mei 1954 tot September) viermaal herdrukt. Zelfs theologen vinden de phantastische gebeurtenissen ernstig genoeg om zich af te vragen welke weerslag ze zullen hebben op de theologie. | |||||
Hoe zijn de schotels het eerst verschenen?De schotelgelovige zal hier vragen met welk recht de hypothese van Keyhoe phantastisch genoemd wordt. Is het dan zo weinig waarschijnlijk dat er buiten de aarde nog mensen bestaan, en kunnen zij niet vóór ons de mogelijkheid gevonden hebben van een interplanetaire vaart? | |||||
[pagina 448]
| |||||
‘Phantastisch’ wil niet zeggen ‘absoluut onmogelijk’, maar wel ‘uit de verbeelding gehaald’. Welnu het énig bewijs dat we vinden voor de Martiaanse of Venusiaanse herkomst van de U.F.O.'s is de verbeelding van Keyhoe en van zijn lezers. U.F.O.'s zijn in de terminologie van de Amerikaanse luchtvaart ‘Unidentified Flying Objects’, d.w.z. vliegtuigen of verschijnselen, die men beweert te zien in de lucht, zonder dat technici in staat zijn ze onder te brengen in een of andere categorie van de bekende natuurverschijnselen of luchtvaartuigen. Het zijn geen ballons, daarvoor gaan ze te vlug en te gemakkelijk tegen de wind in; het zijn geen zeppelins, daarvoor is hun beweging te vrij; zij behoren noch tot de bekende vliegtuigen, want ze schieten totaal geluidloos door de lucht; noch tot de bekende projectielen, want hun bewegingen vertonen de ongelofelijkste versnellingen, de meest hoekige bochten en ze komen zelfs tot totale stilstand in de lucht, hetgeen allemaal strijdig schijnt met de beweging van een projectiel. Het zijn ook geen gewone natuurverschijnselen want ze reageren verstandig b.v. bij de aanval van een vliegtuig. Moeten al deze negatieve redenen ons doen besluiten dat ze daarom uit Mars komen? We zien niet in waarom. Is er wel iets met zekerheid te zeggen over een kern van waarheid waaromheen de phantasie van de Westerse mens de vliegende schotels laat wentelen? Dit is zeer moeilijk, omdat men bij de studie van de getuigenissen telkens voor de vraag wordt gesteld wat primair was: de geprikkelde verbeelding of het verschijnen van min of meer eigenaardige dingen. Dat de verbeelding primair was, dus zonder dat er iets uitwendig observeerbaars aan voorafging, is mogelijk als men bedenkt dat in 1947, - toen de eerste vliegende schotel, met de sensatie eigen aan de Amerikaanse kranten werd gemeld, - de verbeelding artificieel geprikkeld werd door de koude oorlogpsychose en de scalpendans rond de atoomwolk van Bikini. Voor al wat er later gebeurde, vooral in Europa, zijn de publicaties van Keyhoe en diens satellieten dan verder verantwoordelijk. Astronomen en physici, die even glimlachen als men hun vraagt wat nu eigenlijk te denken van vliegende schotels, zijn ook deze mening toegedaan. Om dit tot het einde toe te verdedigen, moet men dus nogal sceptisch staan, ook tegenover getuigenissen van sommige bevoegd schijnende, bezadigde en weinig sensatiebeluste mensen. Hebben physici en astronomen dit recht? Misschien wel. Want zij bekijken natuurverschijnselen, en a fortiori de producten van menselijke techniek of supertechniek, niet zoals een theoloog een mirakel of een verschijning van O.L. Vrouw moet bestuderen. In een mirakel is het bovennatuurlijke en geestelijke gebeuren de hoofdzaak; men stelt deze hoofdzaak vast en is dan bereid de gevolgen ervan in de uitwendig observeerbare wereld te aanvaarden wanneer een gezond religieuze contekst daar aanleiding toe geeft. Een physicus echter wil zelf het uitwendig gebeuren reproduceren ter bevestiging van een physische wet of hypothese. Maar als de U.F.O.'s inderdaad doen wat er van verteld wordt, dan permitteren ze zich zoveel vrijheden met de bekende physische wetten, dat de kalmste physicus in opstand komt. Als hij dan zelf een vliegende schotel zou zien, zal hij eerder geneigd zijn te twijfelen aan zijn eigen ervaring, en b.v. denken dat hij evenals zoveel anderen onderhevig is geweest aan hallucinatie. Of moeten we aannemen dat niet alles phantasie is geweest en er toch dingen verschijnen, waaraan men sedert Juni 1947 de naam geeft van vliegende schotels, en die door sommige - voorlopig moeilijk juist te beschrijven - eigen- | |||||
[pagina 449]
| |||||
aardigheden de verbeelding van een halve wereld op hol hebben gebracht. Op 24 Juni 1947 zat een zekere zakenman, Kenneth Arnold, in zijn persoonlijk vliegtuig naar de sneeuwtop te kijken van de berg Rainier (in de staat Washington, ver in het Noord-Westen van de Verenigde Staten) toen een lichtflikkering hem plotseling op zij deed kijken. Hij zag negen glanzende schotels in de lucht tegen het wit van de sneeuw afsteken; ze vlogen in perfecte formatie, met een snelheid die hij schatte op meer dan twee duizend kilometer per uur. Ze moesten ongeveer zo groot zijn als een D.C. 3. Men sprak dadelijk van hallucinatie. Maar dezelfde 24 Juni had Fred Johnson die in de Cascadebergen werkte zes schijven in de lucht gezien, die hij precies beschreef als de schotels van Arnold; ze hadden zelfs invloed op de naald van zijn kompas. En men vernam dat in Oklahoma en in Idaho reeds vroeger vliegende schotels waren waargenomen; de 28e Juni zag men er nog zes in Nevada. De 4de Juli publiceerde de Amerikaanse luchtmacht na een kort onderzoek een communiqué dat de vliegende schotels toeschreef aan hallucinatie. Maar dezelfde dag zag men weer schotels vliegen in verscheidene steden van Noord-West Amerika en van Canada. Honderden getuigen, waaronder vliegtuigpiloten en luchthavenofficieren hadden twaalf schotels zien blinken in de zon. Jammer genoeg is er in alle Amerikaanse kranten, naar traditionele gewoonte, zoveel drukte gemaakt om deze eerste gevallen, dat alle getuigenissen over latere gebeurtenissen van te voren al verdacht werden. Als een verbeeldingsschema eenmaal een vaste vorm heeft aangenomen, dan is een hemd dat hangt te drogen voldoende om een spook te doen verschijnen, en de meest gewone sondeerballon of lichtweerkaatsing kan volstaan om een formatie Marsbewoners naar de wereld te doen neerdalen. Veertien dagen na de z.g. halucinatie van Kenneth Arnold lagen voor de Amerikaanse luchtvaart ter onderzoek twintig gevallen, geobserveerd door betrouwbare getuigen, d.w.z. specialisten van de luchtvaart, militair en civiel personeel van contrôletorens voor luchtvaart, marine-officieren, enz. Wat ze allen gezien hadden was een cirkelvormige platte schijf, ongeveer zo groot als een Dakota 3, met doorgaans een ongelooflijke bewegingsvrijheid: ze kon stilstaan in de lucht (een moeilijk op te lossen probleem, ook voor de luchtvaart zonder vleugels) maar ook vooruitschieten, zelfs verticaal in de hoogte met supersonische snelheid. Ze vertoonde daarenboven kunststukjes van versnelling die de knapste ingenieur zouden doen groen worden van afgunst: zich omkeren in een scherpe, niet afgeronde hoek, opeens stilstaan, zoals vallende sterren, zonder tegen de lucht in brand te schieten, enz. En dit alles zo goed als geluidloos. Wat een vooruitgang tegenover de zang van onze straaljagers, die we zo dikwijls verwensen! Men begrijpt ook waarom de wetenschap sceptisch glimlachte. Maar op de Air Technical Intelligence bleven de telefoontjes voortrinkelen: journalisten die meer details wensten, congresleden, senatoren en gouverneurs, en last not least getuigen van nieuwe waarnemingen. Wat moet er in zulke gevallen gebeuren? Het leger deed dan zoals iedere officiële instantie, wanneer ze voor een perplex geval staat. Het vormde een commissie. De nodige technici werden uitgenodigd, en het Project Bluebook gesticht dat zich met de saucers moest bezig houden. Het Project nam zijn taak ernstig op; het liet velletjes papier drukken (Form A) ‘U.S. Air Force Technical Information Sheet’, waarvan Keyhoe een facsimile geeft in zijn boek. Dit formulier bevat een reeks vragen zo opgesteld, dat | |||||
[pagina 450]
| |||||
een ieder zo precies mogelijk inlichtingen kan geven aan de U.S. Air Force over niet-geïdentificeerde luchtverschijnselen die men heeft gezien. ‘Tracht te antwoorden op zoveel mogelijk vragen. Uw inlichtingen zullen gebruikt worden voor onderzoekingsdoeleinden. Wanneer hebt u het voorwerp gezien? Waar bevond u zich? Hoe lang zag u het voorwerp? Hoe was het licht en de lucht? Waar stond de zon? Stond het voorwerp stil, vloog het opeens weg, ontplofte het, gaf het rook? Veranderde het van helderheid of van vorm? Was het doorschijnend of niet? Gaf het geluid? Welk was zijn kleur? Was er meer dan één dergelijk voorwerp? Kunt u schatten hoe groot het in werkelijkheid was? Hoe verdween het? Waart u alleen of zagen anderen het met u? Kunt u schatten hoe snel het vloog? en hoever het verwijderd was? enz.’. Een technischer vragenlijst moest beantwoord worden door de radaroperateurs die iets ongewoons merkten in de aanduidingen van het radarscherm. Want de ‘sightings’ met het blote oog vielen weldra samen met observaties van radarinstallaties. Het dossier van de inlichtingen die binnenkwamen groeide ontstellend. Toen Donald Keyhoe in 1949 vroeg om de exacte gegevens te mogen inkijken, vernam hij dat deze behoorden tot de militaire geheimen. Acht dagen na de geboorte van Project Bluebook had een tragisch ongeval plaats waardoor de mysterieuze macht van de vliegende schotels voor goed ruchtbaar werd. De piloot van een straaljager, Kapitein Thomas F. Mantell, moest het achtervolgen van een vliegende schotel bekopen met de dood. De omstandigheden van deze tragische gebeurtenis werden tot in details genoteerd door de luchtvaartbasis Godman (in Kentucky). Men had nl. van uit andere posten gesignaleerd (dit is belangrijk voor de onafhankelijkheid van de getuigenissen) dat een U.F.O. in aantocht was. Toen de chef van de basis en zijn officieren het voorwerp tussen de wolken zagen blinken, besloten ze vlug drie jagers achter het ding aan te zenden. Kapitein Mantell, die het bevel had over de drie jagers, meldde na enige tijd aan de basis: ‘Het ding is juist vóór en boven mij, en heeft een snelheid half zo groot als de mijne; it looks metallic and of tremendous size; ik zal trachten naderbij te komen’. De twee andere jagers meldden ook dat ze de schotel hadden gezien, maar dat ze door de wolken hun kapitein uit het oog verloren hadden. Vijf minuten later zei Mantell opnieuw: ‘Het ding stijgt; het gaat nu even vlug als ik, 580 km per uur. Ik ga zelf hoger stijgen om het te bereiken’. Dit waren zijn laatste woorden. De stukken van zijn vliegtuig heeft men kilometers ver verspreid gevonden; men vermoedt dat het enkele minuten na de laatste mededeling van de piloot uit elkaar is gevlogen. Na twee jaar onderzoek, navragen en nadenken, publiceerde de Commissie het volgend verslag: ‘Het onderzoek heeft uitgemaakt dat Mantell wellicht het bewustzijn verloor op 7000 m hoogte bij gebrek aan zuurstof, en dat hij stierf aan verstikking vóór zijn val. Het U.F.O. dat door de piloot achtervolgd werd heeft men willen vereenzelvigen met de planeet VenusGa naar voetnoot4); nochtans hebben latere verificaties getoond dat de hoogte en het azimuth van Venus op het ogenblik van het drama deze verklaring niet rechtvaardigen. Voor het voorwerp is dus geen verklaring gegeven’. De stukken van het verongelukte vliegtuig werden gephotografeerd, maar het | |||||
[pagina 451]
| |||||
leger weigert deze photo's ter inzage te geven (ten minste aan Majoor Keyhoe; misschien heeft niemand anders er naar gevraagd). Het lichaam van Mantell werd medisch onderzocht; het verslag van dit onderzoek werd geheim gehouden en het lichaam niet aan de familie afgestaan. Later heeft het leger verklaard dat deze maatregel genomen is om gevoelsredenen. Werd daarmee alles gezegd? Moeten we achter deze geheimzinnigheid een betekenis zoeken die de zaak toch belangrijker maakt, dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden? Of is deze manier van handelen vanwege het leger de enige manier om enigszins te worden gerust gelaten? Het schema van de verbeelding bleef trouwens niet geheel hetzelfde. De schotels werden cigaren en 's nachts vuurbollen. Ze bleven alleen dezelfde beweeglijkheid behouden. Even betrouwbare getuigen, nl. twee piloten van de Eastern Lines zagen op hun vlucht een soort luchtschip, waarvan de patrijspoorten een verblindend licht verspreidden. De bewegingen van dit schip gehoorzaamden al even weinig aan de wetten van de zwaartekracht en de acoustiek als die van de vliegende schotels. Het Project Bluebook veronderstelt dat het een meteoorsteen was en voegt bij dit besluit het volgende: ‘De psychologen moeten nu uitmaken of de lichtgloed die achter een meteoor volgt de indruk kan maken van een luchtschip waarvan de patrijspoorten hel verlicht zijn. In het geval van (de twee piloten) Chiles en Whitted schijnt dit zeer onwaarschijnlijk’. Ten slotte is er de vuurbol. Luitenant George F. Gorman heeft boven het vliegveld van Fargo (in Noord Dakota) een gevecht geleverd met zo'n vuurbol van zeer kleine afmetingen. Hij durfde het gevecht aan omdat hij vermoedde dat een botsing met een lichtje van die grootte weinig gevaar kon opleveren. Daar hij toch moest wachten om te landen, had hij het personeel van het vliegveld tijdig kunnen attent maken op de aanwezigheid van dit lichtje. Ze volgden dus gespannen de pogingen van Gorman om tegen het lichtje aan te vliegen, maar dit speelde met zijn aanvaller als een verbazend slimme muis zou spelen met een logge kat, of om beter bij de gewone beelden te blijven, als de toreador die het zwaar geweld van de stier ophitst en dan juist op tijd weet weg te springen als het spel gevaarlijk wordt. Project Bluebook maakte ook hiervan een verslag, met o.m. de bewering dat tijdens dit gevecht de piloot geen afwijking had gezien op zijn instrumenten. Donald Keyhoe heeft hem later gevraagd of hij de elementen van dit verslag kon bevestigen. De piloot kon dit inderdaad, uitgenomen voor bovenvermelde bewering. Hij weigerde het feit te bevestigen, maar ook het te ontkennen. Had hij als vakman de fout begaan, niet voldoende te letten op de reacties van zijn instrumenten en was hij verlegen deze fout te bekennen? Of heeft het leger eens te meer, zoals Keyhoe vermoedt, een consigne gegeven het geheim te bewaren? | |||||
Betrekkingen tussen de Marsbewoners en het legerTwee jaar na de schotel van Arnold, op 27 December 1949 besloot Project Bluebook zijn werkzaamheden. Het had 375 verslagen van waarnemingen onderzocht. De Air Force (dus niet de Commissie zelf) maakte dit nieuws bekend, zeggende dat de oorzaak van deze waarnemingen was
| |||||
[pagina 452]
| |||||
Was de Luchtmacht ontevreden over het werk van het Project? Zijn taak was immers niet af: de Luchtmacht heeft zelf sedert 1950 ongeveer 2000 verslagen onderzocht. Haar conclusie is moeilijk in overeenstemming te brengen met een communiqué door de Commissie acht maand vroeger uitgebracht. Dit maakte van 375 te onderzoeken gevallen 228 publiek; van de 228 werden er 194 min of meer door bekende oorzaken verklaard, terwijl er in tegenspraak met de conclusie van de Luchtmacht 34 gecatalogiseerd waren als niet verklaard door bekende oorzaken. De rapporten bij dit communiqué van Project Bluebook houden daarenboven rekening met de hypothese door Donald Keyhoe voorgesteld in het tijdschrift True, nl. dat de verklaring moet gezocht worden in bezoeken komend van andere planeten: ‘Het leven op de planeet Mars is niet onmogelijk. De astronomen oordelen dat het niet geheel onredelijk is te denken dat er leven bestaat op de planeet Venus’. Werd het Project ontbonden omdat zijn leden zulk een hypothese aandurfden? En wiens verbeelding is de oorsprong van deze hypothese? Is het een lid van het Project of is het ex-Majoor Donald E Keyhoe? Men zou daarvoor de rapporten moeten bestuderen in hun oorspronkelijke vorm en deze vergelijken met de manier waarop ze door Keyhoe zijn weergegeven. In ieder geval kreeg Donald Keyhoe hier een kluifje waar nu echt vlees aan zat. Hij had zijn ontslag genomen bij de marine om zijn roeping te kunnen volgen: schrijven, en wel vooral Science Fiction, verhalen à la Jules Verne, die geschikt zijn om verwerkt te worden als tekenverhalen of als televisie-attracties. Maar nu werd deze pseudo-wetenschap of supertechniek ineens werkelijkheid. Hoeveel pakkender is een verhaal als men kan zeggen dat het werkelijk gebeurd is. En hoeveel spannender op de koop toe, als een deel ervan nog moet gebeuren. Ziehier nu op welke wijze Keyhoe de rapporten van Project Bluebook gelezen heeft (p. 42): ‘(Wij) doorliepen het eerste rapport van de Commissie, waar de Intelligence toegaf dat ze geen oplossing wist voor de gevallen Mantell, Chiles-Whitted en Gorman. De mogelijkheid dat de schotels van Mars komen of van Venus werd niet uitgesloten; het is nochtans waarschijnlijker, zei de Air Force, dat ze van buiten ons zonnestelsel komen’. De tekst wordt dan verder woordelijk geciteerd: ‘Behalve het zonnestelsel bezitten twee en twintig sterren satelliet-planeten. Onze zon heeft negen planeten. Eén ervan, de aarde, is ideaal geschikt voor het bestaan van verstandelijk leven. Op twee andere planeten is er mogelijkheid van leven. Daarom geloven astronomen dat de stelling redelijk is dat er ten minste één ideaal bewoonbare planeet kan zijn op elk van de twee en twintig planetenstelsels. Men neemt ook aan dat de mens de middelmaat vertoont van wat vooruitgang is en ontwikkeling. Daarom (therefore!) zou de helft van de andere bewoonbare planeten achter de mens aankomen en de andere helft hem vóór zijn. Van de andere kant beweert men ook dat de bezoeker (any visiting race) een grote voorsprong moet hebben op de mens. En zo is de waarschijnlijkheid van ruimtereizigers, levend op planeten die horen bij de meest nabije sterren, veel groter dan die van Martiaanse ruimtereizigers. Deze (grotere waarschijnlijkheid) kan beschouwd wor- | |||||
[pagina 453]
| |||||
den als bijna zekerheid, als men aanneemt dat het getal niet bewoonbare planeten gelijk is aan het getal planeten die voor leven in aanmerking komen, en dat verstandelijk leven niet een privilege is van de aarde’. Het rapport, zo gaat Keyhoe dan zelf verder, bespreekt nog een aantal ‘sightings’, en hij besluit met ons te verzekeren dat de schotels geen grapje zijn maar ook geen reden tot onrust. Te oordelen naar de tekst zoals deze door Keyhoe geciteerd wordt, schijnt de steller van het rapport bewust het principe te huldigen: ‘A des questions bêtes, il faut donner des réponses plus bêtes encore’. U vindt het waarschijnlijk dat iemand een reis maakt van Venus naar de aarde; met een snelheid van 50.000 km per uur - we zitten toch in het fantastische, of, als ge wilt, in de bovenmenselijke techniek - zou hij 30 à 100 dagen moeten reizen, en dan nog de weinige dagen moeten kiezen wanneer Venus op zijn reis rond de zon het dichtst bij de aarde staat. Welnu het is nog waarschijnlijker dat deze reiziger komt van een planetenstelsel dat heel wat verder van ons dwarrelt dan de meest nabije ster. Voor deze ster (Proxima Centauri) is de afstand 4,5 lichtjaar, hetgeen wil zeggen 4,5 × 31.500.000 × 300.000 km! Hiervoor zou onze schotel tientallen jaren moeten vliegen. Is het leven op Mars en op Venus dan zo weinig waarschijnlijk? Ja, als men aanneemt dat het de ingewikkelde vorm moet bezitten, die wij observeren in het menselijk zenuwstelsel. En dit moeten we wel aannemen, anders zouden wij mensen toch niet in staat zijn de tekens van het leven dat daar groeit, laat staan van het verstandelijk leven, te begrijpen. Voor de complexiteit van ons zenuwstelsel zijn zeer veel dingen tegelijkertijd en in delicaat afgemeten hoeveelheid vereist: voldoende voorraad water en zeer bepaalde chemische stoffen, aangepaste atmosfeer, zeer gematigde temperatuur, enz., om alleen van de meest bekende dingen te spreken. De atmosfeer van Venus is zeer dicht maar ze bevat blijkbaar geen zuurstof en geen water; die van Mars is zo dun dat ze alleen zeer primitieve vormen van leven zou veroorloven. De temperatuur van de andere planeten, Jupiter (- 165°), Saturnus (- 140°), Uranus, Neptunus, Pluto (- 200°) is te koud voor een leven als het onze. Maar, kan het leven zich niet aanpassen aan de moeilijkheden die het daar vindt? Op deze aarde was er oorspronkelijk ook geen zuurstof; zolang er geen zuurstof aanwezig was, hebben zich alleen plantaardige wezens ontwikkeld; deze planten hadden echter het belangrijk vermogen uit het zonlicht zuurstof te produceren, en zo geleidelijk de komst van de meer ingewikkelde dieren voor te bereiden. Is het nu niet mogelijk dat het leven op andere planeten een andere uitweg gezocht heeft voor zijn moeilijkheden? Dit is inderdaad theoretisch denkbaar. Maar de complexiteit die uit zo'n aanpassing groeide, zou onvermijdelijk een totaal andere vorm hebben gekregen dan die we kennen in het leven op aarde. Dit is de reden waarom wij niet in staat zouden zijn, de tekens van het leven dat daar groeit te begrijpen. Toch intrigeert het ons dat Keyhoe na de ontbinding van het Project Bluebook niet een ongenode gast bleef in de A.T.I.C. die Project Bluebook moest vervangen. Hij was er diep van overtuigd, zo vertelt hij zelf, dat de legerleiding een zwaarwegend geheim bewaarde, nl. de zekerheid dat de schotels van buiten de aarde kwamen. Ze vreesde de waarheid bekend te maken, omdat hieruit een niet te beheersen paniek zou volgen. Officieren van het Pentagon hebben Majoor Keyhoe dikwijls willen overtuigen dat hij zich hierin lelijk vergiste. Maar toen | |||||
[pagina 454]
| |||||
hij hun vroeg dit te bewijzen en hem hun talrijke geheim gehouden verslagen, foto's en filmen te tonen, stootte hij telkens op een ijzeren muur (blz. 18). Tot men opeens van tactiek veranderde: ‘Then suddenly, in August of 1954, the Air Force had changed its Sphinxlike attitude’. Hij werd uitgenodigd als enige civiele toeschouwer voor een filmvertoning waar hij rustig enkele malen achter elkaar de bewegingen van een formatie vliegende schotels kon volgen. Was dit bedoeld om hem tot meer bezadigdheid te brengen? Of kent het leger werkelijk een geheim waarvan de onthulling zeer gevaarlijk zou zijn? Donald Keyhoe kon dan met zijn publicaties goede diensten bewijzen om de aandacht af te leiden, en men hoefde niet te zeggen dat de schotels door ooievaars gebracht worden of uit kolen ontstaan. Want de doorsnee-Amerikaan is te goed op de hoogte van al deze dingen. In dit geval zouden we voor een volslagen raadsel staan. De laatste oorlog heeft ons geleerd hoe gemakkelijk een gewoon burger zich vergist als hij het waagt militaire of politieke geheimen te achterhalen uit hetgeen officieel en officieus aan journalisten wordt medegedeeld. | |||||
Mogelijke verklaringenWe hoeven daarom niet te besluiten dat de duizenden mensen - en hoevelen zullen er nog volgen - die ernstig beweren een vliegende schotel gezien te hebben, of een vliegende sigaar - het luchtschip van Adamski - of 's nachts een gloeiende bol met een lichtende staart, geesteszwak zijn en dat hun verbeelding op hol is geslagen. Na hetgeen over de vliegende schotels is gezegd en geschreven, nu al jaren lang, is het niets abnormaals, dat ook bezadigde mensen iets in de lucht menen te zien waarvoor feitelijk geen observeerbare aanleiding bestaat. In 1940 zag iedereen overal spionnen; hoe lang is het geleden dat iedere stad en ieder dorp nog zijn heks bezat; er zijn ook nu nog huizen waar het spookt; en we hebben allen 's nachts wel eens de schrik op het lijf gekregen voor een pure schim. In de meeste gevallen zal er ook wel een of andere materiële aanleiding zijn geweest voor een ‘sighting’. In alle landen zenden meteorologische stations tientallen sondeerballons van meer dan twee meter doorsnede de lucht in om de snelheid te meten van de verschillende windlagen, en om radiofonisch te vernemen hoe vochtig het is en hoe warm in de hogere luchtlagen. Deze ballons kunnen soms een grillige weg volgen naar gelang de luchtlagen, waarin ze terechtkomen, en zich bewegen in verschillende richtingen; voor ons vliegen ze dan tegen de wind in. Dan zijn er ook heel wat weersverschijnselen die tegenwoordig meer in het oog springen nu de hemel dag en nacht door piloten, meteorologen en luchtvaarthavens wordt geobserveerd. Wij kenden b.v. de electriciteit van onze atmosfeer alleen onder de vorm van een grote vonk die de grillige bewegingen maakt van het weerlicht. Maar het weerlicht is ook dikwijls een bol, en het weerlichten kan voorkomen bij heldere hemel. Wanneer de verbeelding te veel is opgezweept door bioscoop- en televisiephantasieën of eenvoudig geprikkeld wordt door een donkere nacht, kan ze bij dergelijke natuurverschijnselen zich zo licht laten meeslepen door al die verhalen van Keyhoe en Adamski. Het zou natuurlijk veel interessanter zijn, als nauwkeurig geobserveerde verschijnselen - laat ons zeggen met verrekijkers, met een theodoliet, of in een | |||||
[pagina 455]
| |||||
zorgvuldig ontwikkelde cinematographische opname - ons een nieuwe vorm onthulden van geleide projectielen of zelfs van onze eigen bewegingsmogelijkheden. Zowel in Rusland als in Amerika wordt intens geëxperimenteerd op het gebied van ruimtevaart, in navolging van de V 1 en V 2 der Duitsers aan 't eind van de oorlog. De voortstuwende kracht van de reactiemotor is immers onafhankelijk van de lucht. Men kan dus boven de lucht gaan vliegen, zoals een V 2. Maar de reactiemotor verslindt fortuinen aan brandstof, en wel zo veel dat voor de bouw van een kleine kunstmatige satelliet een budget van milliarden dollars nodig zou zijn. Wellicht is het beter dat onze belastingpenningen voorlopig aan nuttiger doeleinden worden besteed. Zijn de vliegende schotels en hun trawanten, voorzover ze dan niet enkel in de verbeelding van de supertechniek zouden bestaan, wellicht geheime experimenten om te komen tot een goedkopere ruimtevaart? Velen vermoeden het, ofschoon men zich hier moet afvragen waarom dit alles dan zo angstvallig wordt geheim gehouden, terwijl toch de halve wereld praat over de schotels die in alle landen worden gezien. Sommigen beweren dan dat om de energie goedkoper te krijgen men een mysterieus vliegtuig zou hebben gevonden dat om zich voort te bewegen gebruik maakt van magnetische krachtvelden. Toen Fred Johnson in de Cascadebergen de zes schijven in formatie zag voorbijvliegen, begon de naald van zijn kompas wild over en weer te slaan. Om deze reden heet het onderzoekscentrum dat zich in Canada aan de vliegende schotels wijdt ‘Project Magnet’. De leider van Project Magnet is, volgens Keyhoe, zeer enthousiast. Hij gelooft dat de vliegende schotels vliegtuigen zijn. Het is misschien mogelijk, zegt hij, dat de sigaarvormige luchtschepen hun energie verkrijgen door kernsplitsing of door een andere revolutionnaire krachtbron zoals kosmische stralen. ‘Maar onze experimenten tonen dat de echte schotels magnetische krachtvelden gebruiken’ (blz. 132). Daarom kon hun beweging zo grillig zijn, kunnen ze geluidloos voortvliegen, en kunnen ze in hun vlucht alle kleuren van de regenboog aannemen. Deze kleuren zijn trouwens het licht van electrische ontladingen, die gepaard gaan met de versnellingen van de schotel. Smith moet wel is waar bekennen dat het een heel kunststuk zou zijn zo'n vliegtuig te besturen, niet alleen om de technische moeilijkheden - de piloot zou telkens precies moeten weten hoe hij kan gebruik maken van de voorhanden magnetische velden - maar ook omdat geen menselijk wezen in staat zou zijn de schokken en versnellingen te verdragen die eigen zijn aan de bewegingen van een vliegende schotel. De piloot van een straaljager verliest al zo gauw zijn bewustzijn als hij zijn bochten wat te kort neemt. Daarom meent Smith dat de schotel wellicht automatisch wordt bestuurd. Als deze ook bestemd is voor ruimtevaart, dan zou dit automatisme eveneens moeten insluiten dat het de schotel handig leidt tussen de zeer talrijke kogels waarmee iedereen beschoten wordt die zich waagt buiten onze stratosfeer. Op onze aarde zijn wij beschermd tegen deze kleine maar dikwijls ook zeer grote stukken ijzer door het dikke kussen van de atmosfeer. Maar er zijn er zoveel, dat jaarlijks milliarden als vallende stenen neerstorten in dat kussen en wel zo hevig dat ze in damp opgaan. Welke schotel zou tegen zulke ontmoetingen bestand zijn, als hij ze niet handig wist te vermijden? Dit alles zou een zeer ingenieuse vondst betekenen van onschatbare waarde op technisch - en wellicht ook militair - gebied. Gebmikt Amerika de mysterieuse wereld van Keyhoe om de aandacht van deze vondst af te wenden en zo | |||||
[pagina 456]
| |||||
een zekere tijd zijn voorsprong te bewaren op Rusland? In een land waar het atoomgeheim bewaard werd als water in een mand, zijn publicaties als die van Keyhoe en Adamski misschien het enige middel daartoe. Ofwel is de vondst een eigendom van de Russen; men meldde nog zeer onlangs dat zij met behulp van een aantal Duitse technici zeer ver gevorderd zijn in de ruimtevaart. Dan hoeft men de vraag niet te stellen waarom we voor een geheim staan, en heeft het Amerikaanse leger alleen zijn verregaande onwetendheid te verbergen terwijl de Russen in hun vuistje lachen. Ook hiervoor kan Amerika de afleiding van Venus en Mars gebruiken, tot op het ogenblik dat de vernederende achterstand is ingehaald. Maar dan heeft men in ieder geval de geheimdoenerij bijna tien jaar kunnen volhouden. We moeten bekennen dat dit zeer lang is, en dat daarom ook deze verklaring niet erg waarschijnlijk is. Toch lijkt dit geen reden om Keyhoe en Michel gelijk te geven; men mag gerust blijven zeggen dat de minst waarschijnlijke verklaring van de vliegende schotelverschijnselen te zoeken is in een herkomst uit een andere wereld. |
|