| |
| |
| |
De diplomatieke carrière van een groot Paus
Natuur en genade in het leven van Joachim Pecci
door Dr Willy Lorenz
DE twintigste Juli 1903 eindigde het leven van Paus Leo XIII. Zeventien dagen lang had de grijze Pontifex geworsteld met de dood. De derde Juli, een dag die hij in de beste gezondheid begon, was hij van zijn dagelijkse rijtoer in de tuinen van het Vaticaan, een rijtoer in gala-koets, begeleid door Edelgardisten te paard, in hevige koortsen teruggekeerd. De dokter constateerde longontsteking, een ziekte die, 's Pausen ouderdom in aanmerking genomen, slechts eindigen kon in de dood. Leo XIII was zich terstond van zijn toestand ten volle bewust. En terwijl zich het bericht van zijn zware ziekte als een lopend vuurtje in Rome verspreidde, in alle kerken het Allerheiligste werd uitgesteld en de gelovigen voor zijn genezing baden, liet hij zich het Viaticum toedienen.
Toch was zijn laatste uur nog niet gekomen. Nog streed de natuur van deze schijnbaar zo tengere, doch in werkelijkheid zeer gezonde man tot het laatst. De strijd duurde meer dan twee weken. Twee weken, waarin de geest des Pausen volkomen onvertroebeld bleef. De Paus ontving in deze dagen als zo dikwijls Rampolla, de Kardinaal-Staatssecretaris, de trouwe gezel tijdens zovele jaren; hij ontving Franse Kardinalen om zich met hen over de toestand van hun land te onderhouden. Frankrijk ging een crisis op kerkelijk gebied tegemoet en de schaduwen, die dit verschijnsel vooruitwierp, mengden zich met de schaduw van de dood, die in deze dagen over Leo XIII zweefde. De twintigste Juli voelde de Paus het einde nabij. De lichaamskrachten weigeren plotseling. Maar tot de allerlaatste minuut bleef zijn geest helder: hij nam afscheid van zijn Kardinaal-Staatssecretaris, van de Kardinalen, de Prelaten die om zijn bed geschaard stonden. Om vier uur in de namiddag hield zijn hart op te kloppen. Leo's aardse pelgrimstocht was ten einde. Vijf en twintig jaar lang had hij de Roomse Kerk bestuurd, drie en negentig jaar en vier maanden was hij oud geworden.
Terwijl het lichaam van de gestorven Paus ingebalsemd in de Sixtijnse kapel lag en eindeloze scharen van mensen ten afscheid aan hem voorbijtrokken, nam gelijktijdig de wereldpers in lange necrologieën op haar wijze afscheid van de overledene. Niet slechts de katholieke bladen, ook de protestantse, de liberale, de antichristelijke prezen in hun
| |
| |
doodsbericht zijn grote wijsheid, zijn groot verstand, zijn schranderheid, zijn diplomatieke begaafdheid, zijn goedheid. Het is de voorstelling die de mensen van deze Paus bijbleef, en waarin hij - met recht - zal blijven voortleven: als de grote Paus, de wijze Paus, de schrandere Paus, de sociale Paus, de verzoener van geloof en weten, de goedhartig-vrome Paus.
Menig biograaf, verblind door de grootheid zijner gestalte, heeft deze grootheid in heel zijn leven teruggeprojecteerd en trachten aan te tonen, dat dit leven zich gestadig in rechte lijn verder en hoger ontwikkelde. In werkelijkheid echter is de jonge Joachim Pecci zeer verschillend van de oude, wijze Paus en de richting, die hij in zijn jonge leven insloeg, had zijn leven bij regelrechte voortzetting anders doen eindigen. Dat de natuur van de jonge Pecci zo wezenlijk veranderde, is een bijzondere genade Gods toe te schrijven, die hem tweemaal van de weg die hij gaan wilde terughield en hem op een weg bracht, aan welks einde telkens een ‘Damascus’ stond.
De bijzondere en eigen verdienste van de jonge Pecci bestaat daarin, dat hij deze vingerwijzingen Gods verstond, zijn leven veranderde en op een ander spoor leidde. Wat vroeger zijn leven vulde, treedt na het tweede ‘Damascus’ definitief terug en komt nog slechts rudimentair te voorschijn: wat eens middel tot het doel was, wordt inhoud van zijn bestaan en vormt die mens, wiens leven als een der grootste Pausfiguren der geschiedenis eindigt.
Het is een merkwaardige tijd, waarin Joachim Pecci geboren wordt, en het is een merkwaardige familie, waaruit hij stamt. De tweede Maart 1810 aanschouwt hij het levenslicht. In Carpineto ‘een ellendig rotsennest’, zoals hij het later noemt, dat ten Zuiden van Rome op duizend meter hoogte gelegen is, slechts bewoond door arme herders, boeren en handwerkers. Hier bezitten de Pecci's een klein palazzo, twee verdiepingen hoog, zes vensters in de breedte. De Pecci's werden over het algemeen als ‘Graaf’ betiteld, ofschoon zij het eigenlijk niet zijn. In de 16de eeuw waren zij in dit nest beland, op de vlucht, hadden er zich gevestigd en sindsdien het leven van arme landheren geleid.
In werkelijkheid waren de Pecci's patriciërs van Siena. Tot ver in de 13de eeuw kan men de familie in Siena vervolgen en nog heden ten dage vindt men daar een klein gothisch paleis, dat eens hun eigendom was. Zij behoorden tot de rijke en aanzienlijke burgers van die stad, als bankiers en geldwisselaars en ook als advocaten. Onder hun voorouders bevinden zich enkele monniken, een bisschop, een veldheer. Toen Siena onder de heerschappij van Florence kwam, weken de Pecci's uit, koch- | |
| |
ten zich in in de Pauselijke Staat en bleven er sindsdien. Terwille van hun vrijheid hadden zij hun rijkdom opgegeven, afstand gedaan van het patriciaat in hun vaderland en trachtten als adellijken in het nieuwe land te leven, zonder door diens grote aristocraten eigenlijk erkend te worden.
Uit deze erfenis neemt Joachim Pecci het positieve en het negatieve over. De grote schranderheid en opmerkingsgave van deze Siënese advocaten verrast ons reeds in zijn jeugd. Altijd weer vraagt de jonge Pecci zich af, hoe in deze of gene omstandigheden schranderheid en wijsheid te handelen voorschrijven. Het verstand zal het zijn dat aan de genade ruimte verschaft, verstand en wijsheid zullen zijn handelen als Paus bepalen en de grote verzoening van weten en geloven inleiden. En van zijn voorvaderen, die bankiers in Siena waren, neemt hij ook het talent over te kunnen rekenen. Zijn leven lang is hij een nauwgezet rekenaar, geen kramer echter of ellenmeter. Als de situatie het eist, zal hij het geld met volle handen uitgeven, maar het nooit zinloos verkwisten. Reeds als student houdt hij nauwkeurig boek over inkomsten en uitgaven, is hij een vijand van schulden maken. Als Paus Leo XIII zal hij een tegenstander van alle sinecuren zijn en zich nauwkeurig op de hoogte stellen van de inkomsten uit zijn Prelatengoed. De sleurgeest, die van tijd tot tijd het beheer der Pauselijke finantiën beheerst, zal onder hem geen beschermer meer vinden.
Maar deze erfenis heeft ook haar negatieve zijde. De Pecci's zijn geen rijke patriciërs meer en geen rijke aristocraten. Zij zijn verarmden, die graag het leven van rijke heren willen leiden en er al trots op gaan, als de arme bergbewoners hen met ‘Heer Graaf’ betitelen. Eigenlijk zijn zij gedeclasseerden. In zo'n toestand vlamt zo licht een ‘laaiende eerzucht’ op en de wens om door de ‘Wille zur Macht’ toch alles te verwerven wat het noodlot iemand onthouden heeft. Maar ook deze erfenis zal de latere Paus scheppend kunnen benutten: Door zijn familie-noodlot bezit hij een bijzonder instinct voor de moderne gedeclasseerden, het stadsproletariaat, en voor hun bijzondere eisen. En het brandend verlangen om toch een Aristocraat te zijn, komt nog slechts rudimentair tot uiting, wanneer Leo XIII tot op hoge leeftijd op zijn rijtoeren door de Vaticaanse tuinen zich laat begeleiden door Edelgardisten te paard.
Toen de jonge Joachim Pecci geboren werd, woedde reeds sinds twee decennia de oorlog van Frankrijk en Napoleon in Europa. Tot in dit kleine rotsennest waren de gevolgen voelbaar. In 1792 was Joachims vader tot Overste der Pauselijke militie voor Carpineto, Maënza en
| |
| |
Gavignano benoemd. In het paleis der Pecci's hangt nog een portret dat graaf Ludovico in Pauselijk uniform voorstelt: blauwe rok, rood en goud gestreept, met kanten kraag, met zilveren epauletten en degen, de gepoederde pruik op het hoofd, het type van een grand-seigneur van het fin de siècle. Nu in het jaar van Joachims geboorte is Ludovico geen Overste meer. Want zijn landsheer, de Paus, is de gevangene van Napoleon. Het aanbod der Bonapartistisch-Italiaanse regering, burgemeester van Carpineto te worden, heeft hij verontwaardigd afgewezen. Vijf zonen en twee dochters had de vrouw van Graaf Ludovico reeds ter wereld gebracht, toen zij de kleine Joachim baarde.
Zij was een kleine dikke vrouw, een echte Romeinse matrone, met een angstige blik in de ogen. Sinds jaren ronselde het militair bestuur recruten na recruten uit Italië, de roep ‘La Leva’ ‘De Lichting’ schrikt het hele schiereiland op, schrikt ook haar op. In 1814 zullen haar beide oudste zonen aan de beurt komen en als deze oorlogen zo doorgaan - wie weet het einde? - zullen de anderen spoedig volgen. Als zij hoort dat de studie der medicijnen van de militaire dienst moet bevrijden, is zij bereid alle zonen naar de universiteit te sturen. Zij was niet slechts zeer intelligent, maar ook een zeer vrome vrouw. Ofschoon uit de weinige brieven van de jonge Joachim aan zijn moeder - hij verloor haar reeds met veertien jaar - geen bijzondere relatie blijkt, schijnt zij toch van grote invloed op hem geweest te zijn. Want vele van haar raadgevingen heeft de jonge Pecci in zijn later leven verwezenlijkt. Zo schrijft zij hem eens: ‘verdedig altijd de godsdienst. Verlicht door uw spreken de ongelovigen. Beschaam door uw zwijgen degenen, die met de godsdienst spotten. Met uw geleerdheid groeie ook uw godsdienstzin. Wees Christen zonder vrees, zonder bijgeloof, zonder fanatisme’. Zij is vertoornd op alle mensen, die een verzoening van wetenschap en religie voor onmogelijk houden.
Deze moeder heeft in het leven van de jonge Pecci een beslissend gebeuren veroorzaakt: zijn intrede in de geestelijke stand. Het was haar hartewens, dat enige harer kinderen priester zouden worden. Reeds de kleine Joachim tracht zij daartoe te overreden. Zeven jaar oud was hij naar de Jezuïeten te Viterbo ter opvoeding gekomen: met de hulp van een bevriende prelaat tracht de moeder haar zoon Joachim te overrompelen en hem de tonsuur te laten toedienen. Maar de knaap weigert, weigert uit een zeer gezond kinderlijk instinct: hij wil niet nu al de toog dragen en door zijn kamaraden met Eerwaarde worden aangesproken, hij wil nog kind blijven. Doch enige jaren later gelukt het haar toch hem tot toestemming in de priesterroeping te bewegen. Het is in 1824. De
| |
| |
moeder van de veertienjarige Joachim lijdt aan Romeinse koortsen: ze reist naar Rome om genezing te vinden, wordt daar echter zo ziek dat haar einde nabij is. Vlug laat zij Joachim uit Viterbo komen en Joachim die een goed hart heeft is niet meer opgewassen tegen de aandrang der stervende moeder. Hij buigt zich voor haar wens, hoewel aarzelend, laat zich toog en steek brengen en ontvangt de tonsuur.
De beroemde Leo XIII is dus niet uit eigen aandrang priester geworden. Heel zijn jeugd door tot aan zijn priesterwijding is nergens een woord te vinden, waaruit blijken zou dat hij zich innerlijk tot het priesterschap geroepen voelt. Wel zal hij zich altijd correct gedragen, nooit zal een schaduw op zijn theologenkleed vallen, maar dit komt niet zo zeer voort uit liefde tot zijn roeping als uit de wens door onberispelijk gedrag zijn Oversten te behagen en hun protectie te verwerven. Nooit echter blijkt uit zijn brieven dat hem zijn stand in zijn jeugd enige moeilijkheid zou bereid hebben. Nooit hoort men iets van twijfels, van strijd, van een worstelen, zoals dat het leven van zo veel Heiligen verzwaard heeft. Nooit is er sprake van enige hartstocht (uitgezonderd voor de jacht en het bergklimmen). Nauwelijks schrijft hij in zijn brieven iets over godsdienst. Als in 1825 te Rome het Heilig Jaar alle leven beheerst, spreekt Pecci slechts over de doorluchtige gasten, die de hoofdstad der Christenheid bezoeken. Nooit is in zijn brieven een woord over ascese te lezen of over de gevaren, die het Katholicisme van de kant der machten der negentiende eeuw bedreigen. Nooit ook spreekt hij er over dat hij zielen wil redden of alles tot grotere ere Gods wil doen, zoals het hem de Jezuïeten die vijftien jaar lang zijn leraren zijn, dagelijks voorhouden. Integendeel, uit al zijn brieven (en hij heeft er veel geschreven, ten dele koele en beleefde aan zijn vader, ten dele vriendelijke en hartelijke aan zijn broers) klinkt altijd weer slechts één bekentenis: dat hij door zijn roeping een loopbaan wil inslaan, die hem en bijzonder zijn familie eer en altijd weer eer zal inbrengen en de familie - men hoort de gedeclasseerden - verheffen zal. Deze liefde tot zijn familie zal hem ook niet verlaten, als hij reeds geheel veranderd is, een ander geworden is, ze zal hem bijblijven als Paus. Het eerste schriftstuk dat hij als Paus ondertekent, is een brief aan zijn
broers, waarin hij hun zijn keuze meedeelt. En hij zal de laatste Paus zijn, die in een onschuldige, weinig opvallende vorm nog ‘nepotisme’ pleegt, als hij namelijk zijn broer, de gewezen Jezuïet Jozef Pecci, tot Kardinaal verheft, ofschoon er ongetwijfeld bekwameren voor deze waardigheid te vinden geweest waren.
De laatste gymnasiumjaren had Pecci aan het Romeinse College te Rome doorgebracht, daarna was hij bij zijn oom, een advocaat te Rome,
| |
| |
ingetrokken en was de theologie-studie begonnen. Zijn geheim verlangen ging er naar uit op de academie voor adellijken een plaats te vinden, de academie, waaruit de toekomstige Nuntii en de hoge bestuursambtenaren voortkomen. Maar om dit te bereiken moest men van adel zijn en hoge protectie genieten. Met veel moeite en inspanning brengt de jonge Joachim Pecci een stamboom bijeen, die bewijst, dat de Pecci's van Sienese patriciërs afstammen en dus eigenlijk met de Romeinse edelingen gelijk staan, - zoals ook Goethe beweerde als Frankforter patriciër niet achter te staan bij de adellijken - maar dan moeten nog de adellijken van Anagni toestemming geven en de Paus het goedvinden en eerst dan horen de Pecci's werkelijk tot de adel van de kerkelijke Staat. Om zich echter de protectie van hooggeplaatsten te verzekeren zet hij het enige vermogen in dat hij bezit, zijn verstand en zijn schranderheid. Hij is geen aristocraat, die reeds als kind een bisdom in de wieg wordt gelegd, hij heeft geen oom die Kardinaal is, hij moet zich alle relaties eerst verschaffen. Hij kan dit enkel door op te vallen. En opvallen kan men te Rome slechts, wanneer men als overwinnaar uit de theologische disputen te voorschijn treedt.
De jonge Pecci studeert dag en nacht om in alle disputen roem te verwerven: hij spaart geen geld om Kardinalen, Prelaten en Professoren uit te nodigen, blijft in de hete zomer te Rome, alleen om te studeren. Langzaam begint hij op te vallen, langzaam stijgt hij hoger en hoger. Te Viterbo heeft hij zich een kennis van de Latijnse taal eigen gemaakt die verbluffend is. Latijn wordt zijn eigenlijke moedertaal, het Italiaans is voor hem slechts een dialect. Hier te Rome heeft hij een gebied betreden dat hem voor alle discussies bijzonder bekwaam maakt. Het is de scholastieke Theologie en vooral de Theologie van Sint Thomas, die hij zich toeëigent en welker scherpe en logische deducties hem bijzondere hulp verlenen. Hier en niet, zoals latere lofredenaars beweren dat reeds de zevenjarige Joachim een voorliefde voor Thomas zou gehad hebben, ligt de oorzaak der bijzondere relatie van de latere Paus tot de leer van de Aquiner. Hij heeft, weliswaar op andere wijze, haar bruikbaarheid aan zich zelf ervaren.
Eindelijk merken de Kardinalen hem op en met veler hulp komt hij op de academie der adellijken. Het begin ener schitterende loopbaan schijnt bereikt.
De toekomstige Prelaat begint onmiddellijk zich ‘in te schieten’ voor het ambt van Nuntius, zoals de artilleristen zouden zeggen. De brieven, die hij in grote getale aan zijn verwanten stuurt, hebben reeds geruime tijd op zeer plastische verslagen geleken. Nu nemen zij langzamerhand de vorm van gezantschapsberichten aan. De jonge Pecci schrijft over
| |
| |
alles: over vorstenbezoeken in Rome, over de cholera, over paardenrennen, over het Romeinse carnaval, over de dood van hoge Prelaten en Kardinalen en zelfs van Pausen, over de vooruitzichten der ‘Papabili’, over de geruchten die uit het Conclaaf naar buiten dringen, over de lafheid van Pauselijke beambten, over de Fransen in Ancona en de Oostenrijkers - hij noemt ze nog de ‘Tedeschi’ - in Ferrara, over de opstand der Polen in Warschau en de revolutie te Parijs, over de operaties der Engelse vloot bij Malta, kortom over alle mogelijke dingen. In werkelijkheid echter bevatten deze verslagen, hoe plastisch zij ook schijnen, toch slechts oppervlakkigheden, het is een typisch gezantenallegaartje. Geen woord vindt men daarin over de grote aangelegenheden der Kerk, geen woord over de nationale gedachte, die Italië ontvlamt, geen woord over de sociale eisen des tijds, geen woord over het slechte Pauselijke bestuur in de Kerkelijke Staat. Er blijkt een opmerkingstalent uit dat nog de oppervlakte met de diepte verwisselt.
De grote successen bij de disputen maken Gregorius XVI, de toenmalige Paus, attent op de jonge Academicus. Spoedig toont hij hem een bijzondere welwillendheid. Gregorius, een vermoeide grijsaard, een vroegere aristocraat en monnik, te oud om in de verwarde toestand van de Kerkelijke Staat nog orde te scheppen, heeft behagen in deze jonge man, die zo vlijtig en schrander is, die zich zo bescheiden en keurig in de vormen beweegt, die zo conservatief en antiliberaal is. Nog voor zijn priesterwijding benoemt hij hem tot Pauselijk huisprelaat. De jonge Pecci juicht, de eer der familie is verhoogd en zijn carriere aanmerkelijk bevorderd. Maar hij tracht nog verder vooruit te komen. Hij wil coadjutor van een kanunnik van het Lateraan worden. Ondertussen nadert de tijd zijner priesterwijding, de laatste dag van het jaar 1837 wordt zij Joachim Pecci toegediend.
En nu, vlak voor zijn priesterwijding, beleeft Joachim Pecci zijn Damascus. Zonder eigen aandrang tot theoloog bestemd sloeg hij deze loopbaan in om zijn familie en zich zelf roem en eer te verwerven. Hij had zijn grootste en waardevolste bezit - zijn ijver en zijn verstand - ingezet om dit doel te bereiken. Met oneindige vlijt had hij zijn verstand gescherpt en in het denken geschoold, eerst met behulp der Latijnse taal en dan met behulp der scholastieke theologie van Sint Thomas. Terwijl alles zich vermaakte of ontspanning zocht, had hij rusteloos over de boeken gezeten of was met waakzame ogen door de wereld gegaan. Nu was dit verstand niet meer te bedriegen. Nu werkte dit verstand van zelf door. En nu bereidde dit verstand Joachim Pecci voor de roeping Gods te vernemen.
| |
| |
Wat de jonge clericus in deze dagen beleefde, weten wij niet. Wij kunnen het slechts gissen uit de brieven die behouden zijn. Maar dit Damascus moet geweldig geweest zijn. Want zijn verstand erkende plotseling dat het priesterschap wel iets heel anders te dienen heeft dan de eigen carrière en de roem van de familie. Vijftien jaar lang waren Jezuïeten zijn leraars geweest, vijftien jaar lang was hun leuze ‘Ad Majorem Dei Gloriam’ ongehoord zijn oor voorbijgegaan. Nu erkent hij geheel de grootte van zulk een roeping. Nu maakt hij zich deze leuze geheel eigen en erkent, dat het priesterschap geroepen is ‘om voor alles God te dienen en de meerdere eer van God te bevorderen’. Nu neemt hij zich voor ‘in waarheid God te dienen en een goed priester te zijn, in de zin zoals de H. Ignatius dit verstond’. Ja, hij koestert de vurige wens dat ‘al zijn waardigheden aan de priesterlijke waardigheid ondergeschikt zullen zijn’. Al dient men ook overal de Kerk, ook als Pauselijk beambte, zo ‘wordt de geest toch verstrooid door al deze wereldlijke verplichtingen en dit heeft ten gevolge dat het hart niet tot bezinning komt en zich afwendt van het hoge priesterideaal’. Want ‘deze wereld kan geen afdoend geluk bieden om het hart tevreden te stellen’, schrijft hij aan Kardinaal Sala. Ja, zijn diepste wens zou wezen, zoals hij verder in zijn brief zegt, de wereld te verlaten en zich geheel aan het geestelijke en innerlijke leven te wijden. En als hij de priesterwijding ontvangt, gaat er een huivering door zijn lichaam. Hij voelt angst en schrik, als hij de verhevenheid en waardigheid van zijn ambt met zijn onwaardigheid vergelijkt. Hij verlangt naar ijver en liefde voor God en wenst niets anders meer dan voor Gods eer te leven.
Met de priesterwijding is de jeugd van de toekomstige Paus afgesloten. Toch moeten wij nog een korte blik werpen op zijn verdere leven. Want wel is zijn jeugd ten einde, niet echter zijn Damascus. De jonge Joachim Pecci is een levend voorbeeld voor de waarheid van het Evangeliewoord, dat ‘de geest wel gewillig, maar het vlees zwak is’. De werking van zijn ‘Damascus’ is niet blijvend. Vooreerst is hij, als hij hoort dat hij gedelegeerde, dus Pauselijk gouverneur, van Benevento zal worden, nog zeer ongelukkig. Hij die er altijd op bedacht was elke protectie aan te grijpen, roert geen vinger om dit hoge ambt te verkrijgen. Maar dan, als hij het toch verwerft, ‘wordt zijn geest verstrooid door deze wereldlijke verplichtingen’. Verrukt schrijft hij reeds naar huis dat nu de wacht voor hem in het geweer moet treden als voor een vorst. Hij toont een gelukkige hand als gouverneur: zijn ster, zijn wereldlijke ster rijst. Van Benevento komt hij naar Perugia en dan volgt de grote sprong: met drie en dertig jaar wordt hij Titulair-Aartsbisschop van
| |
| |
Damiette en nuntius te Brussel. Terstond laat hij zich uitschilderen en stuurt zijn portret naar huis om er de ‘Ahnengalerie’ mee te sieren.
Doch de nuntiatuur, die de hoogste verwachtingen rechtvaardigde, wordt zijn noodlot. Menig lofredenaar heeft de activiteit van de jonge nuntius te Brussel met successen opgesierd: de verslagen, die b.v. de Oostenrijkse gezant Graaf Dietrichstein, daarover naar Wenen zendt, luiden echter anders. Zijn opdracht leed in werkelijkheid volkomen schipbreuk, ja, hij moest teruggeroepen worden. Gregorius XVI trachtte de jonge prelaat te troosten, verplaatste hem als aartsbisschop naar Perugia, waar hij reeds als gedelegeerde zoveel succes had, en beloofde hem een spoedig Kardinalaat. Toen Joachim Pecci van België over Engeland huiswaarts reisde, bereikte hem het bericht van de dood van Gregorius, zijn grote beschermer. Dit bericht moet hem zwaar getroffen hebben. Hij die reeds als theoloog zijn broer geschreven had, dat ‘protectie in Rome een der onontbeerlijke voorwaarden voor een carrière’ is, had nu alle protectie verloren. Want de nieuwe Paus zou anderen voortrekken. Pecci zou bisschop van Perugia blijven, waarschijnlijk levenslang. Wat betekende een aartsbisschop van Perugia, een Italiaanse Bisschop onder ongeveer driehonderd andere? Treurig zal hij naar Italië gereisd zijn.
Maar in werkelijkheid begon nu de opgang van Joachim Pecci, de opgang naar heiligheid. Want God zond hem in ‘quarantaine’, twee en dertig jaar lang, een hele mensenleeftijd. En deze jaren veranderden Joachim Pecci definitief. Weer was het zijn verstand, dat hem de eigenlijke eisen van zijn nieuw leven deed erkennen: dat het wezen van het bisschopsambt niet bestaat in het verheffen van de drager ervan, doch in het verkonden van God. En dat het voor de eeuwigheid niet beslissend is, wat voor carrière men gemaakt heeft, doch dat men de functie, waartoe men geroepen werd, ten volle heeft uitgeoefend. ‘Ieder van ons moet trachten’, schrijft hij, ‘een buigzaam werktuig in de handen van de Almachtige te worden en bereid zijn terstond de stem van het goddelijke Lam te volgen, waarheen die ons ook roept’.
In Perugia wordt Joachim Pecci de wijze, goedhartige en diep vrome man die de latere wereld kent. Hij die eens carrière maken en heersen wilde, wordt nu de dienaar van allen. Hij die eens een imperium wilde veroveren, wil nu nog slechts de heerschappij van God uitbreiden. Hij wiens scherp ziend oog eens als in een bliksemflits alles aan de oppervlakte erkend had, dringt nu in de diepte en erkent de noden en het leed der mensen. Hij, Joachim Pecci, die eens zíjn rijk wilde veroveren, zoekt nu alleen het rijk van zijn Heer. En nu.... wordt hem plotseling
| |
| |
alles toegeworpen. Langzaam begint zijn roem te stijgen, vanzelf en zonder de geringste protectie.
Deze kleine gestalte straalt een ongewoon fluidum uit dat allen eerbied inboezemt, zelfs de laïcistische en maçonnieke beambten van het nieuwe Italië. Binnen de kerkelijke hiërarchie maakt hij veel vlugger carrière dan hij zich onder medehulp der sterkste protectie ooit gedroomd had. Reeds in 1854 wordt hij Kardinaal en wint het oor en het vertrouwen des Pausen. Weinigen slechts weten dat de initiator van de ‘beruchte’ en zo providentiële Syllabus Kardinaal Pecci was. Ten slotte wordt hij Camerlengo. En nog tijdens het leven van Pius IX spreekt men erover dat hij Paus zou kunnen worden, een uitspraak, die waarheid zou blijken.
Een oude theologische stelling luidt: ‘gratia supponit naturam’, de genade veronderstelt de natuur. De verandering die Joachim Pecci onderging, van ‘arrivé’ tot groot Paus, getuigt hoe zeer de genade de mens verandert en heiligt. De verandering dezer persoonlijkheid bewijst echter ook, hoe zeer de wil des mensen zich aan Gods wil moet overgeven, opdat zijn genade hem veranderen kan.
(De bronnen voor deze studie zijn de brieven van de jonge Joachim Pecci, die Boyer d'Agen reeds tijdens het leven van Leo XIII, en met diens ondersteuning, in het Frans uitgaf. Zij verschenen in het jaar 1897 - dus eveneens nog tijdens het leven des Pausen - bij Manz te Regensburg in Duitse vertaling. De verzameling bevat 239 brieven, waarvan de eerste uit Viterbo, 22 Mei 1819, stamt en de laatste uit Rome, 3 Maart 1838, gedateerd is, dus omtrent twee maanden na de priesterwijding van de latere Paus geschreven werd).
|
|