| |
| |
| |
De Belgische Taalwetten
door Mr Leo Lindemans
HET eerste lid van artikel 23 der Belgische grondwet is de uitdrukking van een ideaal, naar hetwelk elke centralistische staatsinrichting streeft: ‘het gebruik der in België gesproken talen is vrij’. Wie echter de taalvrijheid in de grondwet vooropstelt, erkent meteen het bestaan van moeilijkheden in verband met het taalgebruik. Zo was en is het bij ons het geval. Het bestaan van een taalvraagstuk in België werd door onze grondwetgever nog duidelijker in het licht gesteld, doordat hij in art. 23 eveneens voorschreef, dat het taalgebruik enkel bij de wet zou kunnen geregeld worden en alleen betreffende de handelingen van de openbare overheid.
| |
De betekenis van de taalwetten
Wanneer wij bedenken, dat de ‘Vlaamse’ taal in 1830 reeds de meest gesproken taal in België was, dan beseffen wij welk onrecht kan gebouwd worden op dat verheven ideaal van taalvrijheid. De vrijheid bestaat slechts voor diegenen, die in staat zijn er gebruik van te maken; zij zijn in feite vrij in hun optreden, zodat zij bij ontstentenis van wettelijke beperkingen de volheid van hun vrijheid genieten. De geestelijk of materieel onderhorige lieden zijn integendeel in feite niet vrij; zij verwerven pas hun vrijheid, naarmate de vrijheid van de ‘meerdere’ wordt ingeperkt.
Zoals de sociale wetgeving in de verhoudingen tussen patroons en werknemers, wil de taalwetgeving het evenwicht herstellen in de feitelijk ongelijke verhoudingen tussen beide taalgemeenschappen in België. De ‘taalwetterij’ is dus allerminst de vrucht van enige romantische bevlieging.
Men begrijpt dan ook, dat de taalwet zich er niet toe kan beperken, eenvoudigweg de rechten op te sommen, waarop iedere taalgemeenschap beroep kan doen. Een volksgroep, die geestelijk of stoffelijk ondergeschikt is aan de andere, wordt niet ontvoogd door een wettekst alleen. De taalwet moet er ook voor zorgen, dat de beschikkingen die zij uitvaardigt in feite uitvoerbaar zijn en nageleefd worden. Zoals de sociale wetten rechtstreeks ingingen tegen ingeburgerde gewoonten, hadden de taalwetten bij hun toepassing te kampen tegen de domme kracht van een eeuw exclusief gebruiksrecht of tenminste primauteit van het Frans. Evenmin als voor de sociale wetten, mocht men verhopen dat de taalwetten zonder overgang natuurlijkerwijze hun toepassing zouden vinden. De sociale wetten werden doelmatig gesanctionneerd, de taalwetten meestal niet. De wetgever heeft zich een twintigtal jaren geleden niet voldoende bezonnen over de betekenis van de taalwetten en overmoedig gemeend dat de Vlaamse gemeenschap in staat zou zijn op eigen krachten ‘de ruimte te vullen’ die de taalwetten voor haar op
| |
| |
papier hadden vrij gemaakt. Zij slaagde daarin in de Vlaamse gewesten, maar op de ontmoetingspunten met de Franstalige volksgroep, de centrale besturen, het leger, Brussel en Kongo, is de taalwet veelal dode letter gebleven.
Als het nodig was en blijft, het evenwicht tussen beide taalgemeenschappen door de wet te handhaven, dan was en is het niet minder noodzakelijk alle maatregelen te treffen om de stipte toepassing van die wet te verzekeren. Als de wetgever verzuimde in de wet zelf deze maatregelen voor te schrijven, mag men hem niet verwijten de taalvrijheid verder te beperken, wanneer hij pas later die maatregelen zou uitvaardigen. De beperking geschiedde immers reeds in de taalwet zelf.
In het licht van deze beschouwingen beseft men ook het ijdele van beginselen, zoals de ‘vrijheid van de huisvader’ op taalgebied. Het ergert vele Vlamingen telkens wanneer dat principe wordt aangehaald, vooral wanneer daarbij de vergelijking gemaakt wordt met de vrijheid van de huisvader te kiezen tussen de neutrale en de christelijke school. Men kon tot onlangs zeggen, dat die laatste vrijheid vrijwel volledig was, vermits geen materiële (b.v. door een merkelijk verschil in het schoolgeld) of morele (b.v. door de feitelijke of principiële minderwaarde van de diploma's van het vrij onderwijs) druk op de ouders wordt uitgeoefend. Maar wie zou durven loochenen, dat op de Vlaamse ouders in het Brusselse en in vele taalgrensgemeenten niet de druk weegt van de feitelijke, soms zelfs de wettelijke, achteruitstelling van hun taal? Is het niet juist uit een gegronde of ongegronde vrees voor de toekomst van hun kinderen, dat de meeste Vlaamse ouders in de Brusselse agglomeratie hun kinderen naar Franstalige scholen zenden? Zij zijn in feite niet vrij, om het taalregime voor het onderwijs van hun kinderen te kiezen, nl. dat regime, dat opvoedkundig de hoogste waarborgen biedt voor een vruchtbaar onderwijs: het onderwijs in de moedertaal. Door het gebrek aan taalvrijheid, in de ware zin van het woord, wordt het onderwijs afgeleid van zijn doel, de algemene vorming van de leerling, en misbruikt voor het bereiken van een zeer beperkte opzet.
Het is de taak van de taalwet die taalgemeenschap te beschermen, die zich in feite niet vrij ontwikkelen kan. Zij moet de enkeling in die taalgemeenschap beveiligen tegen de primauteit van de andere taalgemeenschap, tegen zijn eigen zwakheid. De openbare overheid moet er in de eerste plaats voor zorgen, dat het Vlaamstalig onderwijs de latere loopbaan van de leerlingen niet hindert. Maar indien niettemin de mening blijft heersen, dat men het met Franstalig onderwijs verder brengen kan, moet de taalwet op onderwijsgebied ingrijpen, ondanks het verlangen van de ouders, dat immers ontsproten is aan een niet-vrije keuze. Alleen op die wijze kan zij verhoeden, dat het gebrek aan evenwicht tussen beide taalgemeenschappen in België bestendigd wordt.
Uit al wat voorafgaat blijkt, dat de taalwet meer of min zal dienen in te grijpen in het openbaar leven, en onrechtstreeks ook in het privéleven van de burgers, naarmate het feitelijk onevenwicht tussen beide taalgemeenschappen toe- of afneemt. Wellicht komt er een ogenblik, dat de taalwetten in België zullen kunnen herleid worden tot enkele algemene beginselen, namelijk wanneer de ontvoogding van de Vlaamse volksge- | |
| |
meenschap zo vér zal gevorderd zijn, dat die beginselen natuurlijkerwijze worden toegepast. Het doel van de taalwet is uiteindelijk zich zelf overbodig te maken. Doch intussen zijn wij nog niet zo vér.
| |
De grondbeginselen van de Belgische taalwetten
De wetten van 28 Juni 1932 (bestuurszaken), van 14 Juli 1932 (onderwijs), van 15 Juni 1935 (gerecht) en 30 Juli 1938 (leger) vormen ongetwijfeld één geheel, omdat zij aan een gemeenschappelijk inzicht van de wetgever ontsproten zijn. Wij zullen trachten in 't kort de principiële grondslagen van heel de Belgische taalwetgeving samen te vatten.
De bestuurlijke taalwet is chronologisch, doch ook logisch de eerste van alle taalwetten. Zij vormt de grondslag, waarop de Belgische taalwetgeving in haar geheel is opgebouwd. Zij onderscheidt de centrale rijksorganen, van de plaatselijke en gewestelijke overheden. Zij bepaalt de vier taalstreken, niet alleen met het oog op de toepassing van de bestuurlijke taalwet, maar voor heel de taalwetgeving. Die vier taalstreken zijn: de ééntalig-Nederlandse, de ééntalig-Franse, de ééntalig-Duitse en de Nederlands-Franse (Brusselse agglomeratie, sommige gemeenten van de taalgrens).
Uitgaande van die basis-indelingen wordt door het geheel der Belgische taalwetgeving een drieledig stelsel toegepast op de handelingen der openbare overheid. De drie principes, door haar gehuldigd, zijn ontleend aan het internationaal privaat recht.
| |
1. Territorialiteitsbeginsel
In de ééntalige Vlaamse, Waalse en Duitse streken stelt onze taalwetgeving het principe voorop: streektaal, taal der openbare overheid.
Op bestuurlijk gebied betekent dit, dat alle gemeentelijke, arrondissementele, provinciale overheden, alsook de plaatselijke en gewestelijke rijksdiensten, alleen de streektaal gebruiken. Doch deze regel werd niet uiterst strak doorgevoerd. Zo staat het een locale overheid in Vlaanderen b.v. vrij, de briefwisseling met een particulier, die zelf het Frans gebruikte, in het Frans te voeren, al is de regel dat zij alleen het Nederlands moet gebruiken.
Op onderwijsgebied geldt de regel: streektaal, onderwijstaal. Men neemt niet de taalstreek van de leerling in aanmerking, doch de taalstreek van de onderwijsinrichting. Ten behoeve van de leerlingen, die niet in staat zijn het lager onderwijs te volgen in de streektaal, omdat deze niet hun moedertaal is, voorziet de wet overgangs- of transmutatieklassen, die de leerling moeten voorbereiden om na korte tijd onderwijs te kunnen volgen in de streektaal.
De taalregeling in gerechtszaken steunt op dezelfde beginselen. In de regel geschiedt de rechtspleging in de Vlaamse provinciën in het Nederlands en in de Waalse provinciën in het Frans. In burgerlijke en handelszaken kunnen de betrokken partijen, bij gemeenschappelijk accoord, bekomen dat de rechtspleging in een andere taal zal plaats vinden; de zaak moet dan echter verzonden worden naar een rechtscollege in de
| |
| |
andere taalstreek, zodat het territorialiteitsbeginsel niet wordt aangetast. In strafzaken evenwel is het mogelijk, ten gevolge van een onoplettendheid van de wetgever, dat de rechtbanken in Vlaanderen of Wallonië op verzoek van de betichte een zaak behandelen in een andere taal dan die van de rechtbank. Voor de rechtscolleges met taalkundig gemengd rechtsgebied, wordt deels het territorialiteits- deels het personaliteitsbeginsel toegepast. Het territorialiteitsbeginsel wordt strikt toegepast wanneer de betichte of gedaagde woont buiten het rechsgebied der rechbank of in een gemeente waarvan de bestuurlijke taal overeenstemt met die van de rechtbank.
| |
2. Personaliteitsbeginsel
In de meertalige streken (Brusselse agglomeratie, taalgrensstreek) en op die domeinen, waar de Vlaamse en Waalse volksgemeenschappen met elkaar in aanraking komen (centrale besturen, leger) was het territorialiteitsprincipe onbruikbaar: op deze gebieden geldt het personaliteitsprincipe. De taal der openbare overheid wordt bepaald door de taal, gebruikt of gekozen door de betrokkene.
De centrale besturen gebruiken voor de briefwisseling met de particulier, of voor akten en getuigschriften door hem aangevraagd, de taal die deze laatste gebruikt of wenst. Voor de inwendige dienst gebruiken zij de taal van de werkende ambtenaar, tenzij de zaak de Vlaamse of Waalse taalstreek aanbelangt: in dit laatste geval wordt de ‘lex rei sitae’ toegepast en de zaak wordt behandeld in de taal van de taalstreek waarop zij betrekking heeft. Dit is een belangrijke afwijking van het beginsel der personaliteit. Men kan de ‘lex rei sitae’ echter niet verheffen tot een grondbeginsel der Belgische taalwetgeving, omdat dit de enige toepassing ervan is.
In het leger ontvangt de soldaat zijn opleiding in zijn moedertaal, die hij hetzij uitdrukkelijk heeft aangeduid, hetzij stilzwijgend aangenomen.
In de Brusselse agglomeratie en in de ‘tweetalige’ taalgrensgemeenten (d.w.z. die met tenminste 30% taalminderheid) ontvangen de kinderen onderwijs in hun moedertaal of huistaal, zoals deze blijkt uit de verklaring daartoe afgelegd door de ouders. Die regel wordt gevolgd zowel ten opzichte van de kinderen, wonend in de gemeente waar de onderwijsinstelling is ingericht, als tegenover de andere kinderen, die b.v. in de Vlaamse of Waalse taalstreek woonachtig zijn.
In de plaatselijke en gewestelijke rijksdiensten, alsook in de gemeentelijke besturen, gevestigd in de Brusselse agglomeratie of in de tweetalige taalgrensgemeenten, handelt de openbare overheid met de particulier in de taal door deze laatste gebruikt of aangevraagd (briefwisseling, akten, getuigschriften, mondeling taalgebruik); de berichten en mededelingen die uiteraard heel de bevolking aanbelangen, worden in beide talen gesteld. De regeling van de taal van de inwendige dienst verschilt evenwel in de Brusselse agglomeratie enerzijds en in de tweetalige taalgrensgemeenten anderzijds: in de eerstgenoemde wordt de taal van de inwendige dienst vastgesteld door de gemeenteraad, in de laatstgenoemde echter is het ex lege de taal door de meerderheid in iedere gemeente gesproken. In beide gevallen berust de door de over- | |
| |
heid te gebruiken taal op een verklaring of keuze van de bevolking of de overheid zelf, en vinden wij derhalve een toepassing van het personaliteitsprincipe.
Voor de Brusselse rechtbanken wordt de taal der rechtspleging bepaald door de taal van de betichte of de gedaagde. De betichte kiest geheel vrij de taal der rechtspleging betreffende zijn zaak, ongeacht zijn woonplaats in de Brusselse agglomeratie, Vlaanderen of Wallonië. De gedaagde in burgerlijke of handelszaken kan echter geen andere taal voor de rechtspleging kiezen, wanneer hij de taal der inleidende akte niet of onvoldoende machtig is; de taal der inleidende akte wordt bepaald hetzij door de woonplaats van gedaagde in Vlaanderen of Wallonië, hetzij naar keuze van eiser. Het principe blijft: taal van betichte of gedaagde, taal der rechtspleging. Een dergelijke regeling werd door de wet vastgesteld voor de rechtspleging in de uitsluitend of gedeeltelijk Duitstalige gerechtelijke omschrijvingen van het arrondissement Verviers.
Zoals wij boven zagen wordt voor de rechtscolleges met meertalig rechtsgebied langs de taalgrens, deels het principe der territorialiteit toegepast. Wanneer evenwel betichte of gedaagde woont binnen het rechtsgebied van zulk rechtscollege in een gemeente met als bestuurstaal een andere dan de taal der rechtbank, heeft de betichte of gedaagde de keuze tussen de taal van zijn gemeente, waarin hij trouwens gedagvaard moet worden, en die van de rechtbank.
Voor de krijgsraden wordt uitsluitend het personaliteitsprincipe toegepast: betichte kiest de taal der rechtspleging. Deze regeling wordt opgedrongen door de omstandigheid dat de bevoegdheid der krijgsraden territoriaal niet te omlijnen is.
| |
3. Voorrang van de taal der lagere overheid
De centrale besturen, alsook de provinciale en arrondissementele besturen in hun betrekkingen met de plaatselijke besturen van hun district, gebruiken steeds de taal van het plaatselijk bestuur. Zaken die van een plaatselijk bestuur uitgaan, moeten zij trouwens behandelen in de taal van dit bestuur. Wij zagen boven reeds dat zij zaken die betrekking hebben op één of meer gemeenten van de Vlaamse of de Waalse taalstreek, respectievelijk in het Nederlands of het Frans behandelen overeenkomstig de lex rei sitae, welke dus leidt tot gelijkaardige oplossingen als die, afgeleid uit de voorrang van de taal der ondergeschikte overheid.
In het leger worden op dezelfde wijze de betrekkingen tussen de verschillende trappen van de hiërarchie in taalopzicht geregeld: voorrang voor de taal van de ondergeschikte militaire overheid of legereenheid.
In gerechtszaken wordt de rechtspleging in beroep voortgezet in de taal, waarin zij in eerste aanleg behandeld werd, behoudens enkele afwijkingen voor de zaken die voor de eerste rechter in het Duits werden behandeld. Dezelfde regel geldt voor de rechtspleging in Cassatie.
| |
| |
| |
De grote tekorten der taalwetgeving
Het is niet mogelijk, hier in détail een opsomming te geven van al wat aan verbeteringen of hervormingen van de bestaande taalwetten kan voorgesteld worden. Wij willen enkel de voornaamste gebreken en leemten aanduiden, en zullen bij het aanwijzen van verbeteringen of aanvullingen geen andere voorstellen doen, dan die welke passen in het kader van de huidige structuur van onze taalwetgeving. Verder reikende maatregelen hebben wij elders reeds voorgesteld.
Over de grondbeginselen der Belgische taalwetgeving gaat iedereen tenslotte accoord. Maar hoe werden zij in de practijk uitgewerkt?
| |
1. Taalregeling in bestuurszaken
Een der essentiële bepalingen der bestuurlijke taalwet heeft in de laatste jaren heel wat stof doen opwaaien, namelijk de begrenzing van de Nederlandse en Franse bestuurlijke taalstreken. Uit heel het debat rondom de taaltelling van 1947 en het taalgrensprobleem, treden thans reeds enkele vrij algemeen aanvaarde besluiten naar voren. Men is het in ons land ééns geworden over de ondoelmatigheid van de tienjaarlijkse talentellingen. Het wetsontwerp Moyersoen legde dan ook de bestuurlijke taalgrens wettelijk vast. Men zegt, dat dit ook de strekking is van het aangekondigde wetsontwerp van Minister Vermeylen. Dit eerste gebrek van de bestuurlijke taalwet zal dus waarschijnlijk weldra verdwijnen.
Het feit dat de bestuurlijke (en gerechtelijke) omschrijvingen meestal geen rekening houden met de taalgrens, schept in de bestuurlijke en andere taalwetten een aantal ingewikkelde moeilijkheden, die zullen vermeden worden wanneer de taalgrens wettelijk zal zijn vastgelegd en men de provinciale, arrondissementele en kantonale grenzen met de taalgrens in overeenstemming brengt. Wanneer men bedenkt door welke toevalligheden of zuivere vergissingen die bestuurlijke en gerechtelijke grenzen ontstaan zijn, begrijpt men niet hoe die aanpassing voor de meeste gevallen al niet eerder is geschied.
Wat de Brusselse agglomeratie betreft, zijn de voorschriften van de bestuurlijke taalwet deerlijk te kort geschoten. Wel voerde deze een uitwendige tweetaligheid in, maar zij verzuimde de nodige schikkingen te treffen, om ook in de binnendienst van de gemeentelijke en de plaatselijke en gewestelijke rijksbesturen een evenwichtige tweetaligheid te verzekeren. Op enkele uitzonderingen na (Evere, Sint Agatha Berchem, Sint Lambrechts Woluwe en enigszins ook Sint Jans Molenbeek) kozen al de Brusselse gemeentebesturen uitsluitend het Frans als diensttaal, met als gevolg dat ook de plaatselijke en gewestelijke rijksdiensten (post, telefoon, belastingen, kadaster, registratie en domeinen, hypotheekbewaarder enz.) in die Brusselse gemeenten uitsluitend het Frans gebruiken in de inwendige dienst. Daardoor komt het, dat de kennis van het Nederlands voor de grote meerderheid der ambtenaren in die besturen practisch overbodig is, en dat voor de Frans-ééntaligen te Brussel een administratieve loopbaan openstaat, die voor de Nederlands-ééntaligen eenvoudigweg niet bestaat.
| |
| |
De wetgever heeft aan de ambtenaren in de Brusselse besturen zekere vereisten van taalkennis opgelegd, doch de beoordeling van die taalkennis zonder pleegvormen of waarborgen overgelaten aan de goede wil van de Brusselse gemeentebesturen. Dit bracht mee, zoals trouwens kon voorzien worden, dat die examens zeer dikwijls een caricatuur zijn van wat men verstaat onder een ernstige beoordeling van de bevoegdheid der candidaten. Dit verklaart, waarom nog steeds zoveel Nederlandsonkundige ambtenaren in de agglomeratie een functie bekleden, waarvoor zij nochtans een voldoende of grondige kennis van het Nederlands nodig hebben. Om voor die examens een behoorlijke graad van objectiviteit en ernst te verzekeren, moeten voldoende waarborgen daartoe in de wet zelf worden vastgelegd, tenzij men zou verkiezen het afleveren van diploma's van taalkennis op te dragen aan een betrouwbaar en gevestigd orgaan, zoals b.v. het Vast Wervingssecretariaat van de Staat.
| |
2. Taalregeling inzake onderwijs
Art. 2 van de taalwet inzake onderwijs voorzag de oprichting van overgangs- of transmutatieklassen, ten behoeve van leerlingen die de streektaal niet tot moedertaal hebben en uit dien hoofde onbekwaam zijn lager onderwijs in de streektaal te ontvangen. Het zijn evenwel de gemeentebesturen en de schooldirecties die soeverein oordelen over de ‘wezenlijke behoefte’ aan een overgangsklas en over de ‘gepastheid’ om ze in te richten. In heel Wallonië, ondanks de aanwezigheid van duizenden Vlaamse arbeiders in het Luikse en in Henegouwen, bestaat geen enkele transmutatieklas; in Vlaanderen bestaan er tientallen. Die klassen moeten er in de eerste plaats voor zorgen, dat de leerlingen opgeleid worden om na de derde graad middelbaar- of vakonderwijs te volgen in de streektaal. In feite gebeurt dit niet. De transmutatieklassen zijn Franse klassen in het Vlaamse land; na dit Franstalig L.O. volgen die leerlingen Franstalig M.O. in een vrije niet-gesubsidieerde inrichting in het Vlaamse land, of als ze oud genoeg zijn om heen en weer te reizen naar Brussel of naar Wallonië. Die transmutatieklassen zullen in Vlaanderen altijd tot misbruiken leiden. Als men er in Wallonië buiten kan, waarom dan ook niet in Vlaanderen? Niemand kan er bezwaar tegen hebben, dat die klassen eenvoudigweg worden afgeschaft.
In de Brusselse scholen en in het onderwijs in de tweetalige taalgrensgemeenten, berust heel het taalregime van de leerling op de taalverklaring van de ouders. Een ernstige contrôle op de waarachtigheid van die taalverklaring bestaat niet; zij kan ook materieel niet uitgeoefend worden, bij gebrek aan voldoende contrôle-personeel en aan objectieve inlichtingen voor de taalinspectie. Aan de contrôle der taalverklaringen moet de nodige zorg kunnen besteed worden in de eerste weken van elk schooljaar; men moet ze dus derwijze inrichten, dat de inspectie aan die bijzondere opdracht het hoofd kan bieden. De taalverklaring zou bovendien allerlei nuttige inlichtingen voor de inspectie moeten bevatten: geboorteplaats van het kind en van de ouders, onderwijsinrichting waar de leerling vroeger onderwijs genoten heeft enz. De beslissing van de taalinspectie zou dadelijk uitvoerbaar moeten zijn,
| |
| |
ondanks het beroep aangetekend door de ouders van de leerling; thans kan de tussenkomst van de taalinspectie eerst effect hebben nadat van hogerhand over het beroep der ouders uitspraak is gedaan d.w.z. maanden nadien, wanneer de leerling reeds ingeburgerd is in een taalregime dat het zijne niet mag zijn.
Alhoewel de taalwet uitdrukkelijk spreekt van bewaar- en lagere scholen, heerst in het Brusselse doorgaans de mening dat kleuterscholen, bewaarscholen en kindertuinen niet aan de wet onderworpen zijn. Hoe ongerijmd die mening ook moge schijnen, het is raadzaam de wet op dit punt te verduidelijken. Want het is in die inrichtingen dat de meeste Vlaamse kinderen geschikt worden gemaakt om Franstalig onderwijs te volgen op latere leeftijd.
Deze critiek zou evenwel weinig constructief zijn, als wij niet een algemeen aanvaarde en hoogst wenselijke maatregel zouden vooropstellen, namelijk de uitbreiding en de vervroeging van het onderricht in de tweede taal in de scholen van de Brusselse agglomeratie en van de tweetalige gemeenten. De ondervinding leert, dat men in de Vlaamse klassen onvoldoende Frans leert en omgekeerd, en dat de Vlaamse ouders meestal hun kinderen naar Franse klassen zenden precies om zeker te zijn, dat zij grondig Frans zullen leren. In de mate waarin dit opvoedkundig te verantwoorden is, zou de wet moeten voorschrijven, dat het onderricht in de tweede taal vanaf de eerste leerjaren zo goed moet zijn, dat de vrees van de Vlaamse ouders verdwijnt en dat hun kinderen ook mettertijd grondig Frans zullen kennen. Bovendien geeft ons dit de zekerheid dat de Vlaamse kinderen, die nog in Franse klassen zouden verdwaald raken, toch voldoende Nederlands zullen leren, om niet geheel voor onze cultuur verloren te gaan.
Tenslotte zou aan vrije onderwijsinstellingen, die de taalwet niet naleven en zodoende vooral de meisjes van de Vlaamse burgerij voor een goed deel verfransen, het leven onmogelijk moeten worden gemaakt. Die Franse klassen of afdelingen bestaan zeer dikwijls van toelagen bestemd voor klassen of afdelingen, die van dezelfde onderwijsinrichting deel uitmaken en in dezelfde gebouwen zijn ondergebracht. Die misbruiken kunnen door een aangepaste contrôle bij het toekennen van subsidies uitgeschakeld worden. Er zullen echter wel vrije inrichtingen blijven bestaan zonder enige toelage. Om die zogenaamde onderwijsinstellingen, wier anti-sociale rol bekend is en waar zeer dikwijls het onderwijs zelf tot een minimum herleid wordt, weg te werken, bestaat slechts één middel, namelijk het begrip ‘leerplicht’ vervangen door ‘schoolplicht’, m.a.w. door voor te schrijven dat men verplicht is tot zijn veertiende jaar onderwijs te volgen in een inrichting die beantwoordt aan de voorschriften van de wet. Dat in Vlaanderen Franstalige ‘finishing-schools’ zullen blijven voortbestaan, kunnen noch willen wij beletten, wanneer wij maar de zekerheid verwerven dat alle kinderen in Vlaanderen tot hun veertiende jaar Nederlandstalig onderwijs hebben ontvangen.
| |
3. Taalregeling in gerechtszaken
Terecht zegt men dat de wet op het taalgebruik in gerechtszaken de meest volmaakte taalwet is, niet alleen wegens haar doeltreffendheid
| |
| |
(gevolg van een automatische sanctionering), maar ook door haar volledigheid. Nochtans treffen wij enkele leemten en gebreken aan, die gemakkelijk kunnen aangevuld en verholpen worden.
Door onoplettendheid heeft de wetgever mogelijk gemaakt, dat strafzaken voor Vlaamse rechtbanken in het Frans behandeld worden, hetgeen in feite dikwijls gebeurt, en dat zij voor Waalse rechtbanken in het Nederlands behandeld worden, wat natuurlijk louter theorie is. Men vraagt zich evenwel af, waarom de vergissing in de tekst van de wet nog niet verbeterd werd, daar men het er toch over eens is dat de tekst niet overeenstemt met de bedoeling van de wetgever.
De wetgever vergat ook die zaken te regelen die door het Hof van beroep in eerste en laatste aanleg worden beoordeeld, namelijk de fiscale zaken en de zaken steunend op de wet betreffende de vervallenverklaring van de staat van Belg. Evenzo werd de taal der rechtspleging niet uitdrukkelijk geregeld in al de gevallen waarin verschillende betichten of gedaagden in één enkele zaak betrokken zijn. Een duidelijke wetsbepaling zou veel geharrewar in de rechtspraak vermeden hebben.
Tenslotte werd het kanton Halle door de taalwet zeer onrechtvaardig bejegend. De rechtbanken, zetelend te Halle, worden geheel gelijkgesteld met de rechtbanken van de Brusselse agglomeratie, ofschoon heel het kanton zuiver Nederlandstalig is op twee gemeenten na.
| |
4. Taalregeling in het leger
De taalwet betreffende het leger vraagt niet zozeer verbetering, als wel een eerlijke toepassing. Wanneer zij eenmaal aan de werkelijkheid zal kunnen getoetst worden, zal wellicht blijken waar leemten dienen aangevuld en gebreken hersteld te worden.
Wij mogen evenwel nu reeds zeggen, dat deze taalwet duidelijk twee kapitale gebreken vertoont. Vooreerst biedt zij niet de geringste waarborg, dat de taal van het officierenkorps een billijk evenwicht zal vertonen met de taal van de manschappen, en evenmin dat de wettelijk vereiste kennis van het Nederlands bij de officieren door een ernstig examen wordt verzekerd. De wet voorziet bovendien enkel de mogelijkheid ééntalige eenheden op te richten, zodat de meeste eenheden tegen alle logica in tweetalig blijven; zij had moeten voorschrijven dat de eenheden in principe ééntalig zijn, en slechts in de uitzonderlijke gevallen, door de wet te bepalen, tweetalig kunnen worden.
| |
5. Taalregeling in de Overzeese gebieden
In Kongo en Ruanda-Oeroendi bestaat geen eigenlijke taalregeling. Men kent er alleen de principiële gelijkheid van Frans en Nederlands, afgekondigd door de koloniale keure. De ambtenaar en de particulier gebruiken theoretisch één van beide talen volgens zijn persoonlijke voorkeur. In feite gebruikt hij haast altijd het Frans, omdat het de gewoonte is of omdat het kennelijk de taal is van de overheid met welke hij te doen heeft.
Gedurende lange tijd werd zelfs de mening verdedigd dat het Nederlands door constant onbruik als officiële taal in Kongo haar gebruiksrecht verbeurd had. Zo vér is het gelukkig niet gekomen, maar dit toont
| |
| |
toch wel aan hoezeer een taalregeling voor de openbare overheid in onze overzeese gebieden te wensen is. Dit betekent niet dat men de taalstrijd naar Kongo moet overplanten, noch dat men klakkeloos de strakheid van onze taalwetten op de kolonie moet gaan toepassen. Het is echter onontbeerlijk, dat langs wetgevende weg de nodige maatregelen worden ingevoerd, die aan het Nederlands in Kongo in feite dezelfde rechten verzekeren als aan het Frans.
* * *
De grootste gebreken van de taalwetten betreffen evenwel de toepassing. Alleen de taalwet voor gerechtszaken maakt hierop een gelukkige uitzondering, dank zij haar doeltreffende sanctionering van de minste overtreding: de nietigheid der gerechtelijke akte, wat dikwijls betekent de nietigheid van de hele rechtspleging. Voor handelingen der bestuurlijke overheid, die rechtsgevolgen met zich brengen, (b.v. betekeningen, aanzeggingen, benoemingen, allerlei beslissingen) kan men nu reeds de nietigverklaring vorderen bij de Raad van State; maar zo staan wij nog ver af van de ambtshalve uit te spreken nietigheid, die de taalwet in gerechtszaken bekrachtigt. Bovendien brengen de meeste overtredingen van de taalwet geen rechtsgevolgen mee (berichten, briefwisseling, mondeling taalgebruik), zodat men ook nergens een nietigheidsverklaring van zulke akte of handeling der overheid kan vorderen. Disciplinaire sancties tegen de in overtreding bevonden ambtenaren heeft men nooit getroffen, en het zal ook in de toekomst moeilijk zijn de overheid te bewegen er gebruik van te maken tegen ondergeschikten. Men kan zijn heil zoeken in strafsancties of in burgerlijke sancties zoals die welke notarissen en ambtenaren van de burgerlijke stand kunnen treffen. Doch betekent dit niet, dat men het probleem eenvoudig verschuift?
Het vraagstuk van de stipte toepassing der taalwetten wordt van Vlaamse zijde niet grondig en niet ernstig genoeg onderzocht. Men vergenoegt zich ermee sancties te eisen, zonder na te gaan of er iets mee te bereiken valt.
Na al deze kritiek, zou het onrechtvaardig zijn, niet te wijzen op de grote verdiensten van de vier taalwetten uit de dertiger jaren. Als het openbaar leven in Vlaanderen thans uitgesproken Nederlands is, als het onderwijs in Vlaanderen alleszins voor de jongens uitsluitend Nederlandstalig is, als wij vooral in de gerechtelijke wereld een ware revolutie ten goede hebben mogen beleven, dan hebben wij dat aan die taalwetten te danken. Zij hebben bewerkt dat Vlaanderen op het officiële plan geheel Vlaams werd, en zullen er natuurlijkerwijze voor zorgen dat dit Vlaams karakter in alle opzichten zal groeien en uitstralen. Met die verworven positie als ruggesteun, zal Vlaanderen bij machte zijn om bij de eerste politiek geschikte gelegenheid ook op de andere gebieden de plaats te veroveren waarop het recht heeft.
|
|