| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
TUSSEN het afbreken van de onderhandelingen te Brussel over de E.D.G. en de bijeenkomst van de Franse Assemblée (28 Augustus) verliepen enkele dagen van koortsachtige spanning. Nederland deed weten, dat het geen westelijke defensie zonder Frankrijk mogelijk achtte, Spaak stelde op eigen verantwoordelijkheid enige concessies voor, die ‘geen essentiële verandering’ bevatten. De Franse voorstanders van de E.D.G., met name de oud-ministers Bidault, Reynaud en Pinay, drongen aan op aanvaarding, waarbij laatstgenoemde een proefperiode van 18 maanden voorstelde. Na afloop van deze termijn zouden de deelnemende staten zich over nodig gebleken wijzigingen beraden. De Franse premier stond aanvankelijk op het standpunt, dat verder uitstel tot niets diende en dat de Assemblée met een eenvoudig: ‘Ja of neen’ beslissen moest. Over de uitslag van de stemming waste de regering zich de handen in onschuld, daar zij - bestaande uit vóór- en tegenstanders van de E.D.G. - geen verantwoordelijkheid wenste te dragen! Kort daarop zwichtte hij voor de aandrang van leidende voorstanders, die een motie wensten in te dienen, waarbij de Brusselse onderhandelingen zouden hervat worden op de grondslag van het te Brussel verworpen Franse protocol, met enkele wijzigingen en na goedkeuring van de Assemblée. Daar tussendoor trachtte, op instigatie van Moskou, Polen de zaak te vertroebelen door het aanbieden van een non-agressie-verdrag, waarvan geen notitie werd genomen. In het langdurige en heftige debat, dat op grondslag van afwijzende rapporten van zeven commissies werd gevoerd, openbaarde zich Mendès-France eindelijk als tegenstander van de E.D.G. Met schijnbare objectiviteit legde hij de nadruk op de nadelen van de E.D.G., hoewel hij niet kon ontkennen, dat de kwestie van Duitsland's souvereiniteit en van zijn aandeel in de verdediging van de wereld moest worden opgelost. Toen kwam de ‘coup
de théatre’. De Gaullist Aumeran stelde plotseling de preälabele vraag, of men de E.D.G. wel in behandeling zou nemen en niet beter van de agenda kon afvoeren. Dan kwam het voorstel van de oud-ministers uiteraard te vervallen. Er ontstond een heftig debat of de preälabile of de prejudiciale motie (het voorstel der oud-ministers) de voorrang zou hebben. De beslissing viel ten gunste van de eerste. Door dit ondemocratisch besluit zou zelfs de mogelijkheid om het verdrag der E.D.G. te bespreken afgesneden worden. De 82-jarige politicus Herriot - en niet Aumeran - belastte zich met de taak de preälabile motie te verdedigen. Hij zeide, dat de Duitsers hem meermalen teleurgesteld hadden en de Russen nooit, waarbij hij het Russisch-Duits verdrag van 1939 gemakshalve vergat. De socialistische oud-minister Pinneau repliceerde, dat de hele E.D.G. niet nodig zou zijn, als er geen Russische dreiging bestond. Het mocht niet baten: ‘La mort, sans phrase’ werd over het verdrag van Parijs uitgesproken met 319 tegen 264 stemmen. Het heeft weinig zin Mendès-France de inconsequentie te verwijten, dat hij thans, in tegenstelling met de stemming over zijn investituur, de kleine 100 stemmen vóór der communisten wel accepteerde, omdat, volgens gemaakte berekeningen, de stemming over het verdrag zelf vermoedelijk ongunstig zou zijn uitgevallen. Het feit blijft echter staan, dat de buitenlandse politiek van Frankrijk door de op de wip zittende communisten - dus door Moskou - is gedicteerd. De twee interpellaties van de afgevaardigden Halleguen en Reynaud: welk beleid de premier, die zich tenslotte niet aan de verantwoordelijkheid kan onttrekken,
| |
| |
zal voeren zullen op zijn verzoek eerst na het reces, op 3 November, beantwoord worden.
Voor de westerse mogendheden was dit verloop van zaken een bedroevende teleurstelling. Dulles verklaarde te menen, dat door deze verwerping de Europese gedachte niet dood was en dat Duitsland niet voor onbepaalde tijd in zijn souvereiniteit en in zijn recht op individuele en collectieve zelfverdediging kon beknot blijven. Adenauer achtte de tijd gekomen om voor Duitsland volledige souvereiniteit, ook op militair gebied, te verkrijgen en wenste, met verwaarlozing van Frankrijk, besprekingen tussen de vijf E.D.G.-getrouwen en met twee van de drie bezettende mogendheden. Eden echter voorkwam deze meer van ongeduld dan van politiek getuigende reactie door op korte termijn een negen-mogendheden-conferentie - Canada inbegrepen - voor te stellen om een alternatief te vinden voor de verworpen E.D.G. Adenauer vond de zo krap gestelde tijd te kort voor een dergelijke voorbereiding. Daarop ondernam Eden een bliksemreis naar Brussel, waar hij confereerde met de ministers van Klein-Europa, naar Bonn, waar hij Adenauer ontmoette, naar Rome om met Piccioni te overleggen en tenslotte naar Parijs om aan Mendès-France zijn bevindingen mee te delen. Als grondslag voor deze besprekingen had Eden gekozen het Pact van Brussel, dat in 1948 door Frankrijk, Engeland en de Beneluxlanden tegen Duitsland gesloten was. De ondertekenaars zouden elkaar bijstaan met alle militaire en andere hulp en bijstand, waartoe zij in staat zijn indien een van hen het voorwerp zou zijn van een gewapende aanval in Europa. Van de ene kant zou Frankrijk door de deelneming van Engeland gerustgesteld worden tegen Duitsland, terwijl aan de andere kant Duitsland onder beperkte voorwaarden omtrent zijn bewapening in zekere mate aan banden zou gelegd worden, maar dan toch - zij het een niet volkomen gelijkberechtigd - lid van de Nato zou worden. Italië en West-Duitsland zouden in dit verdrag - nu tegen Rusland bedoeld - opgenomen worden. Had het plan-Eden in de andere hoofdsteden een gunstig onthaal
gevonden, te Parijs kon van een accoord niet gesproken worden. Mendès-France beperkte zich tot de vage verklaring: ‘wij kunnen nu gaan werken om onze standpunten nader tot elkaar te brengen’. Het is trouwens nog de vraag wat er van het plan-Eden op de conferentie van Londen terecht zal komen sinds de stugge kilometervreter, Dulles, die als een meteoor nu hier dan daar op de aardbol verschijnt - Manilla, Formosa, Tokio, New-York, Bonn - in deze laatste stad begroet werd als de ‘enige Europeaan’ om te overleggen met de andere landen, die het met de vrijheid en de veiligheid ‘ernstig’ (dit tegen Frankrijk) menen. Dulles is overtuigd, dat er snel dient gehandeld te worden en dat men Duitsland eerst als gelijke in de Nato moet opnemen en daarna in goed vertrouwen van enige rechten kan laten afzien. Het communiqué, dat de resultaten van de besprekingen tussen Adenauer en Dulles weergaf, liet geen twijfel dat de integratie-politiek, ondanks ondervonden teleurstelling moest worden voortgezet en dat de Duitse souvereiniteit met de grootste spoed moest hersteld worden. Tijdens een bezoek van Dulles aan Eden kwamen beiden tot hetzelfde besluit. Met spanning werd in het Straatsburger Parlement de komst van Mendès-France verbeid. De grote voorvechter van de Europese eenheid, minister Spaak, demonstreerde in prachtige bewoordingen het fundament, waarop deze eenheid berust: ‘Moet ik er u op wijzen, dat bij ons aller geboorte en dood dezelfde woorden en ceremoniën verricht worden? Moet ik hier spreken van de christelijke beschaving, welke alle Europeanen verbindt? Europa heeft niet alleen zijn traditionele slagvelden: het heeft ook zijn kathedralen’. Overigens was Spaak van mening, dat de zes betrokken landen opnieuw een basis van samenwerking moesten zoeken. Wat de Franse premier te berde bracht was in zijn vaagheid niet bevredigend. Goedwillenden noem- | |
| |
den zijn voorstellen een
bruikbare ‘basis voor discussie’, een ‘manifestatie van goede wil’, ‘politiek mogelijk’ maar in de V. Staten was men van mening dat Mendès-France geen antwoord had gegeven op de voornaamste vraag: ‘Wordt Duitsland's toetreden tot de Nato als vrij en gelijk lid, onderworpen aan gemeenschappelijke garanties tegen herlevend militairisme, door de Franse regering aanvaard?’ Mendès-France achtte de deelneming van Engeland van vitaal belang voor het slagen van de opbouw. Op grondslag van het verdrag van Brussel stelde hij een nieuw Europees instituut voor van een zeker supranationaal karakter met een zeker centraal uitvoerend gezag, dat het maximum aantal militairen van elk der deelnemende staten zou vaststellen. Het zou bepaalde maxima voor de bewapening moeten vaststellen en de bewapening der continentale leden moeten beperken en inspecteren. Verschillende leden van deze Assemblée spraken al onmiddellijk hun twijfel uit over de waarde van dit nieuwe Franse plan. De conferentie van Londen, aangevangen 28 September, zal in dit labyrinth van plannen een uitweg moeten vinden.
Na korte beraadslaging hebben te Manilla Australië, Engeland, Frankrijk, Nieuw-Zeeland, Pakistan, de Philippijnen, Thailand en de V. Staten de Zuid-Oost-Azië-Verdrags-Organisatie (Z.O.A.V.O.) getekend, waarbij deze landen zich verbinden tot verenigd optreden tegen agressie in dit deel van de wereld. Dulles heeft daarbij verklaard, dat de V. Staten slechts tot actie zullen overgaan in geval een communistische aanval zich voordoet. Andere staten, die geen lid zijn van de Z.O.A.V.O. - hierbij heeft men Laos, Cambodsja en Vietnam op het oog - kunnen op hulp rekenen, indien zij bij een aanval daarom verzoeken. Hongkong en Formosa zijn uitgesloten. De Colombo-staten, India, Birma, Indonesië en Ceylon hebben zich van medewerking onthouden. Zij zijn niet gesteld op inmenging van westerse mogendheden en Nehroe heeft zijn afkeuring uitgesproken, van mening, dat het oorlogsgevaar door dit verdrag slechts kan toenemen. Dulles kwam tegen deze vrees op met de verzekering, dat de Z.O.A.V.O. niemand bedreigt: geen regering, geen natie en geen volk.
Tsjang Kai Sjek, de moderne Coxinga op Formosa, heeft een bombardement van communistisch China op het eiland Quemoy beantwoord met een luchtactie op de havenstad Amoy. Hoewel Attlee, na zijn bezoek aan Peking, verklaard heeft zich niet bezorgd te maken over een Chinese agressie, eerder door Mao aangekondigd en later herhaald, meende Tsjang Kai Sjek in de concentratie van vele Chinese schepen aan de tegenover Formosa gelegen kust voorbereidingen tot een invasie te onderkennen. De Amerikaanse 7de vloot, wier taak het aanvankelijk was tijdens de Korea-oorlog, een aanval van de maarschalk op Rood-China te voorkomen heeft thans de opdracht een agressie van de andere zijde te beletten.
Na langdurig uitstel hebben de Drie grote westerse mogendheden de Russische nota's van 24 Juli en van 4 Augustus op 10 September beantwoord. Zij zien geen heil in een nieuwe conferentie, indien niet eerst vorderingen worden gemaakt ten aanzien van het Oostenrijkse staatsverdrag en ten aanzien van vrije verkiezingen in geheel Duitsland om dan te komen tot een beslissing over de hereniging van Duitsland.
| |
Nederland
In de Troonrede, bij de opening van de nieuwe zitting der Staten-Generaal door H. Majesteit uitgesproken, voerde het optimisme de boventoon. Economisch bezien waren de productie, de uitvoer, het nationaal inkomen, de deviezenreserves verder gestegen, terwijl de investeringen zich op een niet onbevredigend niveau bewegen. Daarom kan de belastingdruk verlaagd worden: de omzetbelasting met 180 millioen,
| |
| |
de inkomsten-, loon- en vermogensbelasting met 270 millioen. In 1955 zullen weer volgens program 65.000 woningen gebouwd worden. Bovendien heeft de regering vergunning gegeven om, waar zulks onderling overeengekomen wordt, de lonen, met ingang van 1 October, met 6% te verhogen, in de overtuiging dat ditmaal de gewone consument er niet het slachtoffer van zal worden. Met de lonen zullen ook de huren in de loop van het volgend jaar nog meer omhoog moeten. Een deel van deze verhoging denkt de regering, ‘wellicht via een egalisatie-fonds’, ten bate te doen komen van de financiering van nieuwe woningen. Tegen dit voornemen van ‘afromen’ ten koste van de huiseigenaren heeft prof. Romme nog wel geen oordeel maar toch zijn argwaan uitgesproken, in afwachting van een nadere argumentatie. Een ander bezwaar, waarbij Romme alle belastingbetalers achter zich heeft, is, dat de regering, wegens technische moeilijkheden, deze belastingverlaging eerst met de aanvang van 1956 wil doen ingaan. Gezien de staf van ambtenaren en de nood van de belastingbetalers lijkt dit uitstel te zwak gemotiveerd om acceptabel te zijn. Met teleurstelling miste Romme in de Troonrede een woord over bezitsvorming. In 1952 had het vraagstuk der bezitsvorming ‘bijzondere aandacht’, in 1953 was het ‘in studie’ en thans werd het volkomen verzwegen, hoewel het maatschappelijk streven om ook voor de arbeiders tot enige particuliere bezitsvorming te komen urgent blijft.
Niet minder urgent is de regeling van het kleuteronderwijs, waarvan met geen woord gewag wordt gemaakt. Het heeft de schijn, dat de mannen van de P.v.d.A. die in de regering sleutelpositie's bezetten, domineren over hun christelijke collega's.
Over Nederlands-Nieuw-Guinea werd in de Troonrede gezegd, dat in dit gebied gestadig gewerkt wordt aan maatregelen ten bate van de geestelijke, economische en sociale vooruitgang der bevolking, in het belang ook van de toekomstige staatkundige ontwikkeling. Indonesië gelooft niet aan het recht en de plicht van Nederland deze taak te vervullen en acht de vrede bedreigd door de ‘politieke en sociale onzekerheid, door de spanningen, die zijn geschapen en door het opgelegde kolonialisme’. Daarom heeft het voorgesteld deze kwestie op de agenda der V.N. te plaatsen. De nieuw gekozen voorzitter Mr van Kleffens, de eerste Nederlandse, en na vele jaren weer de eerste Europese voorzitter van de Algemene Vergadering der V.N., moest, ondanks zijn beroep op de natuurlijke en achtenswaardige verlangens van fatsoenlijke mensen overal in de wereld, als eerste pijnlijke ondervinding beleven, dat met 39 tegen 12 stemmen en 9 onthoudingen, de kwestie Nieuw-Guinea op de agenda werd geplaatst. De Australische minister Casey had er nog op gewezen, dat de Nederlanders niet van plan zijn van hun verantwoordelijkheden af te zien. Met deze kwestie zit Nederland in hetzelfde schuitje als Engeland, dat ook tegen zijn wil ‘Cyprus’ op de agenda zag geplaatst, een bezit, dat objectief bezien, op minder stevige fundamenten rust dan het Nederlandse recht op Nieuw-Guinea tegenover de Indonesische beweringen.
28-9-54
K.J.D.
| |
België
Hoe men ook over haar werking moge oordelen, de regering Van Acker is een regering van de daad. Zodanig zelfs, dat ze soms, na er op los te zijn gegaan, zich moet terugtrekken: wat is het anders, wanneer dhr Troclet met geen woord meer rept over zijn hervorming van de ziekteverzekering, wanneer dhr Collard na overleg met de christen syndicaten meer dan de helft van de afgezette interimarissen weer integreert wanneer dhr Liebaert zijn ontwerp tot verdubbeling van een aantal vaste rechten zou hebben teruggetrokken?
| |
| |
Maar tevens dient vastgesteld, dat de ontwerpen van deze regering niet zolang omstreden en onuitgevoerd blijven, als dat bij de homogene regering maar al te zeer het geval was. De C.V.P. had een prachtig programma inzake werkloosheidsbestrijding, maar de regering Van Acker heeft, weliswaar in gunstige conjunctuuromstandigheden, toch al een 30.000 werklozen zij het voorlopig, opgeslorpt. De C.V.P. had een pracht van een wet tot opruiming der krotten laten stemmen, maar het is dhr Leburton die voor 100 millioen kredieten tot de daadwerkelijke opruiming voorziet. De C.V.P. had een plan voor gecoördineerde investeringen, maar het is dhr Liebaert die een ontlasting voor investeringsdoeleinden (met weliswaar zwakke kanten) heeft doorgevoerd en dhr Rey lijkt met zijn ontwerp op de industriële gebouwen niet lang ten achter te willen blijven. Ja, wanneer de linksen de pensioenwetgeving Van den Daele afbreken en saboteren, dan draagt de C.V.P. door haar traagheid hier ook toch enige schuld. En het zou niet te verwonderen zijn indien het sinds lang aanslepend kolen- en energievraagstuk ook tenslotte door de linksen werd opgelost, eventueel mits in te gaan op sommige maatregelen welke dhr Renard in zijn verslag voor het A.B.V.V.-congres voorstelt. Maatregelen, die tot de nationalisatie gaan, en op een soepel planisme berusten dat tenslotte niet helemaal te vermijden zal zijn, wanneer de economische expansie verder verwezenlijkt wil worden.
De keerzijde van deze activiteit is intussen de weerslag ervan op de begroting. Dhr Liebaert heeft aangekondigd, dat de gewone begroting ongeveer 80 milliard zal bedragen en de buitengewone ongeveer 17 milliard. Ze zou ook in evenwicht zijn. Intussen is al heel wat over deze begroting uitgelekt. Wat de inkomsten betreft zouden de ramingen rekenen met een - niet bewezen - expansie en gebaseerd zijn op de belastingsinkomsten van 1954, zonder er acht op te slaan dat hieronder een groot gedeelte achterstallen van 1953 waren. De uitgaven zouden anderdeels op meer dan één punt bewust onderschat zijn. Wat trouwens te denken van practijken, als het overhevelen van de benzinetaks naar de gewone begroting (waardoor deze uitzonderlijke taks een gewone inkomst wordt), als het inschrijven van de kredieten voor de tewerkstelling door de gemeenten en de opruiming van de krotten op de buitengewone begroting: in welke mate leiden deze maatregelen werkelijk tot een verrijking van 's lands patrimonium? Kortom, de begroting lijkt niet zeer betrouwbaar te zijn, en zelfs wanneer men tracht te besparen o.m. door een zeer waarschijnlijke inkrimping van de toelagen aan het vrij onderwijs, vraagt men zich af, hoe de regering er zal geraken. Zal ze genoeg leningen kunnen halen?
Wellicht nog bedenkelijker is, dat hoe langer hoe meer tekenen oprijzen voor de autoritaire neiging van vooral de Socialisten. Langs alle soort wegen wil men ertoe komen, de macht in de handen van de regering te concentreren, die naar willekeur kan oordelen. De bedoeling lijkt vooral op de benoemingsmogelijkheden te slaan, d.w.z. op een linkse noyautering van het staatsapparaat. Er is een ontwerp om de Hoge Raad voor het Technisch Onderwijs tot een gewoon adviserend lichaam te herleiden. Hetzelfde zou het lot worden van het Beheerscomité van de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. Aan de organen die de autonomie van de Spoorwegen verzekeren, zou eveneens geraakt worden. Het paritair beheer in de pensioensector wordt afgeschaft. Het mandaat van de Vaste Wervingssecretaris werd voor slechts één jaar verlengd en men zou aan een opslorping in de diensten van de Eerste-minister denken. Gelijklopend hiermee bevestigt zich het anticlericalisme van de regering. Naast de drijverijen op onderwijsgebied komen verdere maatregelen op koloniaal gebied (door de vriendelijke woorden van de minister bij de inhuldiging van Lovanium niet ongedaan gemaakt) die de laïcisering in de hand werken en onrechtstreeks het ontstaan en de ontwikkeling
| |
| |
van subversieve bewegingen. Ook komen hierbij de onderzoekingen naar de aard van het diploma die bij het N.I.R. zijn begonnen.
Ook wanneer de regering weigert, het parlement bijeen te roepen, dat zijzelf in vervroegd verlof zond, is dat een blijk van haar autoritair karakter. Wel kan zij inroepen, dat de grondwettelijke datum voor de bijeenroeping van het parlement nog niet is aangebroken, maar de binnen- en buitenlandse gebeurtenissen wettigen die bijeenroeping ten volle.
Het is in die omstandigheden, waarbij men zich werkelijk voortdurend beweegt op de grens van het in de democratie toelaatbare, niet te verwonderen, dat in samenwerking tussen de christelijke organismen, het Comité voor Vrijheid en Democratie werd opgericht, dat zelfs liberale stemmen tegen de scherpste maatregelen van dhr Collard opgingen, dat de christelijke mutualiteiten zich op een verweerpositie voorbereiden.
Het is nog minder verwonderlijk, dat de Christelijke Volkspartij op dynamische wijze in actie is getreden. De groepen van Kamer en Senaat eisten de bijeenroeping van het parlement, daarbij naast het ondemocratische optreden wijzend op de ontreddering van het leger (op schrikbarende wijze bevestigd n.a.v. het bezoek van de Senaatscommissie aan de interventiestrijdkrachten in Duitsland), de ontreddering van het pensioenstelsel, de ontreddering van het vertrouwen in de index (die door drie prijsbesluiten van dhr Rey zijn voor de werkelijke levensduurte representatief karakter dreigt te verliezen) en op de noodzaak voor een verantwoording over de buitenlandse politiek. Na de weigerende houding van de regering, kwamen beide groepen opnieuw samen, voor geheel de pers - een gebeurtenis zonder precedent - om de regering over die punten a.h.w. bij verstek te interpelleren.
Kortom, het klimaat stijgt langzaam naar de parlementaire hervatting toe, en de regering zal de strijd aan te binden hebben niet alleen tegen moeilijke omstandigheden, vooral op financieel gebied, maar ook tegen een waakzame oppositie, waarin de geestdrift weer ontvlamd lijkt te zijn.
Ook op een ander plan, dat n.l. van de Vlaamse strijd, zijn tekenen voor een nieuwe geestdrift te bespeuren. Niet alleen de publicatie van de talentelling 1947 heeft de Vlaamse waakzaamheid gaande gemaakt, maar ook sociaal-economische motieven als het voortbestaan der structurele werkloosheid, de verachting betoond t.o.v. stakende Vlaamse ‘mobielen’, de openbare werkenpolitiek der nieuwe regering enz. drijven de Vlamingen uit de drie partijen tot weerbaarheid. Naast de protestactie tegen de verfransing in de Brusselse agglomeraten, werden studiedagen ingericht, over het probleem Brussel en de Vlaamse economie, die wel de voorbode van positieve verwezenlijkingen zouden kunnen zijn.
L. Deraedt
|
|