| |
| |
| |
Toneelkroniek
Toneel in Nederland
door Jan Ros S.J.
DE vraag naar goed toneel neemt toe, het aanbod af. Daaruit zal moeten volgen dat de waarde van het artikel stijgt; helaas niet even zeker dat ook de qualiteit ervan beter wordt.
Haagse en Nederlandse Comedie denken erover het aantal van hun voorstellingen te verminderen en met name dat van de uitkopen. Daardoor hopen zij het vermoeiende reizen en trekken tot enigszins redelijker proporties terug te brengen, wat de artistieke prestaties ten goede moet komen. De Nederlandse Comedie b.v. geeft immers ongever zeventig procent van haar uitvoeringen buiten Amsterdam.
Daarbij komt nog het spelen en repeteren van vele stukken tegelijk. Bij lichte en gemakkelijke stukken, die vooral routine vragen, zal dit nog gaan, bij belangrijke werken, die veel studie en voorbereiding eisen, komt er echter al spoedig een ogenblik dat de gevolgen van deze praktijk aan de dag zullen treden. Onze waardering voor, ondanks deze moeilijkheden, toch goede voorstellingen kan er groter om worden, maar niet te ontkennen valt dat deze niet zelden de indruk wekken van niet af te zijn. Vooral de eerste-klaskrachten met grote rollen hebben door dit alles geen of weinig tijd tot concentratie. Enigen van hen echter en vrij veel jongeren hebben, ook al zijn zij aan een gezelschap verbonden, weinig of niets te doen, anderen zijn geheel en al werkeloos. De wereld van het toneel blijft er een van merkwaardige tegenspraken en moeilijkheden.
Meer en meer worden onze schouwburgen bezocht door een georganiseerd publiek of door bezoekers die een abonnement hebben. Het publiek wil dit zelf. Maar meer dan eens krijgt het zodoende een stuk voorgezet, waar het helemaal niet op had gerekend en dat zulk een publiek niet ligt. Dikwijls ontdekken zij eerst in de zaal wat er die avond zal worden gegeven. En een publiek dat op een ‘avondje uit’ had gerekend moet dan Electra of De drie zusters ondergaan. En deze organisaties eisen dan een stuk dat nog niet in hun stad is gespeeld.
In meerdere provincies is daarom de gedachte ontstaan aan een eigen beroepstoneel. Met het gezelschap Theater is dit voor het oosten van ons land, met name voor Gelderland en Overijsel, reeds verwezenlijkt. Eén groot zuidelijk gezelschap voor Limburg en Noord-Brabant blijkt onmogelijk. Beide provincies willen nu op toneelgebied hun eigen weg gaan. In Limburg bestaat de Speelgroep Limburg die zich, ofschoon maar langzaam en met moeite begint in te burgeren. Grote vraag en onvoldoende aanbod in Brabant hebben een commissie van onderzoek tot de conclusie gebracht, dat de oprichting van een eigen gezelschap niet lang meer mag worden uitgesteld. Ook in het noorden, met name in Groningen, zijn stemmen hiervoor opgegaan, te vroeg blijkbaar, zodat tot een radicale wijziging van de nog onzekere plannen moest worden besloten.
Niet weinig steden ook hebben plannen voor een nieuwe schouwburg. In Deventer zijn deze met succes verwezenlijkt. Minder gelukkig was Rotterdam- | |
| |
Zuid, waar reeds spoedig veranderingen in het gebouw moesten worden aangebracht en zeker de foyers veel te klein zijn. De Amsterdamse Stadsschouwburg, waarin ook altijd nog de Nederlandse Opera een onderdak moet vinden, vierde haar zestigjarig jubileum met een spectacle coupé dat aan de zware kant en vrij somber van karakter was. Maar het heeft artisten als Else Mauhs, Jan Musch, Albert van Dalsum en Jacqueline Royaards-Sandberg gelegenheid gegeven weer eens op te treden. De Nederlandse Comedie leverde een enigszins verkorte Elckerlyc als haar bijdrage.
Dit gezelschap heeft zich in Amsterdam en daar buiten terecht een goede naam verworven en bevat veel eerste-klaskrachten. Spreken over ‘malaise’ bij deze groep, zoals is gebeurd, lijkt wellicht te sterk. Toch krijgt men wel de indruk, dat er moeilijkheden zijn. Stabiel lijkt de Haagse Comedie. Over het Rotterdams Toneel in zijn huidige samenstelling zou het trekken van conclusies voorbarig zijn. Maar een eenheid is het nog niet en het repertoire is beslist mager. Laten wij hopen dat dit alleen beginmoeilijkheden zijn. Merkwaardig mag worden genoemd, dat het gezelschap in Amsterdam in serie speelt. Bij de Toneelvereniging is het moeilijk een vaste koers te ontdekken. Theater in Arnhem werkt hard en kan op enige successen en enkele belangrijke voorstellingen - wat lang niet altijd hetzelfde is - groot gaan. Van Puck kan men dit minder constateren dan vroeger wel eens het geval is geweest. Een nieuwe groep Studio wil ook interesse voor het toneel wekken bij publiek dat met deze kunst nog niet is vertrouwd. Ter herdenking van Ludvig Holberg's sterfdag, tweehonderd jaar geleden, gaf het een aanvaardbare opvoering van diens Hendrik en Pernille. Het Paradijsje van Herman Ortner bleek een te kinderlijke of kinderachtige klucht om ondanks het enthousiasme van de spelers te voldoen, zeker in Amsterdam. Het gezelschap zal bij wijze van proef enige subsidie gaan krijgen.
Blijft nog het vraagstuk - want een vraagstuk is het - van de stukken. Regie, spel, décors, costuums en verlichting kunnen zeer geslaagd zijn, maar als het stuk niet overtuigt, kan een voorstelling moeilijk gelukken. En als wij de opvoeringen van onze verschillende gezelschappen overzien kunnen wij dikwijls constateren dat er met toewijding, talent en enthousiasme is gewerkt, maar dat toch de resultaten niet bevredigend zijn en evenredig aan alle inspanning.
In de afgelopen maanden (September-Januari) zijn er vrij weinig reprises en dus veel nieuwe stukken gespeeld. De meeste waren natuurlijk blijspelen of als zodanig bedoeld. Nauwelijks vertegenwoordigd was het Nederlandse stuk.
Van buitenlandse gezelschappen kwam alleen het Nationaal Toneel van België op bezoek in Rotterdam. Het heeft Heksenjacht van Arthur Miller gespeeld, als De Vuurproef een jaar geleden door de Nederlandse Comedie opgevoerd. Moderner in aankleding, meer ouderwets van spel en anders van temperament, kon de opvoering van het Belgische gezelschap een vergelijking met die van het Nederlandse tenvolle doorstaan.
Van de aangekondigde Shakespeare-voorstellingen heeft tot dusver alleen die van Een Midzomernachtdroom plaats gehad. Zij werd groots opgezet gegeven door de Haagse Comedie in het kader van de Haagse Kunstmaand. Medewerking verleende het Residentie Orkest met muziek van Felix Mendelssohn en het nieuwe Nederlandse Ballet. Dit laatste viel uit de sfeer en de vertaling van Werumeus Buning leek niet zeer geslaagd. Veel zorg, moeite en geld was er besteed om deze hoge eisen stellende droom van de jonge dichter ten tonele te
| |
| |
brengen, maar het echte feest wilde maar niet komen. Geen eenheid van stijl hield de drie intrigues uit drie geheel verschillende werelden bijeen. Heel de Griekse afdeling bleef vrij onbeduidend en de liefdesparen misten allure, Puck was een buitelende straatjongen en van elfen was weinig te bespeuren. Het sextet van handwerkslieden was geslaagd en vond in Albert van Dalsum een prachtige leider. Elisabeth Andersen als Titania en Gijsbert Tersteeg als Oberon brachten door hun hoogstaand spel de feestelijkheid van de droom en het sprookje in deze overigens wel kleurige maar aardse en weinig poëtische opvoering.
Jean Giraudoux nummert zijn bewerking van de zeer oude legende van Amphitryon, die ondanks zichzelf rivaal van een god was bij zijn eigen echtgenote, als Amphitrion 38. Van de 37 vóór hem hebben twee bekendheid gekregen en behouden. Het lijkt wel zeer waarschijnlijk dat die van Giraudoux zich bij de meerderheid zal aansluiten. Het stuk begint reeds te verbleken. De schrijver had meer belangstelling voor ideeën dan voor dramatische handeling, meer voor conversatie dan voor ideeën en deze dan in dialogen van onvertaalbaar Frans, waarin de nuances van de tekst en de wending van de zinnen het voornaamste zijn. Het gegeven is rijk aan komische mogelijkheden en leent zich ook voor een tragedie. Giraudoux probeert de ernstige ondergrond te verstoppen in luchtige grapjes en spitsvondige dialogen over huwelijkstrouw, vriendschap en oorlog, sierlijk, ironisch en soms wat melancholisch. De opvoering van dit werk door de Nederlandse Comedie had iets van plechtigheid over zich. Giraudoux en plechtigheid zijn echter water en vuur.
Een reprise was ook Fanny van Marcel Pagnol, door het Rotterdams Toneel op Nieuwjaarsdag gegeven. Het stuk is het tweede uit de Marius-trilogie, waarin de schrijver een aantal volkstypen bijeenbrengt uit het leven in Marseille. Zonder nu juist geestig te zijn geven toch de eerste drie bedrijven aan bekwame spelers gelegenheid tot een aantal amusante en levendige scènes. Door de leden van het Rotterdams Toneel is van deze gelegenheid een ruim gebruik gemaakt. Het laatste bedrijf met zijn vele gepraat over onbehagelijke onderwerpen is echter onverteerbaar. Succes zal deze voorstelling wel brengen.
Niet was dit het geval met Zo zijn onze manieren van William Congreve, waarmee het de nieuwe schouwburg in Rotterdam-Zuid opende. De keuze van dit langdradige en ondoorzichtige blijspel kan niet anders dan een misgreep worden genoemd. In een rijke aankleding bleef de opvoering stijlloos en werd soms grof. De soms ver uiteenlopende krachten die erin optraden waren duidelijk niet op elkaar afgestemd. En ook spreken van een stuk vol slechte zeden maar met een goede moraal is een vergeefse poging om dit klassieke blijspel te redden dat ronduit vervelend moet worden genoemd.
Als zijn eerste officiële première wil het Rotterdams Toneel Assepoester in Wallstreet van Howard Teichmann en George S. Kaufman beschouwd zien, in de kern een misschien reeds oud simpel blijspel tot een wat lange klucht over het Amerikaanse zakenleven in revuevorm verwerkt. Een vriendelijke aandeelhoudster in een geweldige onderneming krijgt een klein baantje om haar van het stellen van lastige vragen af te houden. Zij wordt chef van de ter harer eer opgerichte afdeling relaties met aandeelhouders. Zij werkt hard, krijgt grote invloed en is tenslotte in staat de vier ‘lelijke zakenmannetjes’ te doen vervangen door de vroegere betere baas, die tijdelijk als minister van het toneel was verdwenen. Handig en vlot geschreven met enige aardige typeringen en een aantal satirische trekjes wordt dit moderne sprookje bijeen of niet bijeengehou- | |
| |
den en opgesierd door filmfragmenten, televisie en de stem van een verteller.
Ontwapenend en parmantig was Nell Koppen als de aandeelhoudster met haar argeloze humor en veel gezond verstand, een tweede middelpunt John Gobau als de man van de daad vol drukte maar eerlijk. Onder de lichte regie van Jan Teulings werd het stuk met élan en plezier gespeeld.
De merkwaardige meneer Pennypacker van Liam O'Brien, eveneens door het Rotterdams Toneel op zijn repertoire genomen, is een van die stukken, waar de dagbladen nog wel iets goeds van kunnen zeggen, de weekbladen reeds minder en dat voor een bespreking in dit overzicht nauwelijks in aanmerking komt. Het merkwaardige van de meneer, die in deze zotte, onmogelijke en platvloerse klucht de hoofdrol speelt, is dat hij in twee verschillende steden twee grote zaken onder zijn directie heeft maar ook daar een gezin heeft gesticht. Na 25 jaar wordt deze merkwaardigheid toevallig ontdekt en door meneer als in zijn levensopvatting de meest gewone zaak van de wereld verdedigd. Van humor kan men zeker de schrijver niet beschuldigen. Het geval wordt nog pijnlijker doordat een kinderschaar van halfwas dilettanten door haar gedrild optreden de geestigheid moet verhogen.
Kort zijn kunnen wij ook over Hippo danst, door Robert Marley bewerkt naar het lege geval van André Roussin dat Les Oeufs de l'Autruche heet, en opgevoerd werd door de Haagse Comedie. Het is plezierig te constateren dat, ondanks de aanleiding tot goed spel die deze klucht gaf aan Cees Laseur en Ida Wasserman, het stuk vrijwel eensgezind door de pers als beneden de stand van de Haagse Comedie is beschouwd.
Ook van geringe betekenis maar tenminste gelegenheid tot een gezellig avondje uit is bij de Toneelvereniging Geld te geef van Walter Black en William Mendrek. Niet weinig draagt hiertoe Frits van Dijk bij als de oude opa die valse munter wordt tegen wil en dank doordat hij zijn vroeger beroep, graveur aan de rijksmunt, als hobby blijft beoefenen.
Dat in Een theehuis voor Tobiki, door John Patrick naar een roman van Vern Sneider voor het toneel bewerkt en door de Haagse Comedie als openingsstuk van het seizoen gekozen, een tolk de verschillende gedeelten aan elkaar moet praten, is een bewijs dat dit stuk niet erg hecht is gebouwd. Ook de tekst is niet altijd geestig, maar de situaties zijn dit dikwijls wel.
De Amerikaanse kolonel Purdy en zijn helper kapitein Fisby moeten de bewoners van Okinawa de beginselen van de democratie bij brengen. Maar deze blijken al spoedig gelukkiger met een theehuis dan met een school en rijker met whisky-stokerijen dan met huisvlijt en lezingen. Het is een vrolijk en luchthartig stuk met een gezonde zelfspot over de zegeningen die het Amerikaanse bezettingsleger rondom zich verspreiden wil. In de vlotte opvoering was zeer gelukkig de oosterse locale sfeer getroffen.
Om de achtergrond van Ierse sfeer en mentaliteit is aantrekkelijk De duivel kwam uit Dublin van Paul Vincent Carroll, waarmee de Toneelvereniging geen kwade beurt heeft gemaakt. Het stuk geeft een nogal wonderlijk smokkelverhaal waarin een controleur uit Dublin, gezonden om aan het smokkelen een einde te maken, natuurlijk heel het betreffende dorp tegen zich verenigd vindt. Hij moet het dan ook afleggen en onverrichterzake weer aftrekken of liever op een snelle en onbegrijpelijke manier ‘bekeerd’ door de andere hoofdpersonen uit het stuk, nogal vreemde en soms wel onmogelijke wezens. Maar dit stel dronkelappen heeft gevoel voor poëzie en humor, zij zijn vrolijk en hebben fantasie. Bevrij- | |
| |
dend lijkt het dat er ergens ter wereld nog mensen zijn die geen haast hebben.
In vertaling en opvoering was de goede toon getroffen al ging het nogal eens druk toe in dit soms dicht bij de klucht komende blijspel van een zwakke schaduw van Synge. Maar van de gelegenheid om een aantal markante typen op het toneel te zetten is door de spelers een dankbaar gebruik gemaakt.
Dat echter een hele avond drukte en overdrijving van het goede te veel is heeft Puck bewezen met Kapers op de kust van Jean Clevers en Guillaume Hanoteau. In deze waarschijnlijk als een parodie op de ouderwetse draak en de avonturenroman bedoelde te lange en lawaaierige klucht zijn de schrijvers hun doel voorbijgeschoten. Onder regie van Georges Vitaly werd het geval door het gezelschap met veel vaart, bravoure en enthousiasme gespeeld.
Iets van deze stemming zat blijkbaar nog in de groep toen zij kort daarna Het wederzijds huwelijksbedrog van Pieter Langendijk ten tonele brachten.
De pers stond tegenover deze voorstelling over het algemeen zeer welwillend, protest is er echter gekomen uit kringen van het onderwijs. Terecht, dunkt mij. Eerbied voor tekst, bedoelingen van de schrijver en sfeer waarin hij schreef was afwezig. Het stuk was tot een klucht geworden, bedoeld om er pret mee te maken en wekte de indruk dat ook regie en spelers van het idee waren uitgegaan - Tine de Vries vormde als Klaar een uitzondering - dat zonder druk en soms grof chargeren dit werk geen kans meer had. Dit is des te meer te betreuren omdat dit stuk toch wel op de eerste plaats zal zijn gekozen om het voor de schoolgaande jeugd op te voeren en omdat het de enige bijdrage is die de vaderlandse toneelschrijfkunst tot dusver in dit seizoen heeft geleverd.
Behalve natuurlijk dat traditie getrouw ook dit jaar Gijsbreght van Aemstel op het toneel van de Amsterdamse schouwburg en van vele andere plaatsen in ons land voor een talrijk publiek zijn stad heeft ten onder zien gaan en haar roemrijke toekomst heeft horen voorspellen. Ook als men rekening houdt met enige rolveranderingen, die door ziekte en andere omstandigheden noodzakelijk waren, kan men geloof ik niet zeggen dat winst op de vertoning van verleden jaar te constateren valt. Er waren goede momenten maar een eenheid was ook nu niet bereikt, van strakke stijl of indrukwekkendheid was geen sprake.
Om tot de blijspelen terug te keren: met Sabrina van Samuel Taylor heeft Theater beslag op een stuk gelegd, waarvan het succes verzekerd leek en ook reeds gebleken is. Niet dat dit werk zo iets bijzonders is, maar het heeft een zekere naam gemaakt, men weet niet juist waarom, het is ouderwets-gezellig en vrolijk al brengt het weinig verrassends. Ko Arnoldi, die ook fris en met vaart het stuk regisseerde, en Kees Brusse blonken erin uit. Lies Franken speelde innemend de titelrol, het jonge meisje, dat na een verblijf in Parijs thuis komt het hart van de oudste en jongste zoon van een steenrijke familie verovert, en de assepoester die een dollarprinses blijkt, tenslotte haar geluk vindt.
Zowel Eliot als Fry kunnen erop rekenen dat hun werk vrij spoedig in ons land wordt opgevoerd. Nederlandse en Haagse Comedie zorgen daarvoor. En dit is goed, want hun werk is in de mode en moet ook hier worden gebracht. Waar echter niet uit volgt dat deze stukken ook geslaagd mogen worden genoemd. Dit zijn zij immers beslist niet.
Bij alle verschillen zijn er toch ook grote overeenkomsten tussen deze twee Engelse schrijvers van toneelspelen in verzen. Zij hebben een omslachtige manier om ons iets mee te delen en theoretiseren in een daarvoor geheel en al
| |
| |
ongeschikte vorm. Zij pretenderen meer dan zij geven, hun mensen zijn geen karakters maar bedenksels, die dikwijls onnatuurlijk spreken en niet zo heel veel te zeggen hebben. Beide laten hun spelers lopen in een leegte.
Eliot beschouwt zijn werk als een experiment naar het onbereikbare ideaal van het versdrama. Zijn ideeën over toneel heeft hij gegeven, enkele zeer geslaagde dramatische passages geschreven, maar een toneelstuk nog niet. Conceptie en situatie van zijn werken zijn daarvoor niet dramatisch genoeg. De particuliere secretaris van deze moeilijke Engelse dichter brengt een groot aantal ingewikkelde gegevens rond vondelingen en verwisselde onechte kinderen. Diepere bedoelingen worden gezocht en ook zoveel gevonden, dat het noch voor deze bedoelingen noch voor het stuk pleit. Ik wil niet proberen daarvan er hier een over te nemen of een nieuwe eraan toe te voegen. Gelukkig is dit laatste stuk minder een godsdienstoefening in vermomming dan vorige wel eens lijken.
Het werk werd bij de Nederlandse Comedie zwaar en traag geregisseerd en gespeeld, behalve door Mien Duymaer van Twist. Daardoor werd het saai. Het voornaamste winstpunt van de avond was wellicht de terugkeer van Nel Stants op ons toneel al had zij hier niet veel meer te doen dan een schimmige dea ex machine te spelen. Een succes is het stuk niet geworden.
Evenmin trouwens Christopher Fry's winterspel Het donker is licht genoeg. Het is serieuzer dan zijn andere jaargetijdenstukken, de taal soberder en minder overladen, maar voor mij daardoor nog ongenietbaarder en minder verteerbaar. De figuren die erin rondwandelen en vooral veel praten, ook op de meest ongelegen ogenblikken, zijn onduidelijk zoals ook hun onderlinge verhouding. Het meest interessant zijn de gedeelten die eigenlijk gemist kunnen worden in dit onechte schimmenspel, dat in de vuurlinie speelt, wat niet belet dat het er gewoonlijk nogal kalm toegaat en traag ondanks de vele gebeurtenissen.
Hoofdfiguur is gravin Rosmarin Ostenburg, een vrouw met een onbegrensd meegevoel voor alle bedrukten en een vanaf het begin volmaakte dame. Wij zijn in 1848. De Hongaren zijn in opstand tegen de Oostenrijkse regering. In het begin van het stuk is de gravin afwezig en haar omgeving is daarover ongerust. Zij komt echter terug en brengt de vroegere echtgenoot van haar dochter mee, Gettner, een mislukt schrijver en verbitterd man. Hij is gedeserteerd uit het Hongaarse leger. De gravin verleent hem onderdak en bescherming, zelfs als kolonel Janik dreigt haar schoonzoon als gijzelaar mee te nemen. Als de rollen zijn omgedraaid verbergt zij Janik. Ook Gettner keert terug en als ditmaal de Oostenrijkers binnenkomen wacht hij naast het lijk van de gravin moedig zijn lot af. De opvoering van de Haagse Comedie was behoorlijk, wat eentonig en weinig overtuigend. Dat de spelers moeite hadden met hun tekst lijkt mij hun moeilijk kwalijk te nemen.
Een der hoogtepunten van het seizoen tot dusver was de voorstelling van De drie zusters van Anton Tsjechow door de Nederlandse Comedie, waarmee tevens het feit werd herdacht dat vijftig jaar geleden deze grote Russische verteller en toneelschrijver gestorven is. In dat jaar begon ook de regisseur Peter Scharoff zijn loopbaan aan het toneel. Ook voor het Nederlandse toneel heeft deze Rus, die hier dikwijls stukken regisseerde, grote verdiensten.
Tsjechow's laatste stukken kennen geen protagonist. Stemmingen, sfeer en gevoelens spelen hier de hoofdrol. Zij gaan over eenzame, overgevoelige mensen met hun eigen dromen, illusies, leed en mislukking. Hun verlangens gaan uit
| |
| |
naar iets dat hun leven inhoud kan geven. Alleen deze verlangens kennen zij, niet het geluk. Maar zij hebben de hoop niet verloren dat er eens verlossing komen zal. In deze wat melancholische drama's in halftinten is iedere figuur een portret, maar het geheel meer dan de som van al deze portretten.
Reeds in 1950 is dit stuk door ‘Comedia’ in een in hoofdzaak dezelfde bezetting gespeeld. Ook nu weer heeft Scharoff wonderen verricht met zijn spelers, de moederlijke oudste zuster van Mimi Boesnach, de verbitterde Máasja van Ank van der Moer, de gevoelige jongste zuster van Ellen Vogel. Ko van Dijk en Fons Rademakers leverden weer knap en treffend spel, om enkelen te noemen zonder daarmee de anderen te willen te kort doen.
Toch leek mij de voorstelling, die ondertussen reeds meer dan vijftig maal is herhaald, sinds 1950 niet gegroeid. Terecht beschouwt Scharoff het als ideaal dat men bij een opvoering de regisseur vergeet omdat deze achter de spelers moet schuilgaan en verdwijnen. Maar achter deze voorstelling zag men hem voortdurend. Het tempo was soms irriterend langzaam en daardoor vermoeiend en de spelers stonden ‘Russisch’ te doen. Scharoff was al te volmaakt. Het had iets van een Tsjechow-museum met Scharoff als conservator.
Door de grote klassieke Russische auteurs is Scharoff nu ongeveer heen en dus moeten de zwakkere broeders aan de beurt komen. Dit was het geval bij de opvoering van Ostrofsky's Het onweer door het Rotterdams Toneel. Dit stuk voert ons in een voor ons vreemde wereld. Een zeer heerszuchtige moeder houdt haar zoon die sterk onder haar invloed staat, en diens vrouw Katerina in bedwang. Katerina is een romantische maar lijdelijke jonge vrouw die verlangt naar een leven waarin zij zichzelf kan zijn. Zij wordt verliefd op een jonge man die geheel en al van zijn tyrannieke oom afhankelijk is. Tot haar ongeluk, want geplaagd door zondebesef ziet zij een onweer als een teken van de hemel, terwijl de dreigende woorden van een vreemde oude vrouw haar toestand nog verergeren zodat zij geen andere uitweg ziet dan een einde te maken aan haar leven.
In dit romantisch verhaal van een zondige liefde, gekweld door twee machtswellustelingen, zijn de karakters slechts primitief uitgewerkt en de handeling blijft traag en mager. Nog gerekter werd dit doordat de regie door veel bijwerk probeerde sfeer te scheppen in een bijna pijnlijk langzaam tempo en dingen te suggereren die het stuk nu eenmaal niet biedt. Ook waren lang niet voor alle rollen de juiste spelers gevonden. Het paar Waanja en Warwara (Ton van Duinhoven en Ann Hasekamp) wisten de bedoelingen van de regisseur het best te verwezenlijken. Caro van Eyck gaf de hoofdrol als een door het noodlot getekende vrouw. Door de uitvoerigheid van de regie werden ook de zwakheden van stuk en spel breed uitgemeten en traden daardoor duidelijker aan het licht.
Verdriet door verstand van Alexander Gribojedow werd door Scharoff geregisseerd bij de Haagse Comedie. Het voert ons naar het vroeg 19e -eeuwse Moscou, waarheen na een jarenlange afwezigheid de held van het stuk Tsjatski terugkeert vol verlangen zijn geliefde Sofja terug te zien. Maar het wordt een bittere thuiskomst want spoedig bemerkt hij dat zij aan een nietswaardige de voorkeur geeft. Hij vertelt zijn omgeving precies wat hij van hen denkt. Zij vinden hem een gevaarlijke dromer, die te veel boeken leest. Wanhopig verlaat hij tenslotte de hoofdstad waar men hem trouwens als gek beschouwt.
De virtuoze regie, waaraan geen detail ontgaan was en die een voor Scharoff hoog tempo bereikte, de prachtige decors en het voortreffelijke spel vooral van Paul Steenbergen, Albert van Dalsum, Myra Ward en Jan Retèl konden ons ook
| |
| |
hier wel niet altijd met de lange tekst en het stuk verzoenen, maar hebben toch voor een vooral als verfijnd kijkspel feestelijke avond toneel gezorgd.
Kijkspel, groots opgezet en zeer verzorgd, was gedeeltelijk ook de opvoering van Hendrik Ibsen's Peer Gynt door Theater met Robert de Vries in de titelrol en onder regie van Albert van Dalsum. Niet weinig droeg tot het succes, dat deze voorstelling verdiend heeft gehad, de muziek bij van Edward Grieg al past deze dan ook lang niet altijd bij de tekst. De bewerking van Gerard den Brabander kiezen bleek minder gelukkig. Van de rij avonturen die Peer doorleeft werd het ene sterker gespeeld dan het andere, niet alle rollen waren natuurlijk even goed bezet, maar een moeilijke onderneming is toch door hard werken, veel moeite en inspanning en degelijk vakmanschap genoeg geslaagd om met voldoening erop te kunnen terugzien.
Meer aandacht waard dan het waarschijnlijk krijgen zal lijkt mij Het huis van de nacht van Thierry Maulnier, eveneens door Theater opgevoerd. Het geeft een beklemmend tijdsbeeld van het levenseinde van een aantal mensen die bij een tocht van Oost naar West in een soort niemandsland tussen de grenzen zijn terecht gekomen en worden gearresteerd door de politie. Zij zullen op de vlucht worden neergeschoten om ongewenste verwikkelingen te voorkomen. Verschillend reageren zij op het wachten, op hoop en vrees, op problemen en conflicten van liefde en huwelijk, op de onverbiddelijkheid vooral van de dictatuur en op het menselijk medelijden, dat de schrijver als zijn voornaamste thema ziet.
Geheel geslaagd is het stuk niet. Een bewijs daarvoor is misschien reeds dat Maulnier het nodig geoordeeld heeft er later een uitvoerige toelichting op te schrijven en het zelfs daaruit niet duidelijk wordt wat eigenlijk Hagen precies beweegt. Kernachtige en spannende dialogen wisselen af met te woordenrijke debatten, bijintrigues leiden de aandacht af van het werkelijke onderwerp dat eerst laat aan de orde komt in het niet sterk gebouwde werk. Maar enige bewogen speelscènes en in kloeke taal geschreven dialogen verlenen het stuk een grote dramatische kracht. Sfeer weet de schrijver en wist ook de regie te scheppen. De voorstelling was waardig en beheerst, de spelers bezield en evenwichtig.
Direct naar de oorlog terug voert ons De muiterij op de Caine van Herman Wouk, door de Nederlandse Comedie in vier maanden reeds honderd maal opgevoerd. Door de schrijver zelf is het naar zijn bekende roman verwerkt en wonderlijk genoeg een goed toneelstuk, zelfs beter dan het boek geworden. Minder verwonderlijk is het dat de gelijknamige film een pleidooi tegen het verfilmen van toneelstukken gebleken is. Het stuk is zeker geen meesterwerk maar het stelt de quaestie aan de orde van de persoonlijke verantwoordelijkheid naast of tegen de gehoorzaamheid en discipline. Dit dankbare onderwerp is in de op het toneel dankbare vorm van een rechtszitting gegoten.
Was Stephen Maryk gerechtigd zijn kapitein het bevel te ontnemen toen diens schip tijdens een actie tegen de vijand in een typhoon was terecht gekomen en de commandant naar zijn oordeel niet in staat bleek deze gevaren het hoofd te bieden? Zonder zeer diep te gaan zijn toch de mensen scherp getekend. Aanklager, verdediger, beschuldigde en getuigen zijn markante figuren geworden. Het steekspel tussen aanklager en verdediger is in sterke stijl geschreven en het spannend gehouden verhaal eindigt in een epiloog met een merkwaardige climax, overigens in de opzet van het stuk weinig verantwoord. In een sterke bezetting heeft het gezelschap voor een modelvoorstelling gezorgd.
| |
| |
Op heel wat minder overtuigende wijze heeft de jonge Engelse toneelschrijver John Whiting in Beslissing een dergelijk probleem aan de orde gesteld. Ook de verfijnde regie en het verantwoorde spel, dat de Haagse Comedie in een zorgvuldige opvoering aan dit stuk gaf, kon het bedenksel op geen enkele manier aanvaardbaar maken en deed misschien zelfs de fouten ervan nog duidelijker uitkomen. Vaag, ingewikkeld, onrijp en verwrongen, liet het hele geval ons koud. Met Kennith J. Robinson van voor de gek houderij te spreken gaat misschien wat ver, maar een gewetensconflict van een geweten zonder moraal brengt het toch niet verder dan quasi-diepzinnigheid en zeker heeft Whiting bewezen dat een kunstenaar geen chaos voor anderen kan oplossen als hij zelf erin verloren loopt. Vaagheid vaag en wanorde wanordelijk uitbeelden is zijn taak niet.
Persoonlijke verantwoordelijkheid in de machine, die een leger bijna noodzakelijk is, behandelt ook Mensenmateriaal van Paul Raynal, door de Toneelvereniging gespeeld. Het voert ons terug naar de eerste wereldoorlog, waarin aan het front in Griekenland een onbeduidend voorval als subordinatie wordt opgevat en tot een doodvonnis voert waarmee eigenlijk niemand het eens is maar dat toch moet worden uitgevoerd. Zwak in het werk is dat dit probleem in drie stukken gesneden wordt, terwijl het gratie verlenen natuurlijk nauwelijks een oplossing kan worden genoemd. Ook de voorstelling had zwakke plekken maar daarnaast boeiende speelscènes.
Verantwoordelijkheid is ook het hoofdmotief van Cycloon 3 antwoordt niet, een drama uit de vliegerswereld door Jules Roy, door Puck gebracht. Een nieuw soort vliegtuigen met heel bijzondere mogelijkheden vraagt bij de noodzakelijke proefnemingen verontrustend veel mensenlevens. Mogen deze proefnemingen worden voortgezet? De tekst van de schrijver kan soms wat moeilijk van het papier loskomen en de voor alle partijen bevredigende oplossing lijkt niet overtuigend in het in de eerste twee bedrijven wat gerekte stuk. Voor het publiek, dat het gezelschap op de eerste plaats op het oog heeft, zal het echter een goede keuze blijken te zijn.
Gedeeltelijk als oorlogsslachtoffer stelt ook Andrew Rosenthal in De Derde Kip Ames voor, die gedurende zijn diensttijd in de Pacific vriendschap heeft gesloten met Hank Moreland, welke vriendschap tot een onnatuurlijk sterke binding is uitgegroeid. De geestelijk ongezonde indringer dreigt nu het huwelijksgeluk en het gezin van Hank te verwoesten. Zijn vrouw verdedigt vastberaden zichzelf en haar gezin tegen deze bedreiging van haar geluk en stelt haar man voor de keuze. Kip moet nu zijn koffers pakken en verdwijnen. Of dit ook het einde betekent is bij de schrijver niet helemaal duidelijk.
Het precaire geval wordt door Rosenthal zeer delicaat behandeld en dit is te prijzen. Misschien heeft dit echter zijn stuk geen goed gedaan, want zulk een conflict zal in werkelijkheid heviger en openhartiger verlopen dan nu op het toneel het geval is. Vrij veel onwaarschijnlijkheden zijn hiervan het gevolg. Toch is het goed gecomponeerd, in natuurlijke taal geschreven en dikwijls boeiend. En de Haagse Comedie heeft het gebracht in een over de gehele lijn en in ieder opzicht bewonderenswaardige voorstelling.
Oorlog en verzet hebben eigenlijk weinig te maken met De kaarten zijn gedeeld van Armand Salacrou, dat in September 1944 speelt in de ruïnes van Le Havre. Het stuk is uiterst wazig, verward en zit vol toevalligheden. Hoofdpersoon is Aziza Mathieu. Haar man is door de Duitsers vermoord omdat hij
| |
| |
aan het verzet had deelgenomen, wat zij hem als verraad aan zijn gezin en haar liefde kwalijk neemt. Maar zelf heeft zij schuld, want door haar verhouding met een ander heeft zij hem van zich vervreemd. Tenslotte vindt zij de liefde van een man die al twintig jaar van haar heeft gehouden en het wrange stuk, waardoor ook nog op vreemde manier twee heel oude mensen rondtrekken, een soort gelukkig einde. En voor dit alles is God verantwoordelijk of liever, want deze merkwaardige schrijver is een zeer religieuze atheïst, zou Hij verantwoordelijk zijn als Hij bestond. De spelers van de Toneelvereniging en met name Carla de Raet als Aziza hebben gepoogd van dit stuk te maken wat ervan te maken is.
Ons overzicht kunnen wij beëindigen met twee stukken van dit zeer actieve gezelschap, die reeds eerder in ons land zijn gespeeld. Met Het huis van Bernarda Alba van Frederico Garcia Lorca is dit zelfs nog niet zo lang geleden het geval geweest. Daarom leek er des te minder reden aanwezig om deze zwartgerokte doem nogmaals op de planken te brengen.
De Spaanse eer is een traditioneel begrip, eens het middelpunt van een beschaving en de waarden die zij vertegenwoordigde. Lorca wil bewijzen hoe vernietigend dit oude ideaal kan werken in een boerenfamilie uit het Andalusië van nu. De moeder strijdt voor deze opvatting, Angustias is er een oude vrijster door geworden, Magdalena heeft een tijdelijke oplossing en troost gevonden in de liefde voor haar vader, de lelijke en gebochelde Martirio broedt op liefde totdat zij door haat wordt verteerd, Adela verlangt naar het leven en vindt de dood. Hoe dit alles moet eindigen bewijst de oude kinds geworden grootmoeder. Maar meer overheerst in dit stuk van enkel vrouwen onder de stilte het verlangen naar de man, waarvan ieder woord en iedere gedachte doordrenkt is.
Werkelijke beklemming lijkt toch wel van dit kunstmatig geconstrueerde geval moeilijk te kunnen uitgaan. Dit is indertijd de Haagse Comedie niet gelukt en ook niet deze nieuwe opvoering, waaraan ongetwijfeld veel zorg was besteed, maar die een wat nuchtere en burgerlijke indruk maakte. Het was echter juist naar aanleiding van dit stuk dat de dichter zelf vroeg: ‘geen poëzie, alleen toneel’ en ‘zuiver realisme’ omdat het werk moet worden beschouwd als ‘een photographisch document’.
De zee is een boze en een reinigende macht. Dat is de achtergrond van O'Neill's naturalistisch en soms zelfs melodramatisch toneelspel Anna Christie. Maar altijd heeft deze schrijver het verlangen gehad boven het realisme uit te komen, zonder echter te weten waarheen hij dan wel gaan wil. Door een verwaarloosde opvoeding is Anna op de verkeerde weg geraakt, maar later komt deze gouden prostituée in aanraking met de echte liefde en ondergaat daardoor een inwendige zuivering. Maar, zo heeft O'Neill zelf verklaart, ‘de goede afloop is maar een komma achter een bijzin. De hoofdzin was nog niet geschreven’.
Geen primitief en rauw stuk leven is deze opvoering geworden, wat een van de mogelijkheden zou zijn om dit stuk ten tonele te brengen. Ook niet echter is de atmosfeer getroffen van mist, wind en zeelucht, gehaat en tegelijkertijd bemind, wat een tweede opvatting kan wezen. Zodoende heeft de voorstelling, waarin Andrea Domburg opmerkelijk zuiver de titelrol heeft vertolkt, maar weinig bijgedragen tot een waardebepaling van het werk van deze schrijver wiens onmacht en grootheid het tevens was, dat hij een man is van het toneel en een schrijver die iets te zeggen heeft maar in wiens werk deze twee voortdurend in conflict met elkaar geraken.
|
|