Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||
Kerkelijke kroniek
| |||||
[pagina 240]
| |||||
gaan zoeken bij primitieve volkeren, die ons bijna totaal onbekend zijn, terwijl het godsdienstig leven in onze onmiddellijke omgeving zichtbaar is en duidelijk spreekt uit de betrouwbare documenten van de historische perioden? Vandaar zijn belangstelling voor historische monographieën en nauwkeurige tellingen van de actuele godsdienstpractijk. Het resultaat van zijn statistische onderzoekingen werd neergelegd in zes artikels: getiteld ‘Statistique et Histoire Religieuse’Ga naar voetnoot2). Onmiddellijk zag G. Le Bras het nut in van een graphische voorstelling der cijfers in de vorm van kaarten. Zo verscheen van zijn hand een artikel: De l'état de la pratique religieuse en France, Premiers traits d'une carte de la pratique religieuse dans les campagnesGa naar voetnoot3). Geleidelijk bleek echter de onvolledigheid van een statistisch onderzoek, dat het verleden buiten beschouwing liet. De actuele cijfers wijzen ongetwijfeld op een relatie tussen godsdienstigheid en stand, klas, familie, economie, enz., maar deze toestanden krijgen slechts hun ware betekenis in het licht van historische gebeurtenissen en verhoudingen. Vandaar zijn belangstelling voor historische monographieën en zijn langdurige onderzoekingen in de archieven van departementen, bisdommen en parochies om het feitelijk godsdienstig leven te leren kennen op het einde van het Ancien Régime en in de 18e en de 19e eeuw. De vrucht van twaalf jaar arbeid werd neergelegd in het werk, Introduction à l'histoire de la pratique religieuse en FranceGa naar voetnoot4). Na de tweede oorlog schrijft G. Le Bras ontelbare artikels, hij vult de tijdschriften met zijn aansporingen en klachten: ‘j'ai rempli les revues de ma hantise et de mes appels’Ga naar voetnoot5). Ondertussen breidt zijn sociologische belangstelling zich steeds verder uit: enquêtes over devotie en superstitie, over de verschillende soorten van religieuze gemeenschap, over de vitaliteit van religieuze groepen, plannen voor een geographie van alle religieuze phenomenen, een sociologie van het kerkelijk recht en van sommige aspecten van de liturgie, de theologie, de gewijde muziek, enz. Dit reeds zoveel omvattend studie-domein schijnt G. Le Bras nog niet te bevredigen. Geleidelijk evolueert zijn belangstelling naar een ‘sociologie comparée des grandes religions’, een soort encyclopedische sociologie dus, die alle wereldgodsdiensten zal observeren en tot eenzinnige begrippen-categorieën zal herleidenGa naar voetnoot6). De auteur bekommert zich niet om de wetenschappelijke begrenzingen van zijn studie-object. Hij schijnt een onverholen genoegen te smaken in het opstellen van gigantische plannen. Indien wij zijn uitlatingen letterlijk zouden opvatten, zou de auteur de grens tussen het religieuze en het profane, tussen de godsdienst en de ‘vitalité’ van de sociale groepen uitwissen en de eigenlijke godsdienstsociologie vervangen door een soort cultuursociologie. De wetenschappelijke problematiek en de godsdienstige bezwaren tegen een godsdienstsociologie, die uitloopt op een vergelijkende godsdienstwetenschap en een cultuursociologie, hebben wij uitvoerig behandeld in een vorig artikel. | |||||
[pagina 241]
| |||||
In dit artikel willen wij ons beperken tot de godsdienst-sociographie en nagaan welke betekenis deze steeds ruimer wordende sociologische horizon heeft op de bepaling van het studie-object en op de methode's, die daarbij worden gevolgd.
* * *
De leerlingen van G. Le Bras zien de grenzen van hetgeen hun meester ‘godsdienst-sociologie’ noemt, steeds verder terugwijken, wat hen in staat stelt de meest diverse verschijnselen te bestuderen: criminaliteit, migratie, hygiëne, urbanisatie, religieuze psychologie, enz. Bovendien stellen de geestelijken, die het voornaamste contingent medewerkers leveren, minder belang in de wetenschappelijke problematiek van de sociale wetenschappen, zij zoeken vooral inlichtingen, die bij het apostolaat en de zielzorg nuttig kunnen zijn. Vandaar de geringe belangstelling voor de methodologische problemen en de neiging om de godsdienst-psychologie, godsdienst-sociographie en godsdienst-sociologie enz. in eenzelfde wetenschap te verenigen. In deze omstandigheden is het bijzonder moeilijk een samenvattend overzicht te geven van de veelvormige enquêtes en beschouwingen, die zich aandienen onder het godsdienst-sociologisch etiket. Het gewone middel, nl. de gespecialiseerde tijdschriften te volgen, biedt geen oplossing. Ongeveer alle Franse tijdschriften rekenen het zich tot plicht hun lezers op de hoogte te brengen van de sociologische aanwinsten en van de nieuwste initiatieven op het gebied van de godsdienst-sociologie. ‘Lumen Vitae’ - ‘Population’ - Les Cahiers du Clergé Rural - Masses Ouvrières - Chronique Sociale de France - Etudes - Revue de l'Action Populaire - Cahiers de l'Action Religieuse et sociale - Les Cahiers Internationaux de Sociologie - Efficacité - Revue de Droit Canonique etc. brengen regelmatig artikels en verslagen over congressen, statistische initiatieven en monographieën. Het gaat zo ver, dat ontspannings- en luxe-revues soms originele artikels wijden aan problemen van godsdienstsociologie, zoals b.v. ‘Réalités’ dat in November 1952 een ophefmakend verslag uitbracht over een religieuze meningspeiling! In de onmogelijkheid een exhaustief en logisch ingedeeld overzicht te geven van zo vele en zo diverse publicaties, beperken wij ons tot een keuze van hetgeen meestal door de term godsdienst-sociologie wordt aangeduid, nl.
* * *
De statistische analyses van de godsdienstpractijk nemen voortdurend toe in aantal en hoedanigheid. In December 1948 heeft het secretariaat van de ‘Assemblée des Cardinaux et Archevêques de France’ een nota gezonden aan alle Franse bisdommen, opgesteld door G. Le Bras en F. Boulard. De bedoeling lag klaar uitgedrukt in de titel: ‘pour une étude scientifique de la pratique religieuse’. Het bisdom Rijsel gaf spoedig gevolg aan deze uitnodiging, de meeste andere bisdommen bleven niet ten achter. Verleden jaar reeds was F. Boulard van oordeel, dat 50 bisdommen op 87 de enquêtes hadden uitgevoerd (Les Cahiers du Clergé Rural, Januari 1953). Veel enquêtes werden om practische redenen niet gepubliceerd, andere liggen verspreid in onbekende locale bulletins. Wij moeten ons tevreden stellen met het | |||||
[pagina 242]
| |||||
vermelden van enkele enquêtes, die omwille van hun methode of hun resultaten een ruimere vermaardheid hebben verworven. Vermelden wij in de eerste plaats de enquête van M.J. Petit, gehouden in de parochie St Laurent te Parijs. Op een gewone Zondag overhandigde men aan elke kerkganger een potlood en een beknopt vragenlijstje: leeftijd, geslacht, familiale toestand, woonplaats en beroep. Het uitdelen en verzamelen van de potloden, veroorzaakte heel wat last. Daarop bedacht men een kleine fiche voorzien van loshangende vakjesGa naar voetnoot7). Vanaf de preekstoel gaf een priester de nodige uitleg. Daarna werden de fiches verzameld. Men verkreeg meestal een onder alle opzichten belangwekkend cijfermateriaal: globale cijfers van het aantal aanwezigen in elke openbare kerk, het aantal aanwezigen in de verschillende missen, indeling naar leeftijd, geslacht, beroep en woonplaats. De resultaten winnen aan betekenis, naarmate zij terugslaan op een groter gebied: stad, streek of gewest. De 8e Maart 1953 greep een telling plaats te Saint-Etienne: 40.000 personen boven 13 jaar woonden de Zondagsmis bij, wat ongeveer neerkomt op 28% van de katholieke bevolking. Tussen de verschillende standen en beroepen kwamen onverwachte schommelingen voor: op de 3000 patroons, ingenieurs, enz. woonden er 1500 of 50% de Zondagsmis bij; op 6000 mijnwerkers daarentegen waren er slechts 300 of 5% aanwezig. Y. DaniëlGa naar voetnoot8) publiceert en bespreekt de gedeeltelijke resultaten van de tellingen in Parijs. In de Lente 1954 werd te Parijs een nieuwe algemene telling doorgevoerd waarvan de resultaten nog niet bekend zijn. Y. Daniël meent te mogen besluiten, dat het feit te behoren tot een beroep, waardoor de sociale klas en het levensmilieu bepaald worden, doorslaggevende betekenis heeft voor de godsdienstigheid. ‘La pratique est proportionelle à l'aisance.... le pourcentage des ouvriers pratiquants par rapport au nombre total de pratiquants est infime (2-4%)’. Deze opvatting wordt bevestigd door ongeveer alle enquêtes in Frankrijk. Mag men daaruit besluiten, tot een relatie van antecedent tot consequentie? Het feit, dat deze relatie zich niet voordoet in andere geïndustrialiseerde landen, b.v. de U.S.A., Australië en Duitsland, spoort ons reeds tot voorzichtigheid aan. Men kan zich voorstellen, welk belang dergelijke tellingen hebben, zowel voor het apostolaat in de grootstad als voor de ontwikkeling van de godsdienst-sociologie. Zo werden de zielzorgers getroffen door de overeenstemming tussen de godsdienstpractijk in een traditioneel maar geïndustrialiseerd milieu, Mulhouse, waar 29% van de volwassenen de H. Mis bijwoonden en St Etienne, de moderne industriestad, met 28%. De cijfers voor de jeugd baarden nog groter onrust: in een industriestad van het bisdom Metz, waar katholieke scholen zijn, woonde slechts 51% van de kinderen onder de 14 jaar de Zondagsmis bij. Dit cijfer beantwoordt aan het procent, dat de enquête van M. Ligier in de Jura aan het licht brachtGa naar voetnoot9). Om de pessimistische indruk van deze cijfers te verzachten, heeft men erop gewezen, dat het gebod van de Zondagsmis niet mag gelijkgesteld worden met | |||||
[pagina 243]
| |||||
de godsdienst, en dat het wellicht belangrijker zou zijn, de diepere geloofsovertuiging te kennen. Alle sociologen beseffen, dat het uiterlijk gedrag kan verschillen van de innerlijke gezindheid, maar is het niet al te gemakkelijk zich over de uitslagen van de tellingen heen te zetten door een diep geloofsleven te veronderstellen bij de gedoopten, die de Zondagsmis verwaarlozen? Terecht wijst M. Pierre Haubtmann op het belang van de godsdienstpractijk: zij is het normale teken en de barometer van het geloof; een nauwkeurige observatie leert, dat een verschil in geloofspractijk bij twee verschillende personen of bij twee groepen een verschil in geloof manifesteert. De Kerk heeft nooit de scheiding aanvaard tussen christelijke geest en godsdienstpractijk, deze dichotomie was een ketterij van de Hervorming en van de ketterse spiritualenGa naar voetnoot10). Wat de eigenlijke methode van telling aangaat, ook deze werd buiten Frankrijk met reserve onthaald. Men vreest nl. dat dit administratief optreden afbreuk zal doen aan de waardigheid en de ingetogenheid van de Zondagsmis. Daarenboven zijn er wetenschappelijke bezwaren: het aantal vergissingen bij het afscheuren van de vakjes zal wel zeer hoog liggen. Oude mensen, die niet goed meer zien, personen, die zich gaarne tot 'n hoog beroep rekenen, enz. zullen ontelbare en niet te verifiëren fouten maken. In Duitsland beschikt het ‘Kirchliches Handbuch’Ga naar voetnoot11) over minder spectaculaire en beter betrouwbare tellingen. In het bisdom Mechelen telde men bij sommige gelegenheden het aantal prentjes, die de gelovigen werden ter hand gesteldGa naar voetnoot12). De belangwekkende, maar omstreden kaart van Prof. Collard ontleent het cijfermateriaal aan de jaarlijkse verslagen van de parochie-geestelijkenGa naar voetnoot13). Het probleem van wetenschappelijk-betrouwbare en religieus verantwoorde tellingen van de godsdienst-practijk heeft vooralsnog geen algemeen bevredigende oplossing gevonden. In alle werelddelen zoekt men echter naar een oplossingGa naar voetnoot14). * * *
De locale sociographieën trachten de psychologische, historische, sociale aspecten en factoren te ontdekken, die voor het statistisch onderzoek gesloten blijven. Zij snijden een segment uit een groter sociaal geheel. Dit segment bezit echter een speciale eenheid en vertoont meestal de kenmerken van het groter geheel, waaruit het werd afgezonderd. De stad met haar religieuze en zedelijke problemen heeft het eerst de aandacht getrokken. Er verschijnt in Frankrijk geen sociographie over de stad, waarin het hoofdstuk ontbreekt over de religieuze situatieGa naar voetnoot15). | |||||
[pagina 244]
| |||||
Een typisch religieus pastoraal standpunt neemt het werk van Abbé Michel OuoistGa naar voetnoot16) in. Steunend op persoonlijke ervaringen, weet de auteur een oordeelkundig gebruik te maken van statistieken en graphieken. Zo beschrijft hij achtereenvolgens van een typographische stadssector: de mobiliteit van de bevolking, de woongelegenheid, de demographie, de ontspanning, de commerciële, culturele en administratieve uitrusting en het parochie-leven. In zijn sociologische besluiten stelt hij een vergelijking in tussen de geographische en de sociale dimensie d.w.z. het woonmilieu tegenover het arbeids- en ontspanningsmilieu. In een laatste deel wijst de auteur op de mogelijke hervorming van het milieu en de spirituele krachten die moeten opgewekt wordenGa naar voetnoot17). Van pastoraal standpunt verdient de sociographie van Jean Perrot over Grenoble onze bijzondere aandachtGa naar voetnoot18). Begin 1952 werd een groep ‘militants’ van Economie et Humanisme belast met de sociologische voorbereiding van de missie. Het werk, dat nu voor ons ligt, brengt de synthese met kaarten en graphieken van de sociaal psychologische gegevens, die door de ‘militanten’ op de studievergaderingen werden medegedeeld. Het eerste deel bestaat hoofdzakelijk uit een globaal overzicht van de historische, geographische, industriële en demographische aspecten en factoren van de stad en de agglomeratie. Daarop volgt dan een beschrijving van de verschillende ‘quartiers’ en ‘banlieues’ met hun typische toestanden en verhoudingen. In dit algemeen kader wordt dan de uitrusting en de invloed van de parochies geplaatst, hetgeen meestal veroorlooft practische voorstellen te formuleren: b.v. speciale initiatieven nodig om de Noord-Afrikanen of de Italianen te bereiken, om de belangstelling van de jeugd te winnen enz. Alles samen genomen een practisch dossier, dat dank zij de kaarten en graphieken gemakkelijk de aandacht trekt van de overhaastige en overbelaste mensen van de K.A. De theoretische urbanist zal op heel wat lacunes stoten, maar het lijdt geen twijfel, dat de zielzorger en in het bijzonder de missieprediker hun voordeel gedaan hebben met de klare en op de practijk berekende analyses. In andere landen zien sommige missie-predikers verlangend uit naar zulk voorbereidend werk. Voor de grote missie, die te Luik voor 1956 is aangekondigd, werd een studiegroep met het voorbereidend sociographisch werk belast. De missieconferentie van de Vlaamse missie-predikanten stelt een eenvoudig vragen-schema op, dat dienstig kan zijn bij de voorbereiding van de parochiale missie. Sociographieën, die zich tot een kleine sociale groep, b.v. een dorp of een nijverheidsagglomeratie beperken, bieden gelegenheid om dieper door te dringen in de complexen van historische, geographische, psychologische enz. aard. Zo munt de sociographie van Paul Schmidt-EglinGa naar voetnoot19) uit door een historisch-psycho- | |||||
[pagina 245]
| |||||
logische analyse van de gezindheid en levenshouding van een dorpsbevolking, die aangegrepen wordt door het industrialisatie-proces. De psychologische analyse onderlijnt twee fundamentele factoren: ‘essai d'une psychologie des simples’ en ‘structure spirituelle du village’. Beide factoren worden in verband gebracht met de evolutie, die een dorp doormaakt, wanneer het geleidelijk aangezogen wordt door een industriecentrum en tot de ‘banlieue’ gaat behoren. In het licht van deze sociographische ontleding, wordt dan de typische dorspgodsdienstigheid geschetst, de ‘religion du village’, waarin alle historische factoren en de invloed van de industrialisatie verwerkt zijn. De sociographie heeft de grote verdienste de statistieken van demographische, morele en religieuze aard op te vangen in een historisch en psychologisch kader en de al te haastige statistische generalisaties te corrigeren door een beleefde ervaring en een realistisch-psychologisch inzicht. Alhoewel niet zo direct georiënteerd op het religieuze aspect verdienen de beide sociografieën van Henri MendrasGa naar voetnoot20) toch de aandacht van de godsdienst-sociologie. Uit de analyse van twee landbouwersdorpen, Novis in de Aveyron (Frankrijk) en Virgin in de staat Utah (U.S.A.) blijkt, dat hetzelfde sociaal-economisch feit in twee verschillende werelddelen een gelijksoortige psychologische evolutie veroorzaakt. De technische vooruitgang in de landbouw, de mechanisatie en het streven naar een hogere levensstandaard, hebben tot gevolg, dat dezelfde oppervlakte niet zoveel mensen meer kan voeden als vroeger het geval was en dat de jonge elementen het dorp in een steeds sneller tempo verlaten. Dit afbrokkelen van de dorpsgemeenschap heeft zijn terugslag op het godsdienstig leven. De emigrerende elementen verliezen hun traditioneel houvast en het dorp zelf, verlaten door de dynamische en intelligente jongeren, daalt naar een lager niveau en valt ten prooi aan een ‘psychologie van de achterlijken’. Een bloeiend dorpsleven zowel onder demographisch als onder sociaal-cultureel opzicht is een onmisbare grondslag voor een gezonde dorpsgodsdienstigheid. F. BoulardGa naar voetnoot21) en zijn medewerkers zijn de grote promotoren van de sociographieën over het platteland. Het eigenaardige is echter, dat zij de parochie en het dorp beschouwen als te kleine eenheden voor een exhaustieve sociographie. Voor het Franse platteland lijkt deze opvatting verantwoord. De minuscule dorpjes hebben veel van hun gemeenschapseigenschappen verloren en het kleine aantal inwoners maakt elke indeling in beroeps- of leeftijdsgroepen waardeloos. Daarom zal de sociograaf een meer omvattend studieterrein verkiezen. De moeilijkheid is echter objectieve criteria te vinden om dit terrein af te bakenen. Tot nog toe heeft F. Boulard geen definitieve oplossing gevonden. Sommige streken bezitten een typisch karakter dank zij hun aardrijkskundige ligging en gesteldheid: polders, berglandschappen, eilanden, enz. (région géographique). Andere gewesten danken hun apartheid aan menselijke initiatieven: industrie, toerisme, (région humaine). Daartussenin liggen streken met een gemengd karakter: landbouw naast industrie, afgezonderde dorpen naast toeristen-centra, verschillende godsdiensten enz. (région mixte). Wegens het verschil van de locale groepen koestert men de gegronde vrees, dat de drie criteria van F. Boulard niet helemaal volstaan. Als men dan toch wil | |||||
[pagina 246]
| |||||
vasthouden aan deze categorieën, loopt men gevaar de feitelijke gegevens geweld aan te doen door ze in vooraf bepaalde kaders te persen. Waarom b.v. houdt men geen rekening met de ethnologische factor, die naar alle waarschijnlijkheid de religieuze kaart van Frankrijk grotelijks beïnvloedt. Wij hoeven slechts een blik te werpen op de Carte Religieuse de France Rurale van F. Boulard, om op te merken dat de niet zuiver Franse bevolkingsgroepen de hoogste geloofspractijk bezitten: Bretagne, Frans-Vlaanderen, Elzas-Lotharingen, het Baskenland enz. Het is minstens gevaarlijk bij de aanvang van een empirisch onderzoek een aantal categorieën ‘ne varietur’ vast te stellen. Binnen de grenzen van deze ‘région’ wordt dan een volledig onderzoek naar de geographische, economische, sociale e.a. aspecten ingesteld. De nadruk valt daarbij op de stratificatie van de groepen: leeftijdsgroepen, waarbij wordt uitgezien naar de ‘critieke leeftijd’, en naar de oorzaken, die de dan optredende geloofsafval verklaren; de sociale klassen en de beroepsgroepen, waarbij de relatie tussen beroep en godsdienstigheid in het licht wordt gesteld enz. Een min of meer goed geslaagd voorbeeld is de sociografie van het bisdom Rennes, opgemaakt onder de leiding van F. Boulard: La pratique religieuse dans le diocèse de RennesGa naar voetnoot22). De sociografie van een gewest of een streek beantwoordde aan de sinds lange tijd door de missie-predikers aangevoelde behoefte om hun actie aan te passen aan de feitelijke verhoudingen en toestanden. In de onverschillige en meer nog in de heidense gewesten moet het terrein terug veroverd worden op heidendom of bijna heidens indifferentisme, hetgeen een voorafgaande terreinverkenning noodzakelijk maakt. Daarbij kwam nog de overweging, dat de kleinere localiteit haar zelfstandigheid heeft verloren en sociaal-cultureel afhangt van het ruimer streekverband. Vandaar de gedachte regionale missies te houden, die voorafgegaan zouden worden door een regionale sociographie. Onder de impuls van Jean-François Motte, O.F.M. werd in November 1951 het ‘Centre Pastoral des Missions de l'Intérieur’ met dit doel opgericht (47, rue des Solitaires, Paris 19e). Alvorens een plan voor een geestelijke missie wordt opgesteld, houdt men een regionale enquête. Dit voorbereidend werk wordt verricht door de militanten van de K.A. en strekt zich uit over een jaar en soms zelfs over een langere tijd. Een typisch voorbeeld is de missie van Lens en omstreken, waarin 29 parochies betrokken waren. Uit de eerste gegevens bleek, dat een gebied van 17 km lengte en circa 12 km breedte, waarop ongeveer 200.000 mensen leefden, een typische eenheid vormde. Vervolgens stelde men een onderzoek in naar de sociaal-economische toestanden, die een sterke invloed hebben op het godsdienstig leven: huisvesting, buitenlandse arbeiders, werkloosheid onder de jeugd, het ontspanningsleven, de hygiëne enz. In het ongezond sociaal milieu was de regelmatige godsdienstpractijk vervallen tot een uitzonderlijk verschijnsel. Op 178.000 gedoopten boven de 13 jaar vond men 12.570 practiserenden: op 86.000 mannen 4235; op 92.000 vrouwen 8335. De godsdienstpractijk verbeterde enigszins, | |||||
[pagina 247]
| |||||
naarmate men hoger steeg op de sociale ladder, maar verslechterde naarmate men tot de laagste klasse van arbeiders afdaalde. Slechts 2,5% van de mijnwerkers (ondergrond) woonden regelmatig de Zondagsmis bij. Steunend op deze gegevens, hebben de leden van de K.A. en de clerus een missie-actie ontplooid, die heel wat opzien verwekte en onverwachte vruchten afwierpGa naar voetnoot23). Zoals te verwachten, vond dit succes overal navolging. Men bereidt thans regionale missies voor, die zullen gehouden worden in 1954 te Nancy, te Roubaix, Orléans enz. * * * Alhoewel niet behorend tot het domein van de eigenlijke sociographie, dienen hier toch enkele werken vermeld, die berusten op persoonlijke ervaringen en een rijk gedocumenteerde literatuur over religieuze gezindheden en toestanden en die daarenboven onmisbaar zijn voor de sociograaf om een algemeen inzicht te verkrijgen in de problemen, die hij wil bestuderen en verklaren. Deze boeken en artikels bewegen zich vaak op de rand van het kerkelijk recht, de opvoeding, de sociale leer van de Kerk, de liturgie enz. en vormen een niet te overziene bibliographie. Wij vermelden slechts enkele werken, omdat zij waardevol zijn en speciale invloed hebben gehad. In het spoor van Godin, maar evenwichtiger en meer steunend op de practijk, publiceerde G. Michonneau: Paroisse, Communauté missionaire; (Ed. du Cerf, Parijs; 1945). H.Ch. Chery legt de nadruk op de resultaten van een liturgische hervorming in de parochie St Alban: Communauté paroissiale et liturgie. Notre Dame Saint Alban (Edit. du Cerf, Parijs, 1947). Zeer verdienstelijk voor het begrip van de arbeiderspsychologie is het grote werk van Simon Ligier, L'Adulte des milieux ouvriers; essai de psychologie sociale, (Edit. Ouvrières, Parijs, 1951). In een tweede deel toont hij hoe deze arbeiderspsychologie speciale eisen stelt aan het apostolaat: Essai de psychologie pastorale (Edit. Ouvrières, 1951). Naast deze werken die een algemeen inzicht geven in een sociologische sector van het apostolaat, verschijnen reeksen studies, die een of ander particulier aspect behandelen of de diepere sociale achtergrond van religieuze problemen blootleggen: emigratie en immigratie, industrie-arbeid van de gehuwde vrouw, urbanisatie enz. Bekend is o.a. de sociographie over de dokwerkers te Marseille: M.R. Loew, Les dockers de Marseille, (Econ. et Humanisme, 2e ed. Parijs, 1945). Een volledig overzicht van deze uiteenlopende literatuur zou encyclopedische verhoudingen aannemen. Wij mogen volstaan te verwijzen naar de sociale tijdschriften, die wij reeds hebben vermeld en waarin naast reeksen belangwekkende artikels, een goed gedocumenteerde bibliographie wordt bijgehouden. Wat in deze overvloedige literatuur echter ontbreekt, zijn de strikt wetenschappelijke studiën over de godsdienstsociologie. De echte wetenschappelijke grondslag van de Franse initiatieven is niet al te stevig. De Franse godsdienst-sociographie zou nog iets kunnen leren van de Duitse, Engelse en Nederlandse sociographen en sociologen. |
|