Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Archeologische kroniek
| |
[pagina 359]
| |
treden hoger liggen dan de 3,50 meter brede middenbeuk, zijn van deze laatste gescheiden door twee rijen kolommen van 46 tot 50 cm doorsnede, afgedekt met korinthische kapitelen. De absis (of het koor) ligt 90 cm boven de vloer van de middenbeuk; hier bevond zich oorspronkelijk het relief met de voorstelling van Mithras, dat achter een gordijn was verborgen en slechts op bepaalde tijden voor de ingewijden zichtbaar was. In de westhoek van de zuiderzijbeuk bevond zich een met houten balken afgezette waterput, die waarschijnlijk zijn betekenis had tijdens de godsdienstige plechtigheden. Zo moet de tempel er ongeveer hebben uitgezien toen hij rond het midden vande 2e eeuw na Christus werd opgetrokken (de juistheid van deze datering steunt op een muntstuk uit de tijd van keizer Hadrianus, dat gevonden werd boven de grondvesten van de tempel). Het heiligdom bleef in gebruik tot in de 4e eeuw, doch werd herhaalde malen hersteld: de vloer van het middenschip werd opgehoogd tot aan het peil van de absis; in het midden van het koor werd een altaar gebouwd; tijdens deze veranderingen werden vele fragmenten van oudere beelden als bouwmateriaal in de nieuwe vloer verwerkt, hetgeen aan de archeologen een meevaller opleverde, want daardoor zijn een aantal beelden bewaard gebleven en nu teruggevonden die van belang zijn voor de kennis van de ontwikkeling van deze Mithrascultus. De meest radicale wijziging vond plaats toen de kolommen van de zijbeuken werden weggenomen; men weet niet of ze vervangen werden door houten stutten of dat heel de tempel toen tot één ruimte werd omgevormd. Men ziet duidelijk dat het heiligdom in verval is geraakt. Dit blijkt o.a. ook uit de aanwezigheid van talrijke beelden van godheden die niets met de Mithrascultus te maken | |
[pagina 360]
| |
hebben: Dionysos, Minerva, Hermes, de egyptische god van de oogst, Serapis, waarvan een enig mooie marmeren kop werd gevonden. Gewoonlijk duldde Mithras geen andere godheden naast zich, en misschien mogen we daarom in deze godenverzameling een gevolg zien van het jonge, opkomende christendom: de vroegere Mithrastempel wordt in de 4e eeuw nog slechts beschouwd als de bidplaats, waarin al de wrakstukken van heidense erediensten werden bijeengebracht. De ontdekking van dit Mithraeum is van groot belang voor onze kennis van de topographie van het oude Londen en van de ontwikkeling van de romeinse godsdienst in West-Europa. Het feit dat de tempel werd opgericht aan de oever van de Walbrook, thans een overdekt riviertje, werpt nieuw licht op de ligging van de romeinse stad. En dat dit Mithrasheiligdom reeds in het midden van de 2e eeuw in Engeland voorkomt, bewijst andermaal hoe snel deze oosterse godsdienst, uit Perzië afkomstig, zich over geheel de toen bekende wereld heeft verspreid: pas in de loop van de 1e eeuw immers werd hij door soldaten en vooral door kooplui van uit Klein-Azië in Rome zelf ingevoerd. Tevens blijkt hieruit ook dat gedurende de eerste eeuw van onze tijdrekening Londen reeds een belangrijke havenplaats en een economisch centrum was. Deze opgraving kan ingeschakeld worden in een reeks ontdekkingen, die in de laatste jaren in West-Europa gedaan werden: b.v. het Mithraeum van Carrowburgh gevonden in 1950, de Gallo-romeinse tempel blootgelegd onder de puinen van de vernielde kerk te Elst bij Nijmegen en daterend uit het einde van de eerste eeuw, en het kleine heiligdom van Hofstade bij Aalst uit de 1e en de 2e eeuw waar beeldjes van Minerva, Venus en de Dea Mater werden opgehaald. Nu is aan de ontdekking van de hoger besproken tempel ook een minder wetenschappelijk doch meer technisch vraagstuk verbonden: n.l. het conserveren van deze enige getuige uit de oudste geschiedenis van een stad. Van hogerhand werd er op aangedrongen om deze ruïnen te sparen, doch men stootte op praktische moeilijkheden van meer financiële aard; de overblijfselen liggen juist op terreinen die, als we ons zo mogen uitdrukken, hun gewicht in goud waard zijn. Het voorstel om de tempel op de plaats zelve van het op te richten bureaugebouw te bewaren - hetgeen een redelijk voorstel was - werd van de hand gewezen; dit was nochtans de enige manier om de archeologische waarde van de overblijfselen ongerept te laten; men vergelijke b.v. de oplossing die te Rome werd gevonden en verwezenlijkt waar een gedeelte van de stadsmuur van Servius Tullius in de kelders van het Termini-station bewaard wordt. In Londen heeft men dat niet gedaan: na het onderzoek werd het Mithrasheiligdom afgebroken en thans wordt het met het oude materiaal weer opgebouwd - het schijnt een voorlopige oplossing te zijn - op ongeveer 75 meter van de oorspronkelijke plaats. Deze heropbouw geeft weliswaar een duidelijk beeld van wat is overgebleven, doch archeologisch heeft het gebouw geen waarde meer. De antieke Mithras heeft voor de moderne vooruitgang moeten wijken; het aanzienlijk aantal Londenaars dat hem de laatste dagen van zijn bestaan een bezoek bracht (de eerste dag 10.000, de tweede 15.000 bezoekers!) zou ons doen geloven dat zelfs op de moderne mens deze antieke oosterse zonnegod nog zijn aantrekkingskracht uitoefent. |
|