repertoire der Weense feestweken was gezet. Paulus' eerste komst naar Jeruzalem na zijn bekering, de apostelen, die zijn roeping willen beproeven, het probleem van de heidendoop en de onderwerping van Paulus aan de harde beslissing der apostelen, die hem weer naar Tarsus terugzenden, is een thema, dat zeker boeiend is maar dat tevens uitermate moeilijk te benaderen is, omdat de historische documenten daarover zwijgen. De grote zwakheid van dit drama is daarom ook, dat het wel veel woorden maar geen dramatiek kent, tenzij op bepaalde momenten een valse. En achter de woorden, die niet overtuigen, staat geen duidelijke idee. Dat kon ook de regie van J. Gielen en het goede spel niet verhelen. De Paulus van Fred Liehwehr (in Nederland bekend door zijn tempelheer in Lessing's Nathan, der Weise) gaf de indruk zich te forceren. Achtergronden, typeringen en historische feiten, voor zover bekend, waren nog al eens ontsteld terwijl meerdere episoden, overgangen en figuren psychologisch onvoldoende waren uitgewerkt. Moge het dan ook Henz' bedoeling niet zijn geweest een heiligenleven te geven maar de problematiek van de Paulusroeping met problemen van de moderne christelijke existentie te confronteren, een meer of minder - wij menen beslist minder - gelukte montage van stukken uit Handelingen, Brieven en joodse overleveringen zijn niet voldoende om deze opgave te vervullen. Naast de andere oorspronkelijke opvoering van Fritz Hochwälder's Donadieu, een soort dramatische parabel, naar zijn thema genomen uit de ballade van Conrad Meyer De voeten in het vuur, waarin het probleem van de oorlogsschuld behandeld wordt, moet Tolstoi's ontroerend drama En het licht schijnt in de duisternis met Paula Wessely en A. Hörbiger wel het grote succes van dit seizoen worden genoemd. Een goede keuze uit de modernen, die de mogelijkheden van het Burgtheater in dit opzicht laat zien, was, naast de
gebruikelijke klassieken als Schiller, Lope, Lessing, Schnitzler en Shaw, Arthur Miller's Hexenjagd, een stuk, dat te denken geeft omdat het, al is het in een 17de-eeuws heksenproces, zo precies de angstpsychose van de moderne mens tekent, die wordt uitgelokt door haat, terreur, profijtlust, godsdienstwaan en partijzucht. Een engel komt naar Babylon van de Zwitser Fr. Dürrenmatt brengt ook, maar geheel anders, in contact met de babylonische verwarring van het huidige mensenleven. Dat hij uit deze chaotische wildernis tracht te ontsnappen naar instemming met het leven is een groot positief winstpunt, dat met het vele onrijpe en duistere in deze ‘comedie’ een weinig verzoent.
De laatste premières in de private theaters bevredigden niet volkomen. In het roemrijke theater in de Jozefstad, waar zovele later beroemde acteurs hun carrière begonnen, kon Juliane Kay's Klara niet bekoren. Kay hakt, als in haar wereldsucces Vagebonden, ook nu weer graag op de mannen. De zichzelf voor haar man volkomen opofferende vrouw, die door diezelfde man, tot roem gekomen, voor een andere vrouw in de steek gelaten wordt, is een reeds lang uitgesleten gegeven. Als dit dan nog op een melodramatische wijze wordt uitgewerkt in een bewerking van regisseur Werner Kraut, die bijna alle mogelijkheden tot ontspanning en zelfs tot een laatste oplossing eenvoudig doorstreept, dan is men blij eindelijk uit de niet eindigende tragiek los te komen, al is Maria Andergast als Klara uitmuntend en betreurt men dat zij zich haast geheel aan de film heeft gegeven. Fry, Ustinow, Anderson, Kafka en lichter genre als Verneuil, Smith, Bus-Fekete, Kästner en Deval waren reeds tevoren, sommigen met merkelijk succes, aan het woord gekomen. Maar de Jozefstad heeft zijn eigen publiek met een soms merkwaardige smaak evenals het Volkstheater, dat het plegen van de