| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Waardering van de Amerikaanse Letterkunde
door Dr W. Peters S.J.
DE stroom van Amerikaanse pocket-uitgaven vloeit voort. Niet minder dan honderd nieuwe uitgaven per maand was het gemiddelde van het afgelopen jaar. Het is moeilijk te voorkomen dat het zeldzame goede boek niet verdwijnt in een kolk van middelmatigheid. De naam van de schrijver geeft in deze ook maar weinig houvast. Al te vaak immers is de auteur enkel een naam, meer niet, hetgeen niet te verwonderen valt nu namen blijven neerdwarrelen als bladeren in de herfst. Zijn namen ons vertrouwd geworden, dan is dat heel vaak niet zozeer vanwege het literair gehalte van een bepaald boek, doch meestal om het succes van een best-seller - wat geenszins een garantie is voor letterkundige waarde - of omdat een roman bekendheid verwierf door de reclame van Hollywood of door een vertaling: ook in deze gevallen is het vaak meer de commerciële dan de artistieke waarde die succes heeft gebracht. Als vanzelf komen ons hier voor de geest M. Mitchell's Gone with the Wind (1936), het ietwat scandaleuze For ever Amber van K. Winsor dat direct na de oorlog verscheen, en vooral oorlogsboeken als Norman Mailor's The Naked and the Dead (1948), The Young Lions (Irwin Shaw, 1948) en From Here to Eternity van James Jones (1951), terwijl als variatie op deze vrij rauwe soldatenkost de huiselijke humor van B. Macdonald's The Egg and I of het echtpaar Gilbreth's Cheaper by the Dozen een zeer ruime verspreiding bewerkte.
Er zijn natuurlijk schrijvers die zich op het drukke toneel van de contemporaine Amerikaanse roman een plaats voor het voetlicht wisten te veroveren en wier werken zeker als meer dan middelmatig moeten worden gekwalificeerd. Wij denken hierbij aan schrijvers als Sinclair Lewis, Pearl Buck, Hemingway, Faulkner, Don Passos, Farrell, Steinbeck en John Hersey. Toch vormen ook zij nog te veel enkel een serie namen, waarbij we de vrees niet van ons af kunnen zetten dat vroeg of laat ook zij misschien zullen verdrongen worden om weer op de achtergrond te verdwijnen. De ervaring leert immers dat een zekere populariteit geen waarborg is voor literaire reputatie, ja deze soms zelfs in de weg staat. Persoonlijk slaan wij Thornton Wilder's The Bridge of San Luis Rey hoog aan, maar de auteur van een dergelijk klassiek werkje verdwijnt dan weer min of meer alsof het drukke en bonte gezelschap van zijn collega's hem niet ligt.
Als resultaat van zulk een zich verloren voelen tussen zo vele weinig of niets zeggende namen kan dan licht de neiging ontstaan op het verleden terug te vallen: op Uncle Tom's Cabin, en het lied van Hiawatha, Tom Sawyer, of misschien ook Rip van Winkle die ons trekt vanwege zijn Hollandse afkomst, en als toegift nog een of ander spookverhaal van Poe - hetgeen betekent dat in
| |
| |
dit geval, voor zover er van Amerikaanse letterkunde gesproken kan worden, deze begint en eindigt in de tweede helft van de vorige eeuw.
Wij geloven niet dat dit gevoel van onzekerheid tegenover heel die massa namen ons evenzeer aangrijpt als we het gebied van de moderne Engelse letterkunde betreden, en speciaal van de hedendaagse Engelse roman. Kipling, Shaw, Mansfield, Conrad, Chesterton, Lawrence, Wells, Galsworthy, Bennett, Woolf en Walpole van gisteren, en Maugham, Forster, Greene, Priestley, Compton Mackenzie, Sayers, Elisabeth Bowen, Waugh en - waarom niet? - Woodhouse van vandaag: deze vrij willekeurig bijeengegaarde groep komt tot ons niet als een serie namen, maar als een groep levende mensen, die we kennen en kunnen plaatsen. Ze zijn voor ons geen vreemdelingen; en ook niet enkel schrijvers, maar personen, wier levensbeschouwing en artistieke opvattingen ons bekend zijn, wier karakter en eigenaardigheden ons eveneens aanspreken. Niet dat wij alle werken van deze auteurs gelezen hebben, maar we hebben er over gelezen en er van gehoord. Zelfs waar wij ze niet uit directe lezing kennen, is het toch niet moeilijk ze onmiddellijk te herkennen zodra we ze tegenkomen, omdat we hun broers en zusters reeds eerder ontmoetten, of vertrouwd zijn met het milieu waaruit zij voortkomen en waarin zij leven. En dit is ook van zelf sprekend: hier is de geographische afstand symbool van cultureel contact. De boeken bereiken ons gemakkelijker, en eveneens de tijdschriften die ons over de schrijvers vertellen; we hebben van hen reeds op school gehoord, we lazen ze voor eigen vakstudie, en achten ons verplicht om op de hoogte te blijven van hun werk en hun ideeën, en bovendien staan zij door mededelingen zelfs in dagbladen alsook door eigen reizen dicht bij ons.
Hiermede is dan een gedeeltelijke verklaring gegeven waarom we ons weinig thuis weten op het literair toneel van Amerika. Maar er komt hier nog iets anders bij. Doordat we ons geregeld bewegen te midden van zo vele bekende namen van Engelse schrijvers, is het bijna niet te vermijden dat een naam die daar buiten valt, ook als er niet toe behorend wordt beschouwd. Zodoende wordt als het ware a priori de naam van een Amerikaanse romanschrijver buiten de Engelse letterkunde geplaatst. En dit nog meer om de volgende reden. Naar onze mening is een min of meer hautain afwijzende houding ten opzichte van de Amerikaanse roman - waartoe wij ons hier voornamelijk beperken - de Engelsman bijna aangeboren. Het gaat er mee als bij ons met de tulp: we voeren deze uit naar Amerika, maar we zijn en blijven als Nederlanders er diep van overtuigd dat niemand tulpen kweekt als wij, en dat per se geen in Amerika gekweekte tulp het ooit halen kan bij ons eigen product.
Een dergelijke vrij onredelijke houding beperkt zich niet tot de literatuur, ze is eerder een symptoom van een gesteltenis die zich tot alles wat Amerikaans is uitstrekt, het zuiver technische misschien uitgesloten. De Engelsman associeert Amerika teveel met jazz en cocktails, met een hoop bluff en Hollywood, alsook met enige hoogst curieuze religies; men kan zich Uncle Sam moeilijk voorstellen als een rustige kunst-minnende mens noch als een artist die zijn woorden zorgvuldig kiest en zijn stijl steeds zuiverder bijvijlt. Men weet wel dat door veel wetenschappelijke arbeid, vooral op het terrein van de exacte vakken, Amerika West Europa voorbijstreeft, maar steeds is men geneigd om de resultaten van dat zwoegen te minimaliseren; en verschijnt er dan weer eens een echte Amerikaanse dissertatie over een hoogst onbelangrijk onderwerp, waarbij enkel een steen
| |
| |
wordt afgeleverd in de hoop dat deze misschien vroeg of laat van dienst kan zijn bij het optrekken van een wetenschappelijk gebouw, dan wordt zulk een thesis begroet als nieuw bewijs van een Amerikaans mee-willen-doen met oudere broers - dat zijn dan de Engelsen - zonder daartoe de nodige capaciteiten te bezitten. Dat Amerikaanse tijdschriften werk van wetenschappelijk gehalte leveren, maakt weinig indruk en lijkt dan een soort aberratie, een gril van de natuur, of men zoekt naar een uit West Europa geïmporteerde professor aan wie de eer daarvoor toekomt.
Nu kan men over de waarde van de Nobelprijs voor literatuur denken zoals men wil: het feit dat in de laatste vijf en twintig jaren deze prijs vijf maal aan een Amerikaan (de Brits-genaturaliseerde T.S. Eliot rekenen we niet mee) werd toegekend, maakt het op zijn minst moeilijk om alle Amerikaanse literatuur eenvoudigweg te negeren. Zodoende moet men het bestaan van een Amerikaanse letterkunde wel erkennen, maar met dien verstande dat men als het ware instinctief deze op een afstand van de eigen Engelse letterkunde plaatst. Niet dat hier een soort infectie of contaminatie gevreesd wordt, maar we menen te mogen constateren dat een stil beducht-zijn om door de leerling overvleugeld te worden, verantwoordelijk is voor een voorzichtige gematigdheid bij het toekennen van lof: een leerling die knap is maar tegelijkertijd een beetje een schreeuwlelijk moet men om pedagogische redenen met een ietwat kille reserve behandelen.
De hier getekende situatie wordt o.i. geenszins verbeterd door wie in deze corrigerend moest optreden, namelijk de Amerikaanse criticus. Hij kan zich op het standpunt stellen dat hij met Engeland niets te maken heeft, en zijn eigen weg gaan; maar als hij met eigen standaard gaat meten, en deze in niet geringe mate afwijkt van die van zijn Engelse collega, kan hij niet redelijkerwijs verwachten dat zijn oordeel als definitief wordt aanvaard. Nu is het een feit dat de Engelsman niet houdt van een te schematisch doorgevoerde beoordeling van een werk dat enige pretentie heeft op literaire waarde; hij apprecieert het critische essay over een roman, maar weet niet goed weg met een korte weergave van inhoud gevolgd door een vonnis, met vaak nog aan het slot een korte samenvatting, liefst in een half dozijn woorden. De Engelse criticus weet dat heel veel waardevols in een roman juist niet met de vinger kan worden aangewezen, maar als het ware boven de tekst zweeft, of deze als met een waas omgeeft, dat aangevoeld en beleefd moet worden, en dat zich niet eenvoudig laat uitzeggen in een zin, maar veeleer door eigen stijl gesuggereerd moet worden. Veel Amerikaanse critiek, ook als ze zich aandient als The New Criticism, is hem dan ook te zakelijk, te apodictisch, het klopt allemaal te goed, en om deze reden bewaart hij zijn sceptische houding ten opzichte van de geprezen roman. We mogen hierbij niet vergeten dat de critiek voor het merendeel Engeland binnenkomt via populaire publicaties als Life en Time, en maar weinig langs de degelijker en soberder nieuwe richting, vertegenwoordigd door tijdschriften als New Directions, Kenyan Critics, e.a.
Dit alles is des te betreurenswaardiger omdat de Amerikaanse auteur meer dan zijn collega in West Europa, behoefte heeft aan een goede criticus, of als u wilt, vertolker. Omdat zo weinigen Amerika werkelijk kennen, is het niet gemakkelijk een boek van een Amerikaan juist te waarderen. Er is vooreerst vaak zo weinig eenheid te bespeuren, tenzij de eenheid dat er geen eenheid is. Er is zo weinig vaste lijn in volk, land en literatuur. Deze indruk wordt reeds gewekt door de
| |
| |
Amerikaanse literatuur van de vorige eeuw: wat aan te vangen met het kwartet Poe, Longfellow, Whitman en Whittier! alle vier dichters uit de tweede helft van die eeuw, maar ze kunnen even goed vier verschillende landen vertegenwoordigen, en vier verschillende beschavingen en vier verschillende perioden. Auden schrijft ergens dat men zich wel dient te realiseren dat Amerika een zeer groot land is, en dat het een land is van hittegolven maar ook van barre koude, van droogten maar evenzeer van overstromingen en geweldige tornado's, een land van de prairie en de wijdse ruimte, maar evenzeer van het afschuwelijk conglomeraat van huizen en fabrieken dat de grootstad is. En waar het land zelf een dergelijke verscheidenheid vertoont, moet dit ook beschouwd worden als een veruiterlijking van het vreemde mengsel dat we op menselijk niveau te zien krijgen. We denken hier als vanzelf aan The Naked and the Dead, waar de schr. een bijzonder curieuze collectie soldaten bijeen heeft gebracht: een jood uit Brooklyn, de Pool uit Chicago, de Italiaan uit Texas, de Ier uit Boston, dan een ontwikkelde jongen uit het Midden Westen, een anarchist en een katholiek, etc. etc. - en niemand denkt er aan dit als onamerikaans te verwerpen. Amerika met zijn tegenstelling van het Westen versus het Zuiden, van neger en blanke, de emigrant van vandaag en gisteren en de afstammeling van de Pilgrim Fathers, de puritein en de aan niets meer gelovende, etc. etc. vertoont een weinig stabiel beeld. Is de Engelsman toch altijd min of meer insulair, niettegenstaande zijn far-flung Empire, de Amerikaan is veel meer cosmopolitisch, en hij vindt het niet zo eenvoudig het ‘parochiële nationalisme’ van Europa naar juiste waarde te schatten. Hij weet zich veel meer dan de West Europeaan tijdgenoot van Einstein, Freud, Stalin, Picasso, Maritain, Jaspers, en gaat u maar door, en hierop reagerend zal hij minder rechtlijnig denken en leven dan
wij wenselijk en zelfs normaal vinden. Waar dan naar onze smaak echte stabiliteit ver te zoeken is, is het voorzeker de taak van de Amerikaanse criticus ons de bemiddeling te verschaffen om zijn literatuur te begrijpen en te waarderen. En juist hierin faalt hij. Hij presumeert te veel en denkt ons begrip en kennis toe die we niet bezitten, of hij stelt zich op het standpunt dat hij zijn critiek alleen schrijft voor zijn landgenoten.
Nu kan het wel haast niet anders of de Amerikaanse auteur, kind van zijn volk en van deze tijd, met zijn drang naar zelfstandigheid en weinig in toom gehouden door een sterke traditie, zal zijn toevlucht nemen tot andere technieken. Dan hanteert of experimenteert hij met het camera eye, de newsreel, de flashback, de time machine of hoe de trucks ook mogen heten, vooral ook met het suggestieve element in de taal; maar dergelijke innovaties zijn voor ons, anders opgevoed en onder andere omstandigheden levend, niet zonder meer begrijpelijk en aanvaardbaar. Opnieuw lijkt het ons dat hier de Amerikaanse criticus zijn broeder de schrijver een dienst moet bewijzen. Ook hierin heeft hij gefaald. Er is te veel geschreeuw, de innovatie werd met te veel drukte eenvoudig geponeerd als van grote waarde. En terwijl bij vernieuwingen een zekere bescheidenheid steeds erg welkom is omdat deze getuigt van waardering en eerbied voor het waardevolle in het oude, ging het hier met geweld, met te weinig bezadigdheid, zodat het gehele optreden wel sterk moest doen denken aan een kwajongen die de ouderen achterlijk vindt en nu de beeldenstormer uithangt. Het is niet verwonderlijk als de indruk van hysterie wordt gewekt, die wat rustiger aangelegde mensen doet verzuchten: spreek nu eens wat kalmer, met minder kabaal, en houd nu eens op met die verminking van I shoulda, I amgonna, sorta, etc.
| |
| |
Nog eens, het is te begrijpen dat deze nieuwe artisten, die klodders verf op hun doeken smijten en dan brutaal dit alles kunst noemen, als extravagante en onevenwichtige dilettanten worden beschouwd. Zelfs de geduldige en openstaande vriend wordt zwaar op de proef gesteld: behalve dat hij zich herhaaldelijk door gevaarten van romans moet heenwerken, vindt ook hij het geenszins eenvoudig zich te acclimatiseren. De Engelsman waardeert een gepolijste heldere stijl, met het juiste relevante beeld geheel hierin passend; bij menige Amerikaanse roman moet hij leren de wilde schoonheid te ervaren van de keiharde ongeslepen diamant. Bijna traditioneel geworden over-praise van dit alles door de Amerikaanse criticus is hem hierbij slechts matige hulp, omdat hij als Engelsman een zwak heeft voor understatement. Het ietwat bevreemdende bij dit bewieroken van zijn vitale innoverende landgenoten is, dat een diepe eerbied voor het oude toch menigmaal om de hoek komt kijken: het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Engeland heeft een verleden en beleeft dit ook nu nog, Amerika is te jong om van een verleden te spreken. Engeland bezit met dit verleden een rijke schat van veel schoonheid, door eeuwen geschapen en verzameld; Amerika is in dit opzicht betrekkelijk arm. Dit is steeds een teer punt, en het heengaan van Henri James een halve eeuw of van T.S. Eliot een goede kwart eeuw geleden heeft iets van verraad in zich - mogelijk dat het ‘overlopen’ van Huxley en Auden thans een welkome compensatie is.
Het gesignaleerde tekort-schieten van de Amerikaanse criticus zou nog niet zo funest zijn in zijn gevolgen - en het voornaamste gevolg is het niet-begrijpen en dus afwijzen van het Amerikaanse boek - als daar niet bij kwam dat er onder de Amerikaanse auteurs een school is die er, althans oppervlakkig bezien, pleizier in heeft om de Amerikaanse levenswijze en beschaving op de meest onbarmhartige wijze te ‘kraken’. Ons beperkend tot toestanden in het leger, komen ons onmiddellijk The Naked and the Dead, en From Here to Eternity voor de geest. Maar Dreiser's An American Tragedy, Don Passos' U.S.A. (let u even op de pretentieuze titels van deze twee boeken), het vandaag zo populaire ofschoon weinig belangrijke Knock on any Door van Motley, en zo vele anderen, bestrijken een wijder terrein. Voor vele schrijvers is het parool dat er niets ontzien dient te worden, en deze ‘nothing sacred’ mannen zijn voor menige Engelsman slechts een bevestiging van zijn twijfel of er wel een Amerikaanse beschaving bestaat, laat staan een eigen letterkunde. De gewekte indruk is dat Amerika enkel een kaleidoscoop is van auto's, cinema's, jazz, wolkenkrabbers, alcoholisme en echtscheiding met door dit mengsel heen een flinke scheut perversiteit en zelfkwelling, waarbij dan nog de vreemde gewaarwording komt dat er één dimensie compleet zoek is.
Wij hebben in het bovenstaande bewust en met opzet te veel met wit en zwart gewerkt: het beeld komt er in zijn wezenlijke contouren scherper door naar voren. We deden dit ook om beter de betekenis van een bijzondere bijlage van Engeland's zeer gezaghebbend The Times' Literary Supplement te doen uitkomen.
Deze bijlage verscheen met het weeknummer van 17 September 1954. Het heeft naar onze schatting de omvang van een boek van een drie tot vier honderd pagina's, dit na aftrek van de ruimte aan advertenties besteed, ofschoon we hier onmiddellijk aan toevoegen dat in dit geval deze verzameling van advertenties van bijzondere waarde is omdat zij enig idee geeft van wat er aan meer serieuze
| |
| |
boeken in Amerika verschijnt. De titel van de bijlage luidt: American Writing to-day, hetgeen impliceert dat niet enkel de schone letteren, en hieronder voornamelijk de roman, de poëzie en de critiek, worden behandeld, maar eveneens de aandacht wordt gericht op werken van godsdienstige, geschiedkundige etc. aard. De ruim veertig - naar de gewoonte van het blad ongesigneerde - artikelen bestrijken vrijwel het gehele terrein van de schrijverswereld. Belangrijk is voorzeker dat iedere schrijver besproken wordt vanuit zijn milieu in wijdste zin. Op deze wijze - en hierin is een zeker herhaling onvermijdelijk maar steeds relevant - geeft deze bijlage een waardevolle inleiding op stromingen, opvattingen, theorie en praktijk van de laatste decenniën. Men mene niet dat deze collectie opstellen, die op zich een complement is, een voortdurend prijzen zou zijn van wat de Amerikanen op literair gebied hebben gepresteerd. Geenszins. We zijn van mening dat de ondertitel van de bijlage veelzeggend is: American Writing to-day. Its independence and vigour. We weten niet of we dit nog een strikt critische appreciatie moeten noemen: waar het over een bepaalde kunstvorm gaat is het zeer moeilijk het aesthetische element buiten beschouwing te laten, en vigour is niet hetzelfde als beauty, noch is vigour steeds een ‘thing of beauty’, zoals ieder die de bovenvermelde oorlogsboeken gelezen heeft zal onderschrijven. We kunnen gauw genoeg krijgen van te veel vigour, vooral wanneer het de kracht gaat worden van de krachtterm of van krachtpatserij. Juist hierom menen we dat de keuze van het woord vigour toch wel overwogen geschied is. Hetzelfde moet o.i. gezegd worden van independence. Het houdt in de erkenning van een eigen Amerikaanse literatuur, het houdt tevens in de suggestie dat de Amerikaan zichzelf moet blijven en eventueel een stil heimwee naar de
klassieke Engelse literatuur met haar vormen moet overwinnen liever dan te proberen deze na te bootsen - maar we hopen niet dat dit de aanleiding is om vanwege haar onafhankelijkheid deze Amerikaanse literatuur te plaatsen buiten de Engelse letterkunde. Dit is echter op zich niet zulk een eenvoudige kwestie, en wij kunnen deze hier niet verder behandelen. Wij stellen ons tevreden met twee bemerkingen. Inderdaad is de literatuur het registreren van het leven van een volk in al zijn verscheidenheid, en waar wij twee zulke verschillende volkeren als het Engelse en Amerikaanse hebben, lijkt de conclusie gewettigd dat de literatuur van beide verschillend moet zijn en gescheiden moet worden gehouden. Van de andere kant mogen wij - pace Newman - toch niet over het hoofd zien dat het hanteren van hetzelfde instrument een onontkoombare eenheid schept - en wij zijn nog steeds van mening dat de literatoren van Amerika evenzeer het Engels als instrument hanteren als hun Engelse collega's.
Naast genoemde artikelen herdrukt deze bijlage een veertigtal recensies die in de laatste veertig jaren verschenen zijn in The Literary Supplement. Het spreekt vanzelf dat deze selectie met zorg is samengesteld, en het zijn boeken die de tand des tijds goed hebben weerstaan die hier voornamelijk opnieuw onder de aandacht worden gebracht. We staan daarbij verwonderd over het doorgaans juist afwegen van de waarden van contemporaine literatuur door de critici van genoemd blad.
Noemden wij deze bijlage een complement, een soort erkenning van een nieuwe partner of disgenoot, dezelfde indruk wordt gewekt door The Literature of the United States. Deze Pelican-uitgave werd geschreven voor M. Cunliffe, die verbonden is aan de Universiteit van Manchester, speciaal met opdracht de
| |
| |
Amerikaanse letterkunde te doceren. Ofschoon het boekje een inleiding wordt genoemd, is het toch een lijvig deeltje van ruim drie honderd pagina's, met nog als bijzondere verdienste een gedegen bibliographie die de lezer voor verdere bestudering van dit onderwerp oriënteert. Het geheel is, zouden we zeggen, weinig origineel, en het gewone patroon dat nu wel vaste vorm heeft wordt ons getoond. Wij zijn enigszins bang dat er te weinig zelfstandige oordeelsvorming heeft plaats gevonden en dat zelfs voor de laatste vijftig jaren, waarbij nog maar nauwelijks van patroon kan worden gesproken, de schr. teveel zijn vakgenoten in het spoor gevolgd is. We moeten hier onmiddellijk aan toevoegen dat een dergelijke beperking alleszins begrijpelijk is. Het is een mens, bij de stortvloed van Amerikaanse boeken, bijna niet mogelijk om zelf in alles oordelend en selecterend te werk te gaan: hij kan zich inzetten om een bepaalde school, of een bepaalde streek, of een bepaalde tendens zijn aandacht te schenken - de gehele stroom volledig te verwerken is bijna levenswerk, vooral indien men hierbij in beschouwing neemt dat de hedendaagse Amerikaanse romanschrijver er vaak nog Victoriaanse ideeën op na houdt wat lengte betreft, en zich graag specialiseert in trilogieën! Dit alles neemt niet weg dat deze goedkope en handige uitgave zeer waardevol is, ofschoon we er onmiddellijk aan toevoegen dat zij het tweedelig werk over hetzelfde onderwerp dat Prof. A.G. van Kranendonk in 1946 publiceerde, geenszins overtreft.
Een bijzondere moeilijkheid levert steeds de morele waardering van de hedendaagse roman, die zich er op beroemt realistisch en ‘outspoken’ te zijn. Nu zijn dit kwalificaties waarmede menig boek dat weinig meer dan pornographie is, ook de wereld wordt ingezonden; het zijn dus geen bepaald betrouwbare gidsen voor het vormen van een oordeel betreffende die waarden die o.i. dieper liggen dan de zuiver artistieke of aesthetische. Men kan houden dat een schrijver een kind is van zijn volk en van zijn tijd, dat hij het eigentijdse van zijn volk in zijn roman tot uiting moet brengen, en men kan voor deze stelling een beroep doen op de ideeën van Newman. Gezien nu onze tijd niet weinig ‘out of joint’ is, op velerlei gebied, en niet het minst op dat van christelijke moraal en christelijke; normen, is het niet verwonderlijk dat het boek eenzelfde ontwrichting zal vertonen: en dan zijn we beland bij het rauwe boek dat in geen enkel opzicht iets verzwijgt, dat de zonde bagatelliseert, euthanasie aanprijst, de echtscheiding verheerlijkt, etc. etc., kortom, met opzet even krankzinnig is als de krankzinnige wereld waarin de schrijver leeft. Naar onze mening geeft op een dergelijke dwaze houding de Engelse criticus in een bundel essays die we zo aanstonds zullen vermelden, het enig effectieve antwoord: als iedereen gek doet, is dat geen reden voor mij om ook maar gek te doen. Een gezond mens oordeelt dat het dan des te meer zaak is zijn verstand bij elkaar te houden en dit ook te laten merken. Hiermede willen wij niets anders zeggen dan dat een auteur steeds in dienst van de waarheid behoort te staan. Wij willen in dit verband wijzen op een uitgave van een jaar of drie geleden: Fifty Years of the American Novel 1900-1950 (Ed. H. Gardiner; gepubl. door Scribners, New-York). Zij bevat een bespreking van de voornaamste Amerikaanse romanschrijvers, en wel zo ruim en tegelijkertijd zo scherp beredeneerd, dat aan de hand van deze
richtlijnen een ontwikkeld mens tot een verantwoord zelfstandig oordeel kan komen omtrent de leesbaarheid van een roman vanuit het oogpunt der moraal.
Het verblijdende van deze uitgave is dat de opstellen die het bevat allen door
| |
| |
Amerikaanse critici geschreven zijn. We hebben in dit opstel ons niet al te gunstig uitgelaten over de Amerikaanse critiek; de wat eenzijdig ongunstige opinie kan niet beter gecorrigeerd worden dan door te wijzen op de waardevolle bijdragen in genoemd boek. Waarbij wij dan tot slot eveneens lofwaardige vermelding willen maken van een recent pocketboek met de titel Highlights of Modern Literature. Ook hier wordt de lezer een verzameling opstellen voorgelegd, en deze werden allen gepubliceerd in ‘The book review’ van The New York Times. Wij voegen er onmiddellijk aan toe dat bij lange na niet alle artikelen door Amerikaanse critici geschreven zijn, maar het feit dat deze uitgave uit Amerika stamt, overtuigt ons reeds dat het goede voorbeeld van critici als van Wijck Brooks, R.P. Warren (die ook een wel-verdiende reputatie geniet als romanschrijver), Cleanth Brooks e.a. velen goed doet volgen.
|
|