Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |
Het litteraire aspect van Kardinaal Newman
| |
[pagina 414]
| |
de Grammar of Assent, sprekend over de werkelijkheid van God. ‘Wij moeten berusten bij de gedachte aan de Eeuwige, Alomtegenwoordige en Alwetende, liever dan bij die aan (de begrippen van) Eeuwigheid, Alomtegenwoordigheid en Alwetendheid; wij moeten ons niet haasten en een aantal deducties forceren die, als ze verwezenlijkt worden, als dauw moeten neerdruppelen in onze geest om zich daar spontaan te ontwikkelen door rustige beschouwing en groeiend verstaan van hun premissen’Ga naar voetnoot3). Ik moge hier eraan herinneren, hoe dikwijls dauw figuurlijk gebruikt is voor tranen. En is er niet iets van Mozart in deze musicus en schrijver, die vanaf zijn vroegste jaren zulk een gemak van schrijven had en toch zo hevig te lijden had bij al zijn scheppend werk? Een ander woord van hem is ‘ontwikkeling’, of in huiselijker taal ‘groei’, of meer precies gebruikt hier, ‘geestelijke groei’. En dit is het centrale beginsel van zijn leven en van zijn geschreven woord. Toch, al was hij een man van het woord, hij was allereerst een man van de stilte, want slechts in de stilte kan een woord zijn volle werkelijkheid vervullen. Dit is dus ons uitgangspunt tot het geleidelijk verstaan van Newmans benaderen van het geschreven woord, - een noodzakelijk voorspel vóór het onderzoek van wat John Holloway onlangs noemde zijn ‘toonregisters’Ga naar voetnoot4). En met ‘toon’ bedoelt Newman een geestestoestand die, zich achter de uitdrukking der woorden bevindend, ze toch vervult en waaraan de woorden dienstbaar zijn. ‘U weet’, zo schrijft hij, ‘hoe vlug de blinden tot de ontdekking komen van de tegenwoordigheid van vrienden, en van de gevoelens van vreemden, door de stem, en de toon en de stap’Ga naar voetnoot5). Toon is die centrale communicatie die door woorden in de geest van anderen wordt overgedragen en hen raakt met scheppend begrijpen. Misschien is het geen overdrijving te zeggen, dat het voor Newman de eigenlijke grond is voor intellectuele groei, en slechts zij die aan zijn toon reeds deelhebben of hem kunnen vatten, kunnen zijn overtuigend woord verstaan. ‘De allereerste vraag’, schrijft hij in The difficulties of Anglicans, ‘bij elk ernstig onderzoek is de kwestie der verlossing’. ‘Ik spreek tot hen die voelen dat het zo is (tot hen, zo mogen we erbij voegen, die delen in de innerlijke drang van zijn geest omtrent dit onderwerp), niet’, zo vervolgt hij, ‘tot hen die van de godsdienst een soort litteratuur of philosophie maken, maar tot hen die zich gewillig tonen voor hun Schepper, en hun zielen willen redden’. Voor Newman is een toonloos woord een woord zonder diepte van | |
[pagina 415]
| |
gevoel, een bloem zonder geur, een wijn zonder bouquet. Toch is de toon van een schrijver, evenals voor een violist, in zich zelf nietszeggend en vergt de zekere en delicate uitdrukking van ervaren articulatie. ‘Ik weet’, schrijft Newmans vriend, Blanco White, vol sympathie, in de Oriel-jaren, ‘hoe moeilijk het is een geest als de uwe te overreden om zonder voorbereiding te schrijven’, en de voorbereiding was niet louter een zaak van verstandelijk onderzoek, maar een voorbereiding van het hart, erop uitgaand om zijn object te ontmoeten. Over de evidenties van het Christelijk geloof, zegt hij in een preek te Oxford, ‘is dit niet de dwaling, de gewone fatale dwaling der wereld dat zij zich zelf tot rechter verklaart over de religieuze waarheid zonder de voorbereiding van het hart?.... De zuiveren van hart zullen God zien’. ‘Aan de zachtmoedigen worden geheimen geopenbaard.... en de duisternis heeft het niet begrepen’. ‘Starre ogen zien niet: trage oren horen niet’. Alhoewel een voortreffelijk polemist, is hij veel gelukkiger in het schrijven voor en tot zijn vrienden, voor hen die graag zijn gezichtspunt delen. Dit wil niet zeggen, zoals zijn hele leven getuigt, dat hij preekte voor bekeerlingen. Het betekent de waarheid die hij zelf kende aantonen aan anderen, en die zo aantonen, dat ze levend, groeiend en in elk opzicht werkelijk is. Het betekent, ze aantonen aan hen die eenvoudig van hart genoeg zijn om in verbeelding met hem mee te voelen. ‘Het is even onzinnig’, zo schrijft hij, ‘iemand tot geloven te overreden als hem daartoe te folteren’. En dit aantonen is voor Newman het litteraire aspect, het in woorden werkelijk maken van de waarheden, die hij zelf in leven en studie ervaren heeft; omdat zijn ‘voorbereiding van het hart’ ligt in het volste aanvaarden der ervaring. Litteratuur is voor hem dat wat weergeeft of leidt tot het feit van het Christelijk geloof in alle mogelijk opzicht. Het is een openbaring, een licht voor de mensen van zijn tijd, die opgegroeid waren met de gedachte dat Katholieke Christenen niet kunnen geloven wat zij beweren te geloven: en Newmans werk staat als een getuigenis van het feit dat zij dit niet enkel geloven, maar dat wat zij geloven de waarheid is. Wij moeten nu beschouwen hoe hij dit deed.... Waarheid moet zichtbaar gemaakt worden en ‘het scherpste oog kan niet zien in duisternis’. Newman is zwaar becritiseerd door sommige moderne psychologische onderzoekers om zijn, zo zei men, ziekelijke preocupatie met zijn eigen verleden. Vele malen in zijn leven herlas hij, hernoteerde hij, en herrangschikte hij zijn uitgebreide correspondentie. Hij schreef een dagboek en hij deed al het mogelijke om zich in staat te stellen dit verleden zich niet alleen te herinneren, maar, en dit is van vitaal belang in een schrijver, het te herbeleven. Hij moest zijn wereld zo goed, van zo | |
[pagina 416]
| |
nabij kennen, dat voorbeelden en reflexies onmiddellijk uit zijn geheugen sprongen, met de bevalligheid en onvermijdelijkheid dat zij ‘juist van pas’ kwamen. Zo iets kán soms ‘gebeuren’, maar het gebeurt niet zonder voorafgaande tucht in het verdiepen van het verstaan. Het is de volledigheid der ervaring die Newman tracht te heroveren, en hoe moeilijk is het, zo noteert hij herhaaldelijk, te schrijven ‘wat de geest ziet en voelt’. Want sprekend, naar wij menen, voor zich zelf, zegt hij in zijn preek over ‘de Expliciete en Impliciete Rede’, ‘De geest beweegt zich heen en weer, verwijdt zich en streeft voorwaarts met een snelheid die spreekwoordelijk werd, met een subtiliteit en een lenigheid die spotten met alle onderzoek. Hij gaat voort van punt tot punt, verovert er één door een aanwijzing, een ander op een vermoeden, dan weer zich bedienend van een gelijkenis, dan steunend op een aangenomen wet, vervolgens zich meester makend van een getuigenis, dan vertrouwend op een populaire indruk, of op een verborgen instinct of een vage herinnering, en zo komt hij vooruit ongeveer als de beklimmer van een steile rots, die snel van blik, vlug van hand en vast van voet opstijgt, hoe, weet hij zelf niet, door persoonlijke begaafdheid en door oefening, eer dan volgens vaste regel’. Deze minutieuze en machtige analyse met het meesterlijke, expressieve beeld op het einde, beschrijft de werking van wat hij in 1840 noemde de ‘impliciete rede’ en wat hij later, in de Grammar of Assent, noemen zal de ‘illative sense’. Hij heeft de ‘levende intelligentie’ beschreven waarmee hij schrijft en argumenteert en handelt. En dit werkt niet, zo schrijft hij, ‘volgens de regel’. Francis Bacon schrijft in zijn Essay on Beauty over de kunstenaar, ‘hij moet werken uit een gevoel van blijheid, zoals een musicus die een treffende melodie vindt, en niet uit regelmaat’. Al het artistieke in Newman was gericht op het ontwikkelen van deze blijheid, dat hij de waarheid mocht dienen. Feiten moesten warmte hebben om te kunnen voortleven. Theologie moest een doel gegeven worden. Dit kan de kunstenaar doen, voorzien van kennis. Newmans methode is, in bewogen taal de innerlijke bewogenheid van zijn geest te openbaren. De uitwerking van een gedachte is de uitwerking van een innerlijk thema met variaties, en het persoonlijk stempel van zijn schriftuur bestaat in deze zin voor heldere bewogenheid evenals in muziek. Zoals muziek heeft het een neiging om diep in te dringen in de geest zijner hoorders. Het blijft hangen in de herinnering. In zijn lezing over ‘Litteratuur’, gehouden te Dublin in 1858, horen wij impliciet en expliciet dit proces in werking. Hij merkt op dat ‘terwijl de meesten de taal gebruiken zoals zij die vinden, de oorspronkelijke geest haar onderwerpt aan zijn eigen bedoelingen en haar smeedt overeen- | |
[pagina 417]
| |
komstig zijn eigen behoefte. De menigte en opeenvolging van gedachten, begrippen, gevoelens, verbeeldingen, aspiraties, die in hem opdringen.... de drang en de stuwing van zijn intellect, tracht hij te verbeelden: hij wil alles tot uitdrukking brengen in een passende taal, die even vormrijk is als zijn innerlijke geesteswerking en tevens analoog daarmee, de trouwe weergave van zijn intense persoonlijkheid, zijn binnenwereld begeleidend als haar schaduw’. En dit is, zoals wij suggereerden, zowel een voorbeeld van de bewogenheid van zijn ‘levende intelligentie’ als een concrete beschrijving hoe litteratuur geboren wordt. Over Newmans stijl heeft Hopkins in een brief aan Coventry Patmore van 1887 gezegd, dat deze ontstond uit ‘gecultiveerde en hoog erudiete conversatie’. Inderdaad! Hoewel Newman in zijn jeugd Gibbon onder vele andere schrijvers las en diens stijl navolgde, wilde hij dat zijn stijl ‘natuurlijk’ zou zijn op de wijze als Coleridge die beschreef in Biblographia Litteraria, noch boekachtig, noch vulgair, noch riekend naar de lamp of naar de stal: ‘Het is de stijl van een gentleman in waardige conversatie’. En deze hoog-ontwikkelde natuurlijke stijl is in de hoogste mate geschikt voor het benaderen van andermans mentaliteit. Over de Grammar of Assent merkt Wilfred Ward aardig op: ‘Zijn auteur begint niet met vast te leggen hoe de mensen móéten denken, maar tracht eer aan te tonen hoe zij denken’.
Zoals elk musicus heeft Newman een afschuw van stijfheid, van abrupte, gestremde beweging. - ‘Sommigen’, zegt Charles Lamb, ‘schrijven alsof zij, al schrijvend, een kroontje dragen’ - en aan zijn zwager geeft Newman enige welbekende waarschuwingen over de edele schrijfkunst. ‘Wees niet te opstelachtig, d.w.z. begin niet zo: “Van alle deugden die de menselijke inborst sieren....”, gebruik liever de conversatietoon en spring midden in je onderwerp. Maar anderzijds wees niet te abrupt of te vrijpostig. Wees vlot en neem de middenweg. .... En nu heb je aanwijzing genoeg om goed te schrijven’. Het is de levende conversatietaal, ‘met haar stem, haar toon en haar tred’, die Newman verkiest om zijn zich vormende gedachten in te kleden. Maisie Ward heeft wijselijk opgemerkt dat veel van Newmans macht over ons als schrijver ligt in de krachten die hij in bedwang houdt, en men heeft, hem lezend, een mysterieus besef, dán meer dán minder, van waar zijn bewogen gedachte hem heenvoert. Zo dramatisch en actueel immers zijn zijn beelden, zo gevoelig en nauwkeurig zijn de nuanceringen zijner gedachten, zo bevallig en toch zo zeker zijn de overgangen van rede naar verbeelding, dat er niets romantisch mysterieus is in het weefsel zijner schrifturen, maar alles van de vertrouw- | |
[pagina 418]
| |
volle blijheid van de genius, die zijn stof vorm geeft met de lichtheid, de elasticiteit en de diepte van de rijpe eenvoud. In een schrandere en stimulerende dissertatie over the Art of Newmans Apologia, geschreven in 1945, heeft Walter E. Houghton van de Yale-Universiteit zeer juist opgemerkt dat ‘wat de toegang tot Newmans stijl zo moeilijk maakt (en dit mag gezegd worden van proza-critiek in het algemeen) is de neiging stijl te behandelen als een afzonderlijke entiteit’. In een vroegere notitie in zijn vaak herzien en bijgewerkt dagboek lezen we, ‘ik schreef zelden zonder op stijl te letten en daar mijn smaak slecht was, was ook mijn stijl slecht. Ik schreef in stijl zoals een ander in verzen schrijft of zingt in plaats van te spreken of danst in plaats van te wandelen. Ook droeg mijn Evangelische toon bij tot die slechte smaak’. Maar zijn opvatting van waarheid werd zo subtiel, zo brandend, dat het onmogelijk zou geweest zijn te menen dat hij schreef om te schrijven. Zijn doel was enkel ‘te doen wat zo moeilijk is, helder en nauwkeurig mijn mening te zeggen: dit is het loutere beginsel van al mijn correcties geweest’. Een ander van zijn woorden is ‘te verlichten’ en (denkend aan zijn lezing over de ‘Verlichtende Genade’) zijn geschreven woord wil, zo ver mogelijk als zijn eigen toegewijd, menselijk vermogen reikt, ‘gracieus’ zijn. Hij beoefent de stijl als een muziekinstrument dat in helderheid en bewogenheid de innerlijke groei en nuances van zijn mening weergeeft. Niemand heeft ooit bewuster tegenover zijn hoorders of lezers gestaan dan Newman. Wij hebben gezien, hoe persoonlijk zijn houding als schrijver was en zonder de stijl van de inhoud te willen scheiden kunnen wij constateren, hoezeer de geheel eigen bewogenheid van zijn geest degenen treft en beïnvloedt die gevoelig zijn voor het persoonlijke. Voor hem bevat het persoonlijke een innerlijke structuur van relaties, die een ontwikkeling aantoont van het geloof dat religieuze overtuigingen persoonlijk zijn, en dat een waarheid die één mens bevredigt ook een ander kan bevredigen en dat, als wij alle bronnen van onderzoek hebben uitgeput, er slechts één waarheid blijkt te zijn. Dit mogen we misschien het ‘vaste plan van zijn tactiek’ noemen, dat wat het hart voorbereidt voor de groei der waarheid. Dit is de richting van zijn gevoelig benaderen van andere personen. Nu hebben we ‘de corresponderende taal’ te onderzoeken...., ‘de getrouwe uitdrukking van Newmans intense persoonlijkheid’. Het is de taal die overtuigt en de weg opent tot waarschijnlijkheid, die de zenuw van het geheugen raakt en de gehele persoonlijkheid beweegt. En als we zorgvuldig toezien, zullen we het resultaat nogal negatief bevinden. | |
[pagina 419]
| |
Negatief in die voorhandse zin dat veel zal moeten weggeklaard worden alvorens een positieve houding tegenover de waarheid kan aangenomen worden. Toch is zijn geest zo breed en omvattend dat, al beseffen we dat het negatieve pad uiterst reëel is, we dit vrij kunnen verlaten voor een verdere verwezenlijking in de opgang naar goddelijke waarheid. Of we ons dit bewust worden in, zeggen we, de lange en omvattende bewerking der Apologia, of in een onopvallende sententie, deze beweging van negatief tot positief is gecentraliseerd in een geloof dat van mening is, dat ‘alle gebeurtenissen, voordelig of nadelig.... strekken.... tot de triomf van onze godsdienst’. Geen schrijver volgt een vals spoor met meer sympathie, met meer besef van een ervaring op te doen, maar het is geheel volgens zijn temperament en het leven dat hij leidde, dat die ervaring gevoeld wordt als een geestelijke en niet een lichamelijke ervaring. Ofschoon hij zich steeds bewust is van ‘de aanwezigheid’ van andere personen en dit bewustzijn gevoeld wordt met het hart, is het toch op de geest, het edele centrum der persoonlijkheid, dat hij de aandacht vestigt en waarin hij alle andere menselijke faculteiten tracht te concentreren. Als we dan zeggen dat zijn taal ‘verheven’ is, dan is dit zo op de meest reële wijze, want zij brengt ‘de stuwing en opeenvolging van gedachten, begrippen, gevoelens, verbeeldingen, aspiraties’, die een mens bewegen, terug tot het alleredelste in hem. Hij vermijdt geen intellectuele moeilijkheden, zoals sommige religieuze schrijvers doen, maar neemt alles wat hij ontmoet op in zijn harmonisch plan, tegenstrijdigheden vereffenend en het veld zijner ervaring verbredend zoals de grote componisten vóór hem deden. In Verlies en Winst, zijn autobiografisch verhaal, is de oudere assistent Mr Malcolm in gesprek met Charles Redding, de jonge student. ‘Als we ruzie moeten maken’, zegt hij, ‘laat het dan de rivaliteit van intellect en geweten zijn, liever dan van eigen belang of temperament: laat ons twisten over dingen, niet over schaduwen’. Het is deze geestesneiging die Newman tot een zwak romancier, maar tot een voortreffelijk religieus schrijver maakt. Dit wil niet zeggen dat hij niet de kracht bezat een conscientieus romancier te worden in tegenstelling tot een naturalistisch romancier. Verlies en Winst tracht een naturalistische roman te zijn, maar is als roman mislukt door gebrek aan concrete menselijkheid en karakterbeschrijving. Hij zoekt de werkelijkheid op ander terrein en schrijft in zijn jeugd, ‘ik was van jongs af zo opgevoed dat ik genoegen vond in het lezen van de Bijbel’. Te Oriel vinden we hem de brief aan de Epheziërs memorizerend: ‘het is een toevlucht in eenzaamheid, op reis en in een slapeloze nacht’, schrijft hij. Zijn beeldspraak, vooral in zijn preken, is als een Bijbelse sterrenhemel. En wat | |
[pagina 420]
| |
zou meer karakteristiek kunnen zijn in zijn gevoelige preek, ‘Het vertrek van Vrienden’, gehouden te Littlemore, dan dit? ‘De H. Schrift is een troost in alle beproeving.... haar taal omsluiert onze gevoelens, terwijl ze die tot uitdrukking brengt. Zij is heilig en hemels en breidelt en zuivert die gevoelens door ze te heiligen’. En zo gezuiverd, gebreideld, gewijd, stroomt het persoonlijke gevoel uit zijn hart in bevallige orchestratie, in de peroratie van deze welbekende toespraak. Wij kunnen ons verstaan van Newmans macht om ons te treffen verdiepen, als we zeggen dat hij de gave bezat van de gevoelige geest, de gave van geestelijke sensitiviteit, die in staat is te delen in het geestelijk leven en in de gevoelens van anderen. En de Christelijke kunstenaar in Newman vertolkt zijn Beschouwing der Wijsheid met een antwoord van het gezuiverde hart en met een steeds dieper inzicht der verbeelding, terwijl beide elkaar beïnvloeden in het soepele ritueel zijner geschriften. En het is belangrijk te weten dat ‘het hart’ voor Newman, ‘la raison du coeur’, niets heeft van het suggestieve mysterie der Romantici. ‘De neiging tot wat ligt achter “feit en rede”, zo karakteristiek voor de Romantiek’, schrijft Walter E. Houghton’, vraagt wat Keats noemde ‘negatieve aanleg’, dat wil zeggen, wanneer iemand in staat is in onzekerheden, mysteries, twijfels te verkeren zonder enige prikkel om tot helderheid te komen. Wat heeft de voorrang? Voor Keats was de zin voor schoonheid voorbehouden, voor Newman de zin voor het goddelijke. Beiden, Keats en Newman, zijn geconfronteerd met een Openbaring, met het onuitsprekelijke dat achter de woorden ligt, maar waarvoor woorden gevonden moeten worden. En bij Newman in het bijzonder zijn de woorden die hij vindt leidende, verruimende woorden, woorden van ervaring, die de weg beschrijven, door hem ingeslagen naar het mysterie van God. Hij alleen kan de gevolgen van zijn zoeken omschrijven en van de terugwerkende invloed daarvan op hem zelf. Hierin ligt de verklaring van het belang dat hij stelt in zijn eigen geestestoestand en van zijn eerbiedige houding tegenover zijn onderwerp. Het is niet een irrationeel benaderen, want de rede verwaarlozen zou de ergste misgreep geweest zijn, zoals later de Romantici deden. Het is een benadering, waarin de rede zich beweegt in de vizie des geloofs en warmte vindt voor de liefde van de gehele persoonlijkheid. Het was wegens de liberalen, ‘met hun valse vrijheid van gedachte’, en hun pretentie door de rede alleen te bepalen ‘de waarheid en de waarde van uitspraken, die wat hun aanvaarding betreft, berusten op de uiterlijke autoriteit van Gods Woord’, dat Newman zich zo fel tegen hen verzette en zo toegewijd de openbaring van het woord Gods volg- | |
[pagina 421]
| |
de. ‘De rede’, zo schrijft hij in zijn lezing over de Verlichtende Genade over hen die de rede isoleren, ‘is een soort substituut voor het gezicht en zo is het klaarblijkelijk in menig opzicht met de andere zinnen’: en hiermee ondermijnt hij in een evenwichtige sententie de extreme opvatting zowel van rationalisme als van romantiek. Zij die innerlijk zien, drukken hun vizie uit in het concrete, in een beeld, een analogie, een metafoor en wij kunnen observeren het elastische bewegen hunner drift, wij voelen hen zich verliezen in het onderwerp wanneer hun woorden ons verlichten. Toch is het niet mogelijk over analogie en metafoor te spreken, tenzij men ook spreekt over harmonie: noch kan men spreken over concreetheid of werkelijkheid, tenzij men ook spreekt over zin en betekenis. Voor Newman staan al deze dingen in verband met en in dienst van het geheel, de harmonische beschrijving van het universum dat hij tracht bloot te leggen. Zijn breed geordende analogieën van de Kerk als een microcosmos van het geschapen heelal: zijn samensmeltende metaforen: zijn bijbelse en klassieke beeldspraak: zijn beelden uit de muziekwereld, de zee, het spel en uit heel de natuur: zijn dramatisch gebruik van de omgangstoon: ‘hoe kan ik mij rangschikken onder de professoren van een theologie, waarvan de klank van het woord mij al een griezeling bezorgt?’ Al deze ‘registers’ van zijn geest, die elk een langere beschouwing zouden vergen, zijn tekenend voor hen die de harmonie der wereld aanvaarden onder de voorzieningheid van een God, zoals Shakespeare deed. In zijn Leven van Newman citeert Wilfred Ward twee sententies van hem uit een brief aan hem, Wilfred Ward, gericht. ‘De religieuze geest ziet veel dat onzichtbaar is voor de niet religieuze geest. Zij hebben niet dezelfde evidentie vóór zich’. Voor Newman is het woord (met een kleine w) de dienares van het Woord. Het is zo dat de mensen mogen ‘zien en voelen’ met hun geest, dat hij schrijft, preekt en confereert. Voor hen haalt hij zijn verborgen en intieme herinneringen voor de dag, dat hij de mensheid moge treffen met een bevallige, heldere, machtige, gevoelvolle en delicate stroom van woorden zoals een meester-musicus. De Heiligen, zegt hij, schreven ‘enkel dat soort litteratuur dat meer dan enig ander de overvloed des harten vertegenwoordigt, dat meer dan enig ander nadert tot conversatie: ik bedoel correspondentie’. Zoals zij en zoals zijn jonge vriend Gerard Manley Hopkins had Newman de gave van de gevoelige geest en van het innerlijk licht, wat hem de macht en de volharding schonk om de waarheid te vervolgen en haar te omhelzen met woorden - om ‘zijn brandende getuigenis te dragen tegen het wilde, drieste werk der mensen’. |
|