Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Missiekroniek
| |
[pagina 67]
| |
het volledig secundair onderwijs opengesteld; sedert 1952 rees dus ook het probleem op van het universitair onderwijs. Logisch en beslist hebben de missies dit verder doorgevoerd, maar hoe hoger men opklimt, des te meer bijscholen zijn er nodig om telkens de uitgeschakelde - maar toch nog jeugdige - krachten op te vangen en verder op te leiden tot zij de leeftijd bereiken, waarop zij, physisch volgroeid, daadwerkelijk in de maatschappij hun plaats kunnen innemen. Ieder nieuw schooljaar doet telkens weer de vraag rijzen waar het personeel vandaan te halen. Het spreekt van zelf dat het aantal missieroepingen op zeker ogenblik een moeilijk nog te overschrijden record bereikt. Men moet dus naar andere bronnen uitzien. Waar? De inlandse krachten uit de missielanden zelf moeten er in voorzien; niet alleen priesters, broeders en zusters, ook leken. Dit is de reden waarom thans alom nieuwe normaalscholen, vormingsscholen voor sociale leiders en leidsters opgericht worden. Men late zich niet verblinden door drogredenen: ‘De missies kunnen niet meer volstaan; dus moet men van staatswege lekenonderwijs invoeren’. Neen, de missies zelf kunnen - mits de Regering de subsidies verzekert bij hun verdere uitbouw - door hun inlands degelijk gevormd lekenpersoneel in al de behoeften voorzien. Dáár alleen ligt een gezonde oplossing, die geen schoolstrijd doet ontbranden. Een der neteligste problemen in het onderwijs is het taalvraagstuk. Drie valse oplossingen worden al aanstonds verworpen. 1. elke inlander onderwijzen in de eigen moedertaal. Een mooi ideaal, maar onmogelijk te verwezenlijken wegens het groot aantal talen en dialekten, en - wat daaruit volgt - wegens ieders uiterst klein taalgebied. 2. De inheemse talen kunstmatig samensmelten in één algemene landstaal die voortaan alleen op het onderwijsprogramma zal voorkomen. Het kunstmatige zelf veroordeelt deze oplossing. 3. Eén enkele stamtaal (of zelfs twee of drie) willekeurig uitkiezen en daarna bij al de buurstammen invoeren. Juist in die keuze vreest men het arbitraire en dus het verzet van de uitgeschakelden. Maar waar ligt dan een positieve oplossing? Nu komen de inboorlingen zelf aan het woord: ook hier weer drie uiteenlopende voorstellen. Een eerste, praktische, uiterst simplistisch: men houdt rekening noch met de opvoedkunde, noch met de verlangens van de volksgemeenschap, maar stelt voor: ‘Alle stamtalen beslist opgeven en een wereldtaal - in casu, voor Belgisch Kongo, Frans - invoeren als énige toekomsttaal’. Een tweede verbetert: ‘Frans invoeren, maar de inheemse talen laten voortleven; als deze weldra uitsterven, is het verlies nog zo groot niet’. De derde oplossing luidt: ‘De inlandse taal in onderwijs en opvoeding, wat niet belet dat men aan al wie dat wenst en kan, ook de gelegenheid bezorgt om een andere wereldtaal aan te leren’. Hoe dit nu overeen te brengen met de drie uitgesloten oplossingen? Dank zij het dubbele onderscheid: tussen stamtaal en cultuurtaal, tussen cultuurtaal en verkeerstaal. Cultuurtalen kiest men niet: zij dringen zich op; daarbij zijn zij én zeer beperkt in aantal én zeer rijk aan vitaliteit. Bij de oplossing onderscheide men echter ook nog tussen universitair, secundair en primair onderwijs. Men houde rekening met het verdubbeld onderwijs: het gewone en het geselecteerde. Cultuurtaal in de gewone sectie kan samengaan met Frans in de selectie; Frans in secundair en universitair onderwijs sluit verplichte ‘repetities’ in de cultuurtaal niet uit. Die oplossing bezorgt een intellectuele élite zonder breuk met de massa. Sommige onder deze cultuurtalen kunnen zelfs, in afzienbare tijd, tot eigenlijke wereldtalen uitgroeien. Cultuurtaal voor opvoeding en onderwijs. Verkeerstaal blijve beperkt tot verkeer en toerisme. | |
[pagina 68]
| |
Naast het taalprobleem staat het interraciaalprobleem. Staan wij voor een dilemma: colour bar of interraciale opvoeding? Geenszins. Niet alle aequatoriale streken zijn bevolkingsgewesten: in vele streken sluit het tropisch klimaat een definitief verblijf voor blanken zonder meer uit, andere lenen er zich toe, maar zijn nu juist reeds overbevolkt. Een klas met gemengd gehoor (zwart, blank, Arabisch en Hindoe, b.v.) stelt de leraar-opvoeder voor een onoplosbaar probleem, zowel in zake leerstof als in zake leermethode. Hoe is aanpassing mogelijk aan zulk een totaal uiteenlopend milieu? Nog dreigt een nieuw gevaar: men meent de bakens te kunnen uitschakelen; gevolg: inferioriteitscomplex bij de minderen, en superioriteitsgevoel bij de meerderen. Maar wellicht, in plaats van de lageren te verheffen, zal dit systeem nu juist de hogeren doen dalen, zoniet in het eerste of tweede, dan toch in de volgende geslachten. Interraciaal onderwijs is slechts een eerste stap; interraciaal huwelijk zal de tweede zijn. Doch bij die oplossing, moet men niet enkel de physische, maar vooral de sociale gevolgen voorzien. Welke toekomst staat hun kroost te wachten? In welk sociaal milieu zullen de kinderen van die interraciale huwelijken zich tehuis kunnen voelen? ‘Hoe kunt gij een zwarte begrijpen, als gij zelf geen zwarte zijt?’ hoorde men opwerpen. ‘Wij willen niet langer dienen als proefkonijnen waarbij blanken uiterst leerrijke psychologische experimenten kunnen boeken’. In die enkele woorden ligt heel het mentaliteitsprobleem. ‘Een test voor blanke enkelingen (Individualpsychologie) kan men niet zonder meer overdragen om het intellect te toetsen van zwarte gemeenschapsmensen (Sociaalpsychologie)’. Inderdaad, ook wie ten volle de éénheid van het mensdom eerbiedigt, mag toch niet blind blijven voor de bonte verscheidenheid van milieu, tijd en plaats. Reeds geven de meeste westerlingen toe, dat men op cultureel gebied, ook buiten Europa, niet voor een tabula rasa staat. Maar moet men om die verscheidenheid in de culturele uitingen ten volle te verklaren, niet besluiten tot diepe verschillen in psychisch aanvoelen en psychisch reageren? En nu wellicht het meest netelige probleem: de samenwerking in een nabije toekomst, het solidariteitsprobleem. Wat bedoelt eigenlijk de westerling, wanneer hij de minderontwikkelde gewesten zijn hulp aanbiedt? Sluit het oprecht alle eigenbelang uit? Hier werd op het interraciaal debat met open vizier gestreden. ‘Velen onder ons, zwarten, hebben reeds lang de eerste stap gezet om de westerse beschaving te benaderen, maar dikwijls hebben wij tevergeefs uitgezien naar westerlingen, die ook een stap zouden zetten om met ons de verbroedering te verwezenlijken. Of blijkt ware broederliefde niet in wederzijdse gave?’ In de bespreking werd gewezen op zovele programma's en jarenplannen opgesteld door grootmachten en op alle pogingen, die telkens weer op intercontinentale conferenties in het werk werden gesteld om die toenadering te bewerken. Uit de mond der eenvoudigen kreeg men het antwoord: ‘Woorden volstaan niet meer. Sedert wij, zwarten, de blanken beter leerden kennen, constateerden wij dat uw diplomatiek ja dikwijls ook neen betekent’. Een oude, vergrijsde missionaris verwees toen naar de ware en énige oplossing: ‘Mijn dierbare zwarte en gele en rode medebroeders in Christo, het is waar: blanken hebben gefaald, blanken hebben u meer dan eens onrecht aangedaan. Maar blanken hebben u ook bemind en alom ziet gij in uw land graven, die luid spreken van zovelen, die hun leven schonken om het u te bewijzen. Ik smeek er u om, vergeef hun fouten; denk alleen aan hun offer. Daar alleen ligt de weg voor mogelijke toenadering’. |
|