Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |
Wetenschappelijke kroniek
| |
Norbert Wiener en de Bostonse tafelrondeIn tegenstelling met de vroegere wetenschappen, die meestal hun ontstaan hebben te danken aan een enkel man, is de Cybernetica gegroeid uit de samenwerking van verschillende geleerden, die dan nog uit de meest uiteenliggende hoeken van de wetenschap waren bijeengekomen. Enkelen onder hen plachten elkaar maandelijks te ontmoeten te Boston. Het waren mathematici, ingenieurs, neurologen en psychiaters, die met elkaar contact zochten in het nomansland juist tussen hun respectievelijke vakken in. Zij waren het bestaan gaan vermoeden van een totaal nieuw wetenschappelijk probleem, waarvan ieder in zijn eigen vak wel een aspect meende te herkennen, doch dat enkel duidelijke vorm kreeg wanneer ieder het stukje van de legpuzzle dat hijzelf ontdekt had bij dat van de andere voegde. Zoals te verwachten, was er ook bij dit gemeenschapsspelletje een wonderkind, dat de oplossing van het raadsel doorzag nog vóór al de stukken er waren. In casu was het een sympathieke gezette heer. Hij heette Norbert Wiener, was hoogleraar in de wiskunde aan het beroemde Massachusetts Institute of Technology. Hij verwerkte de resultaten van de discussies tot een origineel en ophefmakend boek, dat in 1947 verscheen onder de titel: Cybernetics, of Control and Communication in the Animals and Machine. Het werd beschouwd als het manifest der nieuwe wetenschap, waarvan het zowel de naam als de bepaling gaf. Dit gebeurde in de tijd toen de eerste atoombommen de aarde met cosmische catastrophen bedreigden. Hierbij vergeleken schenen de discussies der Cybernetici enkel een onschuldig babbeltje. Nochtans zal hun ontdekking, meer nog dan die der kernenergie, op het aanschijn van de wereld van morgen haar kenmerk | |
[pagina 351]
| |
drukken. Wat zij ontdekten is niet een nieuwe super-springstof maar een nieuwe wetenschap, die én de techniek én het bestaan van de mens even beslissend kan omwentelen als de industriële revolutie van de vorige eeuw. De Cybernetica beweegt zich immers niet alleen in de abstracte sfeer der mathematische speculaties, zij staat in onmiddellijk contact met de werkelijkheid. Onder de vrienden van Wiener is Von Neumann een specialist in de theorie der kansspelen, Rosenblueth bestudeerde de spiercontracties. Anderen berekenden en construeerden cybernetische machines: McColloch vervaardigde een leesapparaat voor blinden dat de lettertekens tot klanken omzet, Aiken construeerde reuzen-rekenmachines, Wiener zelf werd belast met de studie van het automatisch luchtafweergeschut. Een der laatste cybernetische wonderen is de vertaal-machine, die ofschoon zij voorlopig slechts over een vocabularium van enige honderden woorden beschikt, reeds in staat is om bepaalde lastige volzinnen van het Russisch in het Engels om te zetten. Anderzijds vindt de Cybernetica bijzonder interessante toepassingen in de neurologie, in de psychiatrie, tot zelfs in de studie der taalphenomenen. In vulgariserende geschriften over de Cybernetica treedt deze veelzijdigheid sterk op de voorgrond, zodat het onderling verband tussen de verschillende toepassingen gemakkelijk over het hoofd wordt gezien. Zelfs uit het werk van Wiener is het bij oppervlakkige kennismaking moeilijk op te maken waar het juist om gaat. De bedoeling van deze bladzijden is dan ook alle nevenaspecten terzijde latend, te onderzoeken waar het in de Cybernetica eigenlijk om te doen is en welk het kernvraagstuk is waaromheen haar beschouwingen cirkelen. | |
Een nieuw soort machinismeOm te begrijpen wat de Cybernetica is moet men inzien dat zij de ontdekking is van een nieuw soort van machinisme, of juister nog, van een nieuwe graad van automatisme. Het belang van deze ontdekking is voor de evolutie der techniek even groot als het verschijnen der eerste diersoorten op aarde, en voor de kennis van de mens even betekenisvol als de vondsten der voorhistorische skeletten. De originaliteit van een cybernetisch automatisme kan alleen maar goed gevat worden wanneer men het ziet op de achtergrond van de geschiedenis der verschillende machine-soorten en als de laatste uitloper daarvan. Aan het begin van de menselijke techniek staat het werktuig: de vuistkei van de praehistorie evenzeer als de ploeg en de hamer van latere tijden. Elk van deze werktuigen is op zijn manier een verlengstuk van het menselijk lichaam. De mens gebruikt ze bij verschillende bewerkingen, doch ze bezitten nog geen waar automatisme. Ze horen nog tot de voorgeschiedenis der techniek. Daar de mens dergelijke bewerkingen vaak te zwaar of te vervelend vond, bedacht hij middelen om, bij het aandrijven van die werktuigen, een andere energie dan die van zijn spieren aan te wenden. Zo ontstond de motor of energetische machine. De motor der praetechnische maatschappij was de slaaf. Toen de mens wat menselijker werd, verving hij deze door een hond die hij in een tredmolen opsloot, of door ossen die hij aan de boom van de molen spande. Later kwam hij tot het besef dat de kracht van wind of water een nog goedkopere energiebron opleverde en zo ontstonden de wind- en watermolens. De grilligheid van wind en water maakten van de molen weldra meer een bron van poëtische inspiratie dan van industrieel bruikbare energie. De kracht van het vuur werd heel wat doeltreffender bevonden. | |
[pagina 352]
| |
Het drama van de geleidelijke beheersing van de thermische energie door de stoommotor heeft zich in de loop van de XVIIIe eeuw in Engeland afgespeeld. Een nader onderzoek van de verschillende phasen van die moderne prometheusstrijd is zeer suggestief om de ware betekenis van de Cybernetica te leren kennen. De stamvader der stoomaandrijving is de machine van Newcomen (1705). Zij werd in de Engelse kolenmijnen gebruikt om het water uit de schachten op te halen. In een verticale buis, waaraan een pomp met een stang verbonden was, werd stoom onder druk binnengelaten zodat de zuiger naar omhoog werd gestuwd. Koud water deed de stoom dan in de buis condenseren, zodat de zuiger terug zakte en dus ook de pomp. In- en uitlaten van stoom en koud water geschiedde door kranen die men beurtelings moest openen en sluiten. De stoomzuiger van Newcomen was een belangrijke technische vooruitgang. Toch was het maar een primitieve machine: haar aandrijving was automatisch doch niet haar bediening. De eerste die ze van een zelfstandige bediening voorzag, was geen ingenieur, maar, naar verteld wordt, doodgewoon een der jonge knechtjes die de kranen hanteerde. Weinig in zijn schik met deze saaie job, had hij eenvoudig de kraansleutels door middel van touwtjes aan de zuigerstang verbonden, zodat het openen en sluiten op het gepaste moment door de pomp zelf werd verzekerd .... en hij kon gaan spelen met zijn kameraadjes. Zo had de jonge Humphrey Potter in 1713 de eerste ware stoommachine uitgevonden en verdient zijn guitensnoetje te figureren tussen de pruiken en bakkebaarden in de portrettengalerij van de voorlopers der industriële revolutie. Bovendien was zijn stoomtuig de voorloper der echte machine, want naast de zelfaandrijving bezat zij een tweede en hogere graad van automatisme: de zelfbediening. Later werd het ingenieus stel touwtjes vervangen door stangen en excentriek; in de ontploffingsmotor werd het de nokkenas. Nog was Potter's stoompomp geen volwaardige stoommachine. Deze danken wij aan een andere Engelsman, een instrumentmaker van beroep: James Watt. Gevraagd om een Newcomen-machine te herstellen, zag hij onmiddellijk dat ze voor substantiële verbeteringen vatbaar was. Hij zette haar op- en neergaande beweging om in een draaibeweging door middel van drijfstang en vliegwiel. Nu was het mogelijk weefgetouwen en andere werktuigmachines aan te drijven. De verbetering die ons hier echter interesseert, was het regulatiemechanisme dat hij uitdacht. Humphrey Potter's stoompomp had het nadeel vlugger of trager te lopen, als de druk in de stoomketel hoger of lager werd, of als minder of meer arbeid van de pomp gevraagd werd. Het mechanisme dat Watt bedacht om hierin te verhelpen, bestond uit een paar metalen bollen, opgehangen aan een verticale as die met de machine meedraait. Neemt de snelheid toe, dan drijft de middelpuntvliedende kracht de bollen uiteen, zij trekken aan een stang die de stoominlaat vernauwt en doen zo de snelheid afnemen. Omgekeerd, zakt de stoomdruk of wordt er meer arbeid van de machine gevraagd, dan draait de machine trager, de bollen zakken en automatisch wordt meer stoom toegelaten in de zuiger. Dit systeem, waardoor de machine in staat wordt gesteld, zelf haar snelheid te regelen zonder voortdurende tussenkomst van de machinist, heet daarom ‘regulator’. De machine van Watt bezit dus niet alleen zelf-aandrijving en zelf-bediening, maar bovendien een derde soort automatisme, dat wij ‘zelfregeling’ zouden willen noemen. Lange tijd werd het belang van de bolregulator niet voldoende gewaardeerd. Men vond het een ingenieus doch vrij bijkomstig onderdeel. De Encyclopedia Brittanica, die hele kolommen besteedt aan de | |
[pagina 353]
| |
beschrijving van de talrijke eigenaardigheden van de machine van Watt, vermeldt de regulator in een tweetal regels. De Cybernetici hebben voor het eerst de aandacht gevestigd op het belang van zijn originele functie. Zoals de Mechanica de zelfbedienende machines bestudeert en de Thermodynamica of Warmteleer de energieuitwisseling bij de motoren, zo wordt nu de Cybernetica de studie van deze derde vorm van automatisme: de zelfregeling. | |
De MonostaatDe laatste jaren was Watt's bolregulator lang niet meer de enige in zijn soort. In laboratoria en industriële installaties waren talrijke analoge regelingssystemen uitgewerkt. Het meest bekend is wellicht de thermostaat, die voor de temperatuurregeling zorgt. Een thermometerveer staat in contact met het warme water. Door het stijgen van de watertemperatuur zet die veer uit; de uitzetting bewerkt op haar beurt de vernauwing van de luchttoevoer, zodat de verbranding vermindert. De daling van de watertemperatuur heeft het omgekeerde effect. Thermostaten zijn algemeen in gebruik op warmwater-apparaten en electrische ovens. Manostaten houden de druk van luchtpersen constant. Kryostaten regelen de koude in een koelkast. Wat zij alle gemeen hebben is, dat zij de bestendigheid van een enkele dynamische karakteristiek der machine verzekeren: snelheid, warmte, druk, koude enz. Het zijn dus elementaire regulatie-automaten. En om deze reden zouden wij ze, bij gebrek aan een geschikte term, onder de verzamelnaam van ‘monostaat’ willen onderbrengen. Welnu, het grondprobleem waarom de hele cybernetische wetenschap draait en van waaruit haar verschillende vertakkingen moeten worden verstaan, is dat van de monostaat. Vóór wij de eigenaardigheden van dat mechanisme bekijken, moeten wij eerst nagaan uit welke onderdelen het is samengesteld en hoe het functionneert. Hiervoor is het heel suggestief, de functie van de Monostaat te vergelijken met die van de roerganger op een schip (Cybernètès in het Grieks), waaraan de Cybernetica haar naam ontleende. Zoals bij het besturen van een schip drie personen optreden: de uitkijk, die voor hindernissen waarschuwt, de kapitein, die bepaalt hoe de koers eventueel moet gewijzigd worden, en de stuurman, die de bevolen wending uitvoert, zo bevat de Monostaat drie soorten van organen: een observator, een operator en een effector, die respectievelijk zorgen voor de waarneming, de omrekening en de uitvoering in de regulatie. De observator is meestal een meetinstrument. In een thermostaat en een kryostaat is het een thermometer, in de manostaat een manometer. Bij de regulator van Watt is het een snelheidsmeter, want dit is de functie der twee bollen. De effector is een kraan, een klep, een schakelaar, een regelbare weerstand of om 't even welk mechanisme dat de energietoevoer in de motor kan afsluiten of verminderen. In de eenvoudigste mechanismen worden zij door een stang bediend. Waar meer kracht vereist wordt om het bevel uit te voeren, is een hulpmotor voorzien om de effector in beweging te zetten, zoals de electrische motor die het roer van een zwaar zeeschip beweegt. De operator zet de waarneming om in een bevel. In de bol-regulator is het de stand die bollensysteem en stoomklep verbindt. Deze omzetting is feitelijk een soort berekening die bevel aan waarneming aanpast. Is de berekening zeer ingewikkeld, dan komt een complexe rekenmachine tussenbeide, zoals bij het automatisch luchtafweer- | |
[pagina 354]
| |
geschut, waar richting en afstand van het schot worden uitgerekend op grond van hoogte, richting en snelheid van het vliegtuigGa naar voetnoot1). Wat de werking van de Monostaat kenmerkt, is niet dat hij arbeid verricht maar dat hij signalen overbrengt: temperatuurswaarnemingen meedeelt, kleppen of kranen doet openen of sluiten. Hierdoor wordt het begrijpelijk waarom ingenieurs van Radio en Telegraphie onmiddellijk zo'n bijzondere belangstelling voelden voor de Cybernetica. Hun taak toch is het, seinen over te brengen, zo vlug, zo getrouw en zo economisch mogelijk. Doch niet ieder signaal heeft cybernetische betekenis. Het krijgt dit enkel als het regulatie-vermogen heeft. Hiervoor moet het betrokken worden op de organenreeks: observator - operator - effector. Zo zelfs dat de waarneming moet geschieden in functie van de omrekening en de uitvoering en dat het bevel moet voortspruiten uit een observatie. | |
De wetenschap der informatieBij nadere beschouwing blijkt de eigenaardigheid van de Monostaat niet zozeer te liggen in de drie organen als wel in de regulatie-activiteit die deze organen doorloopt. De term die het best dit actief complex van waarnemen, beslissen en uitvoeren omvat, is die van ‘informatie’. Zelf-regeling is alleen mogelijk als informatie wordt meegedeeld, daar de regulatie door de informatie zelf wordt geconstitueerd. Zo menen wij dat de Cybernetica het best bepaald wordt als ‘de wetenschap der informatie’. Maar dan moet men ‘informatie’ in zijn volle betekenis nemen, niet alleen als een ontvangen van berichten maar tevens als het omrekenen ervan en het uitwerken van bevelen waardoor een situatie wordt omgevormd. In die ruime betekenis omvat het begrip zowel het geïnformeerd worden (bericht en vorm ontvangen) als het actief informeren (bericht en vorm meedelen), en dit alles in de eenheid van een zelfde systeem. Deze betekenis heeft heel wat gemeen met het wijsgerig gebruik van de term: vorm meedelen, omvormen; doch zij verschilt ervan omdat zij enkel de uitwendige en mechanische betekenis van het concept omvat. Een ander kenmerk van de Monostaat, ook niet zonder philosophische resonantie, is dat zijn regulatie-werking een cyclische allure vertoont. De signalen volgen elkaar niet zonder meer op, maar doorlopen de Monostaat in onafgebroken circulaire beweging. Het gebeurt juist als bij de roerganger op het schip: een blik op de compasnaald waarschuwt hem dat het schip teveel naar bakboord afwijkt - hij beslist de koers te corrigeren - hij wendt het roer - het schip gehoorzaamt en wijkt af in de tegenovergestelde richting - de stuurman geeft een tegenovergestelde wending aan het roer - enz. Wat hij dus waarneemt is niets anders dan de uitslag van zijn bevelen op de koers van het schip; hij observeert de reactie van het vaartuig dat hij stuurt. In een monostaat zien wij juist hetzelfde gebeuren. In een kryostaat, die de koude van een koelkast regelt, kan men volgende gang van zaken noteren: de temperatuur in de kast stijgt | |
[pagina 355]
| |
(....de deur was te lang open gebleven), de thermometerveer zet uit - haar uitzetting schakelt een electrisch contact in - de koelmachine begint te werken - de lucht in de kast wordt kouder - de thermometerveer krimpt in - het contact wordt afgebroken - de machine staat stil - binnendringende warmte doet de temperatuur weer stijgen, enz. De kringloop van informatie in een zelfregelende Monostaat is meer dan een gewone reactie of terugwerking, het is een ‘telkens nieuwe wederinwerking’, omdat het zelf gegeven bevelsignaal niet als bevel terugkomt maar als waarnemingssignaal, en het bovendien door de Monostaat zelfstandig verwerkt wordtGa naar voetnoot2). Wat de Cybernetici nu zochten was, de theorie van die circulaire signalenactiviteit op te stellen. Hiertoe hebben Wiener en zijn vrienden vaak zeer abstracte en lastige wiskundige analysen moeten uitvoeren. Twee van de belangrijkste grootheden die in hun wiskundige vergelijkingen voorkomen, zijn de grootheid die de orde in de signalen meet en de tijdconstanten. Hoe ingewikkeld het gedrag van een regulatie-monostaat is, blijkt het best wanneer hij ontregeld raakt: hij begint te dansen, of krijgt stuiptrekkingen of doet de machine eenvoudig springen. | |
Machines met reflexenDe vergelijking van een cybernetisch mechanisme met een zenuwreflex is geen loutere beeldspraak, doch de meest adequate uitdrukking van wat er in omgaat. De ervaring, die de zenuwphysiologen in hun vak hadden opgedaan, was zeer leerrijk voor de Cybernetici. Omgekeerd hebben cybernetische schema's meer dan eens het geschikte model geboden om de circulatie van bijzondere reflexen te verklaren. Zo heeft Wiener twee zenuwziekten, in de neurologie bekend als ‘ataxia’ en als ‘tabes dorsalis’, mathematisch geïnterpreteerd en verklaard als ontregelingen der spierreflexen. De analogie tussen een Monostaat en de reflexbogen is de basis van de verdere equivalentie tussen de cybernetische machine in haar geheel en de levende organismen. Van een motor met een cybernetisch regulatiemechanisme kan men zeggen dat hij ‘aanpassingsvermogen’ bezit, van een gewone werktuigmachine dat zij ‘gevoel’ heeft gekregen. Aan de stoommotor geeft de bolregulator een reflex mee waardoor hij zich aanpast aan de uitwendige omstandigheden, of met andere woorden, zijn inwendige toestand in evenwicht houdt ondanks invloeden van buiten. Men kan zich hiervan overtuigen door het gedrag van een locomotief te vergelijken met dat van een locomobiel, de machine die vrij veel als stoomwals wordt gebruikt bij het aanleggen van asphaltwegen. Een locomotief heeft geen regulator. Voortdurend moet de machinist de hand aan de stoomsleutel houden om de snelheid te regelen. Doet hij het niet, dan holt de locomotief onmiddellijk op volle snelheid voort. Op de vlakke baan zal die snelheid nagenoeg constant blijven. Een helling zou haar gang echter vertragen, in een daling zou zij razend versnellen. Naast | |
[pagina 356]
| |
het indrukwekkend ‘vuurros’ slaat de locomobiel, met haar ossen-regelmaat, een enigszins potsierlijk figuur. Nochtans hoort zij met haar deftige bedaardheid tot de aristocratische klasse der cybernetische machines. Zij is immers voorzien van een bol-regulator zoals Watt's stoommachine. Van haar hoeft men (in geen enkele betekenis) de buitensporigheden te vrezen waaraan de locomotief zich kan schuldig maken. Helt de baan, dan zal de regulator tussenbeide komen om de stoominlaat te verbreden; daalt de baan, dan wordt die vernauwd of zelfs volledig gesloten, zodat de zuiger kan remmen en het log en lawaaierig tuig zijn drentelgangetje onverstoord bewaart. Ondanks de schijn is haar evenwichtigheid geen apathie, maar het resultaat van voortdurend beheerste kracht. Zoals een cybernetisch regelingsmechanisme aan een motor aanpassingsvermogen geeft, zo deelt het aan een gewone machine een soort van gevoeligheid mee. Hierin verschilt een cybernetische machine ook volledig van de gewone ‘automaten’ en ‘robotten’, waarmee ze in de vulgarisatie-literatuur dikwijls wordt verward. Het eenvoudigste type van een dergelijke automaat is het apparaat dat tegen gepaste muntstukken chocoladerepen aflevert. Er zijn ook zeer ingewikkelde automaten, zoals die van de automatische telefooncentrale. Een der meest vernuftige automaten is de mechanische ‘musicienne’, die in 1770 door de Zwitser Jacques Droz werd vervaardigd en nu nog steeds functionneert. Als ze in gang wordt gezet speelt ze op een kleine piano vijf muziekstukjes, die ze met gevoelige bewegingen van lichaam en hoofd begeleidt. Na het recital staat ze op en groet het gehoor met een sierlijke révérence. Hoe ingenieus ook, deze robotten zijn niet meer dan machines met een ingewikkeld zelfbedieningsmechanisme, zij missen volstrekt elk vermogen om te ‘reageren’ op invloeden van buiten. Niets in hen kan de vergelijking doorstaan met een reflex. Zelfs de ‘gevoelsbewegingen’ zijn maar automatismen van de tweede graad, louter mechanisch na-apen van grimassen. Hetzelfde kan gezegd worden van de rekenmachine, ook een der dankbare onderwerpen van de vulgarisatieliteratuur. Sommige daarvan zijn ontzettend complexe rekenmonsters, die hun telwerk in razend tempo verrichten. Nochtans komt er in hun constructie geen zelfregelend automatisme voor, zodat zij eigenlijk niet tot de klasse der cybernetische machines behoren. Het zijn op zichzelf gesloten automaten, die hun werk blindelings uitvoeren: introverte monsters zonder enig gevoel voor hun omgeving. Toch houden de rekenmachines wel enig verband met de Cybernetica. Zoals wij boven hebben gezien, kunnen zij als onderdeel fungeren van de Monostaat, namelijk als wat wij de ‘operator’ noemden. Zij moeten het waarnemingssignaal omzetten tot het gepaste bevelsignaal. Die reuze-rekenmachines worden ook ‘electronische hersenen’ genoemd. Deze vergelijking is wel suggestief, doch wordt soms heel verkeerd voorgesteld. We kunnen daar nu echter niet op ingaan. In ieder geval is een afzonderlijke rekenmachine als zodanig geen cybernetisch toestel. Als mechanisme verschilt zij niet meer van een telraam, dan een excavator, die met één greep ineens tien ton uitgraaft, van een gewone schop. Het verschil ligt voornamelijk in de afmetingen. Ofschoon technische wonderwerken zijn zij allebei - rekenmachine en excavator - apatische machines. | |
Machines met individualiteitWat nu, om te besluiten, de cybernetische machine kenmerkt, is dat zij, door haar cybernetische regulatiekringen, reflexen heeft gekregen die haar veroorlo- | |
[pagina 357]
| |
ven haar evenwicht voortdurend te controleren: zij wordt gevoelig, reageert op haar omgeving en past zich aan bij de omstandigheden. Kortom, het is een menselijke machine. Bewust hebben wij in onze uiteenzetting die ‘menselijke’ termen gebruikt, omdat zij alleen een juist beeld geven van wat een cybernetisch automatisme karakteriseert. We hadden er ook een zuiver mathematische of technologische beschrijving van kunnen geven. Dit zou wel geleerder klinken, maar daarom nog niet nauwkeuriger zijn. Er is ook geen enkele reden, de termen ‘reflex’ en ‘gevoel’ als anthropomorphisme of menselijke spreekwijze te willen weren. De spreekwijze van mensen is altijd een menselijke spreekwijze, ook in de wetenschap. De positieve wetenschap kan naar meer abstractie streven; toch moet zij zich steeds blijven refereren aan de primaire menselijke ervaringen, zoals die van eenheid, totaliteit, kracht, zin, enz. Anderzijds moet men aan een cybernetisch mechanisme niet het bewustzijn van een reflex toeschrijven, noch de beleving van een gevoel, doch enkel een overeenkomst van uitwendig gedrag. Het individueel gedrag van cybernetische stelsels is vooral onderzocht geworden door twee Engelsen: Grey Walter en W. Ross Ashby. (De Cybernetica is volstrekt geen Amerikaans monopolie). De laatste is de bouwer van de Homeostaat, een ingewikkeld super-cybernetisch apparaat, dat wij nu evenwel niet kunnen bespreken. Grey Walter, psychiater van beroep en knutselaar in zijn vrije uren, concipieerde een cybernetische automaat in de vorm van een mechanische schildpad. Ofschoon zeer eenvoudig van constructie, gedraagt zij zich op een merkwaardige wijze. Terwijl zij vrij door de kamer rondrijdt, wendt zij zich naar iedere lichtbron, doch vermijdt de hindernissen die zij op haar weg ontmoet; ieder te hevig licht schuwt zij, tenzij haar accumulatoren opraken; in dat geval zoekt zij gretig haar nest weer op, waar een sterke lamp staat opgesteld. In het nest gekropen, steekt zij haar mond in een electrisch contact, waardoor haar accu's geladen worden. Is zij electrisch verzadigd, dan gaat zij opnieuw spelemeiën. Elsie, - dit is de naam die Grey Walter haar gaf (Electro-Light-Sensitive-Internal-External) toen zij in 1948 voor het eerst het licht zag, - heeft dit op alle machines voor.... dat zij tot niets dient, en alleen gemaakt is om zich cybernetisch te gedragen. Heel de charme van Elsie ligt in haar individualiteit. In tegenstelling met de gewone automaten zijn haar reacties een voortdurende verrassing voor haar schepper. Voortdurend leert hij nieuwe aspecten kennen van haar complexe persoonlijkheid, die hij bijzonder reactief heeft ingesteld. Het ergst is hij geschrokken toen hij op zekere dag een bijzonder onderdeel ontregeld liet, alleen maar om eens te zien wat er zou gebeuren: Elsie vertoonde alle kenmerken van wat hij uit zijn psychiatrische praktijk als typische epileptische stuiptrekkingen herkende. Met Elsie, een speelgoed dat er zo onschuldig uitziet, is in de evolutie van de machine het stadium bereikt van het zelfstandig cybernetisch mechanisme en is een weg geopend tot een nieuw soort van automatisme waarvan niemand de toekomst kent, niet eens de machine zelf. |
|