| |
| |
| |
Toneelkroniek
Toneel in Nederland
door Jan Ros S.J.
HET komt niet zelden voor’ schreef ik in mijn vorige toneelkroniek in het Februari-nummer van dit tijdschrift, dat een overzicht gaf van de eerste helft van het seizoen, ‘dat belangrijke stukken eerst in de tweede helft van het seizoen het tot een opvoering brengen’. Gedeeltelijk is dit ook dit jaar het geval geweest, ofschoon men niet kan zeggen dat het beeld grote veranderingen heeft ondergaan. Ook nu weer vinden wij op ongeveer dertig stukken vooral reprises van oudere werken, die dit min of meer waard waren en een vrij magere oogst onder het moderne repertoire.
De bijna gelijktijdige opvoering van Saint Joan van Bernard Shaw en Jean Anouilh's De Leeuwerik heeft weer eens bewezen hoeveel kanten de blijkbaar voor kunstenaars telkens weer aantrekkelijke figuur van Jeanne d'Arc bezit, al moet hier terstond aan worden toegevoegd, dat geen van beide stukken ook maar in de verte deze heilige recht heeft gedaan.
Beide schrijvers staan sympathiek tegenover de heldin van hun werk. De Engelse Ier heeft zelfs een warmte en vooral een bewondering voor haar weten op te brengen, die in het uitgebreide werk van deze gewilde cynicus een grote zeldzaamheid zijn. Ook de Franse schrijver heeft een zekere achting en eerbied voor Jeanne, al blijft dit een respect zonder sterke overtuiging.
Voor Shaw is Jeanne d'Arc op de eerste plaats de heldin van het gezond verstand, dat huist in een sterke persoonlijkheid, die zich door niets of niemand van haar stuk laat brengen. Haar stemmen zijn haar eigen gedachten, die haar auditief en visueel tot bewustzijn komen. Als ‘protestantse’ heilige wordt zij voor hem demonstratie-materiaal en verkondigt theorieën en spitsvondigheden, die de positie van de feodale adel en de Kerk bedreigen en waarin zijn lust om met iedereen en alles de spot te drijven zijn ernstig bedoelde betogen niet zelden ondermijnt. Haar opkomst en ondergang zijn voor hem logisch verklaarbaar ook zonder Goddelijke tussenkomst. Zij leeft voor haar opdracht waaraan zij trouw wil blijven zonder dat zij daarvoor een hemelse openbaring heeft nodig gehad.
Meer nog dan bij Shaw wordt Jeanne bij Anouilh tot iets wat zij in werkelijkheid nimmer geweest is, een humanistische heilige, in wier optreden de inquisiteur meer dan een bedreiging voor de Kerk een begin ziet van de onttroning van God door de mens. Alleen reeds hierdoor wordt deze inquisiteur een voor die tijd onmogelijk bedenksel, een potsierlijke figuur en daarmee tevens een ernstige verzwakking van het stuk. Een leeuwerik is Jeanne bijna alleen in de voorrede van het werk, in het stuk zelf wordt het eenvoudige boerenmeisje een geslepen diplomate en Gods wonderbare bezieling een handig gebruik van een scherp psychologisch inzicht, waardoor zij de domkop de Beaudricourt kan aanpraten dat hij een groot en scherp verstand heeft en de bange Dauphin er van kan overtuigen, dat hij sterk en moedig genoeg kan optreden om zijn omgeving ontzag in te boezemen.
| |
| |
Zonder het stuk van Shaw zou dat van Anouilh nooit zo zijn geschreven als wij het thans bezitten. De Beaudricourt b.v., Cauchon en ook Charles zijn duidelijk van de Engelsman overgenomen. Maar met hoeveel gevoel voor wat toneel werkelijk is zijn enkele virtuoos geschreven scènes ontstaan die Shaw verre overtreffen. De veel te lange processcènes zelf brengen echter een duidelijke inzinking en de apotheose schijnt niets anders dan een hoon voor de wijze waarop Frankrijk in zijn verering deze grote figuur hoog houdt. In constructie wijkt het stuk geheel en al van dat van Shaw af en ook in toon. Deze is bij de Fransman luchtig en licht en heeft iets van die van het sprookje, wordt soms echter triviaal. Veel meer dan speelgoed is Jeanne tenslotte voor Anouilh niet geweest.
De opvoering van Saint Joan door de Nederlandse Comedie heeft aan de hoog gespannen verwachtingen niet geheel en al voldaan. Regisseur was de Engelsman Douglas Seale. Dat hij een vaste greep op het stuk had heeft hij niet bewezen. Een vaste lijn was moeilijk te ontdekken en grote nadruk werd gelegd op komische elementen in het stuk, dat dit nu juist niet kan verdragen, maar eerder nodig heeft dat regisseur en spelers het omhoog trekken. Enkele op zijn zachtst uitgedrukt merkwaardige vondsten droegen ook niet tot een slagen van het geheel bij. Rijk aangekleed bracht de opvoering zodoende enkele goede scènes en een aantal individuele goede prestaties. Ellen Vogel speelde de titelrol sympathiek, gevoelig soms, niet echter meeslepend en zonder duidelijk overwicht op haar omgeving, wel echter met een verdienstelijk zoeken naar de heiligheid die echter Shaw nu eenmaal zijn heldin niet heeft meegegeven.
Tegenover het uiterlijk vertoon van deze beperkte en soms vertragende regie gaf de zeer vakkundige regie van Cees Laseur aan de opvoering van Anouilh's werk door de Haagse Comedie in een sobere aankleding een grote bewegelijkheid maar zonder overdaad. Koel maar zeer genuanceerd bracht Elisabeth Andersen de veeleisende en veelzijdige rol van Jeanne.
Meer dan Jeanne d'Arc in De Leeuwerik is in Anouilh's Antigone in aansluiting aan zijn vroeger werk de titelheldin een meisje dat ‘alles wil en op slag’. Zij eist onverzettelijk het volstrekte en wel onmiddellijk. Gaat dit niet dan verkiest zij de dood boven een leven dat compromissen vraagt en transigeren. Anders echter dan bij Sophocles van wiens gelijknamige tragedie de moderne dichter alleen het geraamte bewaard heeft, is de grondslag voor deze eis, dit vastberaden doodsverlangen, niet duidelijk gemaakt en blijft het werk steken in een zinloze strijd tussen ja en neen zeggen. Ik kan het niet helpen als hierbij iemand de gedachte opkomt aan een meisje, dat zich nog in een puberteitscrisis bevindt.
Het stuk is echter geschreven in fascinerend scherpe dialogen en een bewijs van Anouilh's groot talent als toneelschrijver. Onder de strakke regie van André Barsacq werd het door het Rotterdams Toneel met ingehouden soberheid en daardoor zeer indrukwekkend gespeeld. De veelbelovende Andrea Domburg bereikte als Antigone door intens en sober spel mooie dingen, maar naast haar stonden Creon van Ko van Dijk en het stuk domheid dat de schrijver met de wachter moet hebben bedoeld, gespeeld door Johan Fiolet, beiden met zulk een kracht dat zij soms overspeeld werd en het stuk eerder de tragedie van Creon dan van Antigone leek.
De grote tragedie is op ons toneel zeldzaam. Met Maria Stuart heeft de Haagse Comedie zich daaraan gewaagd en met succes.
| |
| |
Schiller past zijn inzichten als theoretisch aestheticus toe op zijn eigen werken. Het toneelstuk moet een moreel genot ten gevolge hebben en dit wordt verkregen door aan te tonen dat de mens tot geestelijke overwinningen in staat is. Schuld en de bevrijding daarvan is in Maria Stuart en, nog merkwaardiger, in zijn Jonkvrouw van Orleans het motief. Daaraan offert de schrijver graag de historische waarheid. Maria, na volledig boete te hebben gedaan, sterft gelouterd en met iedereen verzoend als overwinnares. Juist de politieke misdaad van Elisabeth en haar omgeving hebben de gelegenheid geschapen tot haar morele wedergeboorte. De Engelse koningin blijft echter eenzaam en aan haar slechte daad gekluisterd achter.
Een hernieuwde studie van de grote Franse klassieken, juist in de tijd dat hij dit drama schreef, bracht Schiller er toe in afwijking van deze kunst de catastrophe in het midden van zijn stuk en de climax op het eind er van te plaatsen. Zo ontstond dit knap geconstrueerde drama in verzen, romantisch, iets pathetisch, rhetorisch ook, maar met een rhetorica die in dienst gesteld is van het toneel.
Zeer kundig en met heldere beheersing van de stof heeft Karl Guttmann dit werk geregisseerd. Tempo en zorgvuldig opgebouwd evenwicht zorgden zowel voor dynamiek als nobele rust. De praal van het hof, hier vereist, was aanwezig zonder echter tekst en stuk te verdringen. Het gezelschap had hem bovendien zijn beste krachten ter beschikking gesteld en zo is een imposante en boeiende voorstelling ontstaan op hoog niveau, die ook door een talrijk publiek in een groot aantal voorstellingen als zodanig is gewaardeerd en toegejuicht.
Van een nobelheid als bij Schiller is weinig te ontdekken in Het Geiteneiland van Ugo Betti, waarmee het Rotterdams Toneel deze kort geleden gestorven Italiaanse auteur in ons land heeft geïntroduceerd. In zijn vaderland schijnt hij een beroemdheid te zijn, maar naar dit stuk te oordelen is wat hij schrijft bederf. Het is immers een erotisch melodrama dat de goede zeden geweld aan doet in zeer ongewone situaties waarin aan de dierlijke instincten de vrije loop wordt gelaten. Een schijn van diepzinnigheid ontbreekt niet, wat heel het geval ook nog de nodige onnatuurlijkheid en traagheid bezorgt.
Ko van Dijk ging in de rol van de cynische schelm die in een gesloten vrouwengemeenschap op een eenzame hoeve binnendringt en daar zijn verwoestingen aanricht recht op de bedoeling van de uit te beelden figuur af en bewees wederom door zijn fascinerend spel welk een groot acteur wij in hem bezitten. Tenminste in de eerste twee bedrijven. In het derde zat hij letterlijk, de rest van de personen en het stuk figuurlijk in de put.
Een reprise in de meest volledige zin van het woord was de voorstelling door de Nederlandse Comedie gegeven van Tennessee Williams' Glazen Speelgoed. Het is maar een mager verhaal dat de schrijver te geven heeft over het zielige meisje, waarvan de verlegenheid angst wordt en ziekelijke vormen gaat aannemen, waarvan haar goedwillende maar daarom zeer irriterende moeder met haar wijze lessen en jeugdillusies haar zeker niet genezen kan. Een zelfverzekerde jonge man, vriend van de zoon des huizes, die zoals zijn vader vroeger gedaan heeft deze trieste sfeer ontvlucht, komt in haar leven. Hij blijkt echter verloofd te zijn en beschadigt uit onhandigheid haar liefste speelgoed, een verzameling uit glas geblazen dieren. Achter deze sentimentaliteit gaat een soort pessimisme schuil en ongeloof aan leven en toekomst.
Regie en spel waren als in de opvoering van een vijftal jaren geleden, dat wil
| |
| |
zeggen vrijwel volmaakt, maar het stuk bleek in deze korte tijd verouderd te zijn. Sfeerwekkende kunstmiddelen en scenische verfijning spelen in dit werk een belangrijke rol en waren ook aanwezig, maar bleken ondertussen achterhaald en niet meer in staat een bijzondere indruk te maken.
Van dezelfde schrijver speelde Theater Een zomer smeult tot as, waarvan men de hoofdpersoon een voortzetting van die uit Glazen Speelgoed en een voorbereiding op die uit zijn Tramlijn begeerte zou kunnen noemen. Voor Williams schijnen er weinig geestelijk gezonde en normale mensen op de wereld gevonden te worden. De onbehouwen en cynische dokterszoon en vooral het afgeremde meisje uit dit stuk zijn dit zeker niet. Ook het uitzichtsloze einde en de gewichtigdoenerij van zijn andere werken vinden wij hier terug.
De straffe regie van Elise Hoomans had geprobeerd het zeer fragmentarische stuk waarin een vaste lijn ontbreekt zo goed mogelijk op te vangen. Robert de Vries speelde John Buchanan Jr waarschijnlijk met opzet nogal passief. Als Alma had Lies Franken zeer goede momenten die van deze jonge actrice de beste verwachtingen wekken voor de toekomst.
Weinig geslaagd als toneelstuk is het melodramatische Anastasia van Marcelle Maurette. Een uit de goot opgevist meisje wordt door Russische emigranten in Berlijn gebruikt om te figureren als prinses Anastasia, de enige van de vier dochters van tsaar Nicolaas II die aan het bloedbad van Jekaterinenburg zou zijn ontsnapt. Maar het romantisch gegeven en het spel maakten dit werk, waarin Rika Hopper afscheid nam van het toneel, tot het meest succesvolle stuk van Theater.
Caro van Eyck gaf met groot talent en veel intelligentie een boeiende vertolking van de titelrol. Met een zeldzame vaardigheid en gedegen vakmanschap speelde Rika Hopper de keizerin-weduwe.
Ergens in Een dag aan zee van N.C. Hunter wordt gesproken over ‘nutteloze informatie met een air van diepzinnigheid gegeven’. Dit is de beste omschrijving die ook van dit werk zelf kan worden gegeven. In zover dit stuk een vergelijking met Tsjechow uitlokt - en bij sommigen schijnt het dit te doen - valt deze niet in het voordeel van Hunter uit. Een jeugdliefde, die na twintig jaar gedoofd blijkt, enige bijintriges en wat goedkope symboliek blijken hier te weinig om belangstelling of meeleven te wekken. De voorstelling door de Haagse Comedie van dit werk gegeven legde getuigenis af van toewijding.
Van de blijspelen noem ik het eerst Volpone, door het Vrije Toneel in een bewerking gegeven die het oorspronkelijke stuk soms niet meer te herkennen liet, terwijl Ben Jonson en de zeventiende eeuw toch sterk bij elkaar horen. In deze schelmencomedie die radicaal afrekent met bepaalde laagheden in de menselijke natuur, is Volpone een koelberekenende rijke sadist, die speculeert op de hebzucht van zijn bekenden. Hij spiegelt hun voor dat zij zijn erfgenamen zullen zijn en houdt zich zo ziek, dat zij verwachten dat de dag waarop zijn testament zal worden geopend niet ver verwijderd meer is. Zo weet hij hun allerlei kostbaarheden als geschenken te ontfutselen. Maar hij drijft zijn spel te ver en Mosca, de verdorven knecht van een verdorven meester, gaat door zijn slimheid met de buit strijken. In meedogenloze en wrede spot heeft Jonson bizarre figuren geschapen, geen karakters, maar typen, als zodanig echter de moeite waard.
Met deze opvoering betrad het gezelschap een ander terrein dan waarop het gewoon is zich te bewegen. De scherpe kanten waren dan ook van het werk
| |
| |
afgevijld en zoveel mogelijk was naar situaties gezocht die een komisch effect konden opleveren. Het was een klucht geworden waarin Bob de Lange als Volpone een dwaas was met allerlei kluchtigheden en Ton van Duinhoven als zijn parasiet een snaakse schelm. Wim van den Brink als Corbaccio kwam nog het dichtst bij de bedoelingen van de auteur. Alles samen een bewijs dat dit gezelschap aan het genre dat hier wordt verwacht nog niet toe is.
Reeds vroeger is door het toenmalige Amsterdams Toneelgezelschap Deze vrouw mag niet branden van Christopher Fry opgevoerd. Het geringe succes van dit stuk heeft men toen geweten aan vertaling, rolverdeling en spel. Nu de Haagse Comedie ook dit werk op haar repertoire heeft genomen, lijkt mij een herziening van dit oordeel nodig. Want ook nu kan men nauwelijks zeggen dat het stuk een succes is geworden.
De vrouw die niet branden mag is Jennet Joudemayne, een meisje vol levenslust, dat van hekserij wordt beschuldigd en dus zal moeten sterven. Zij zoekt haar toevlucht in het huis van de burgemeester, waar zij Thomas Mendip aantreft, een uit de oorlog teruggekeerde soldaat die genoeg heeft van het leven en de burgemeester achtervolgt met het dringend verzoek om gehangen te worden. In een milieu van burgerlijke botterikken en dorpse idioten voelen Jennet en Thomas zich al spoedig tot elkaar aangetrokken en de liefde doet de rest al verzet zich de laatste zolang mogelijk tegen de charme van de vermeende heks die zijn doodsverlangen ondermijnt.
Een goed dramaturg is Fry niet. Hij werpt telkens barricaden op waartegen de handeling vastloopt doordat hij volledige vrijheid geeft aan knappe kunstjes die te pas en te onpas en overdadig worden aangebracht. Meer virtuoos woordkunstenaar dan werkelijk dichter wordt de poëzie bij hem dikwijls een soort gezelschapspel.
Paul Steenbergen droeg het stuk als de levensmoede soldaat door de vaart die hij meer dan aan zijn regie aan zijn tekst en spel wist te geven. Als Jennet leek mij Myra Ward deze figuur alleen van de buitenkant te benaderen.
Onder de titel Rendez-vous in Lob's woud heeft Theater Dear Brutus van James M. Barrie opgevoerd. Dit los aan elkaar hangende stuk, waarin een aardig en vruchtbaar idee slordig wordt uitgewerkt, is meer naïef dan diep. Door Lob willekeurig genode gasten krijgen in een soort droomwoud de kans hun leven nog eens over te doen en er wat anders en beters van te maken. Maar na hun avontuur komen zij tot de ontdekking dat hun karakters hetzelfde gebleven zijn en dat daarvan meer dan van de omstandigheden hun levensgeluk afhangt. De voorstelling kreeg niet de lichtheid en speelse fantasie die nodig zijn om in de droomervaringen van de personages te doen geloven. Daarvoor ontbrak te veel de sfeer die hier zulk een belangrijke rol speelt.
Don Camillo.... und kein Ende. In een bewerking van Johan Walhain en opgevoerd door Theater kan men nu ook na boek en film op het toneel met Don Camillo en zijn Kleine Wereld kennis maken. Zoals te verwachten was, is deze toneelbewerking niet meer geworden dan een serie losse episoden en anecdoten zonder dramatische bouw. Dat dit alles toch iets met toneel heeft uit te staan is wel vooral aan Albert van Dalsum te danken, voor wie de rol van de sanguinische en spierkrachtige dorpspastoor een verdiende persoonlijke triomf is geworden. Zijn even vurige tegenspeler Peppone vond in Robert de Vries een goede vertolker. Dit stuk ‘op zijn best zien als een stukje Roomse propaganda’ lijkt mij het verkeerd zien. Maar iemand kan maar op een idee komen!
| |
| |
Een doorzichtig procédé volgt Noel Langley in Kleine kinderen worden groot, bij de Nederlandse Comedie opgevoerd. Het huishouden van Jan Steen is hier het gezin zonder man-en-vader en vooral zonder geld, zodat moeder met allerlei problemen te worstelen krijgt van opgroeiende dochters, nogal wonderlijke schoonzoons en al even veel belovende schoonzoons in spe. Evenals ongeveer vijf jaar geleden speelde weer Mary Dresselhuys deze moeder, terwijl ondertussen de kleine kinderen van toen inderdaad groot zijn geworden en dus door anderen vervangen zijn. Gezamenlijk hebben zij voor een plezierige voorstelling van een prettig stuk gezorgd.
Een verwant thema behandelt A.P. Dearsley in Wel te rusten, het laatste stuk dat het Vrije Toneel speelde voordat het Rotterdams Toneel wordt. Allemaal tegelijk keren de kinderen van de familie Hapgood naar vader en moeder terug en brengen hun nu zeer klein behuisde ouders in moeilijkheden en brengen ook hun gewoonlijk niet zo grote moeilijkheden mee. Meer klucht dan blijspel schenkt het grote vrolijkheid en pretentieloos amusement.
Hetzelfde geldt voor Miss Sherlock Holmes van George Batson, door de Toneelvereniging gegeven. Een komische thriller noemt de schrijver zijn werkje en laat het blijkbaar in het midden - zoals ook de opvoering dit doet - of wij nu met een parodie op het genre te doen hebben of niet. In ieder geval zijn alle gebruikelijke ingrediënten tot een alleronwaarschijnlijkst geheel dooreengemengd en zijn wel ongeveer alle medespelenden niet degenen die zij schijnen te zijn. Voor wie geen hoge eisen stelt genoeglijk, het meest door een handig geschreven en door Carla de Raet zeer knap gespeelde titelrol.
Dicht bij louter kolder komt De blanke koningin van Pierre Barillet en Jean-Pierre Grédy, een klucht over de dochter van een Parijse concierge die met een neger trouwt die koning van zijn stam blijkt te zijn maar wordt afgezet. Het Rotterdams Toneel gaf dit niemendalletje in een sterke bezetting.
Enkel kolder is Azoek of Een olifant in huis van Alexandre Rivemale. Geen stuk, dat men van de Nederlandse Comedie verwacht.
Is mijn indruk juist dat het Nederlandse toneelstuk iets meer belangstelling heeft mogen genieten dan anders het geval pleegt te zijn? Niet, dat ‘de maand van het Nederlandse stuk’ een succes is geworden. Onder deze nogal grootse titel zijn drie Nederlandse werken gespeeld door amateurtoneelspelers bij wijze van experiment, over de waarde en juiste opzet waarvan men twisten kan, maar waarvan het voorlopig resultaat een van die onprettige gevallen is geworden waarbij men zich tevreden stellen moet met de goede bedoeling van de opzet en de geestdrift van de uitvoerenden te prijzen.
Een nieuwe Heer op het Leidseplein brengt voor vrijwel de enige toneeltraditie die ons land kent, een nieuwe Gijsbreght van Aemstel. Johan de Meester wilde met deze opvoering het volgens hem dikwijls verwaarloosde realistisch element in het werk naar voren brengen, dat immers ook een eenvoudig en echt stuk gedramatiseerde vaderlandse geschiedenis is waarin de stad zelf de hoofdrol vervult. Al was dit laatste in deze opvoering niet het geval, zij heeft ons een zeer menselijke tragedie gegeven. De regisseur had vooral gelet op wat in dit drama zichtbaar te maken is zonder in een kijkspel te vervallen en de tekst op de karakters bekeken. Zo is het een stuk geworden waaraan iets te beleven valt.
Psychologische winst in de Gijsbreght kan dikwijls poëtisch verlies betekenen. Te veel nadruk op het gebeuren zal soms het vers schaden, te veel accent op de
| |
| |
poëzie de handeling verstarren. Maar hoe men ook over opvatting denken mag, het gaat tenslotte om een boeiende en ontroerende Gijsbreghtvertoning en deze was al voor een groot deel bereikt. Een strakkere stijl in de regie en grotere eenheid zal deze voorstelling, waarin veel treffende momenten voorkwamen, nog sterker maken.
Han Bentz van den Berg speelde Gijsbreght natuurlijk, met heldere dictie, zonder pathetiek, zoveel krijgsman als mogelijk is, waardoor de liefhebbende echtgenoot wat op de achtergrond geraakt zeker in het vijfde bedrijf, waarin Ank van der Moer als Badeloch grote dramatische kracht ontwikkelde. Vosmeer (Henk van Ulsen), Arend (Henk Rigters) en de Bode (Ton Lutz) leverden met hun verhalen knappe prestaties. De altijd weer terugkerende moeilijkheid van de reien was bevredigend opgelost maar zij werden mat gezegd.
Gelukkig is het te constateren dat de dankbaarheid van Nederland voor deze gave van zijn grootste dichter blijkbaar steeds groter wordt, ook buiten Amsterdam in zo sterke mate dat aan alle aanvragen niet meer kan worden voldaan.
Een zeer talrijk publiek trekt ook telkenmale de in enkele jaren tot een gewaardeerde traditie geworden opvoering door de Nederlandse Comedie van Elckerlyc op het Prinsenhof in Delft. In deze voorstelling van dit poëtisch schone en diep waarachtige stuk zijn nu wel alle nuances zorgvuldig afgewogen, zodat door de liefdevolle toewijding van alle betrokkenen de strakheid is bereikt die inhoud en vorm eisen en de concreetheid die een modern publiek aanspreekt.
Het toneelleven stelt ons soms voor verrassingen. Op dezelfde avond waarop in Amsterdam de reeds weken van te voren druk besproken opvoering ging van Saint Joan, werd door het Rotterdams Toneel Mariken van Nieumeghen gespeeld zonder dat hierover van te voren enige ophef was gemaakt. En de tweede voorstelling bleek beter geslaagd en belangwekkender dan de eerste. Onder de sobere en stijlvolle regie van Max Croiset werd dit stuk met zijn altijd weer eigenaardige charme, zijn klankrijk middeleeuws Nederlands en zijn sobere dramatische constructie in een eenvoudige maar verrassend mooie voorstelling als een aantal taferelen gespeeld die het karakter van een artistiek geënsceneerde reeks prenten verkregen had. Andrea Domburg speelde zeldzaam zuiver de titelrol, terwijl Croiset in tegenstelling met zijn regieopvatting die de volle nadruk op de tekst wilde leggen zijn duivel nogal druk en uiterlijk gaf. Geen hoogtepunt werd in dit stuk van een rederijker bij deze opvoering het loflied op de rhetorica.
Niet licht zou men verwacht hebben dat naar aanleiding van Herman Heijermans' Beschuit met muisjes de vraag zou worden gesteld: Noodlotstragedie of burgerlijke portrettengalerij? Het eerste woord lijkt toch wel nauwelijks op zijn plaats voor dit uit een scène van het derde bedrijf van Schakels gegroeide spel, een van de stukken waarin voor Heijermans geld de bron is van alle kwaad. Maar het verouderde stuk heeft zijn sterke toneelqualiteiten bewaard en met name het eerste bedrijf is een model van dramatische constructie. Deze speelbaarheid is door de Toneelvereniging ten volle benut zodat de verzorgde voorstelling het aanzien tenvolle waard was. Hans Tiemeyer speelde de allerminst welvarende en door niemand gewilde heer des huizes, die de ironische naam Prosper Bien Aimé draagt, een huichelaar, egoïst en lafaard. Een verrassing was Anita Menist als zijn slachtoffer Pollie.
Gebouwd op het hecht stramien van Heijermans naturalisme wil De Dominee van Urk zijn van Eline Verkade. Het wemelt in technisch en ander opzicht van
| |
| |
tekorten, is uitermate goed bedoeld, maar bevat toch ook enkele goede scènes, die bij de opvoering door de Toneelvereniging vooral door Johan Elsensohn en Aaf Bouber, twee spelers van formaat, zijn uitgebuit. Door spel en regie werd echter de Dominee zelf een reden tot helaas gerechtvaardigde vrolijkheid.
Ary den Hertog kent de werking van het toneel, beschikt over humor en fantasie en is in staat een vlotte en lichte dialoog te schrijven. Het Rotterdams Toneel gaf een geanimeerde voorstelling van zijn Des duivels prentenboek, een stuk dat nog weinig van zijn verdiensten verloren heeft.
Te leuk wil Leonhard Huizinga zijn in Na zonneschijn komt regen en daardoor wordt dit onbeduidende en ondanks zijn pessimistische titel luchtige blijspelletje vervelend. De Haagse Comedie zorgt met de opvoering voor een avondje uit, hoogstens.
Voor het buitenland denkt men het eerst aan België waarmee ook een uitwisseling het gemakkelijkst mogelijk zou zijn. Toch schijnt hier het contact uiterst gering. Het bleef beperkt tot een met brio en groot vakmanschap in regie en spel gegeven voorstelling van Victor Hugo's weergaloos knap geschreven maar bombastisch kijkspel Ruy Blas. Hiervan gaf echter het Nationaal Toneel van België slechts één opvoering in Rotterdam, vrijwel voor besloten kring, terwijl alleen de plaatselijke pers werd uitgenodigd en aan de voorstelling zo goed als geen ruchtbaarheid gegeven was.
The Shakespeare Memorial Theatre Company bracht een technisch volmaakte voorstelling van Antony and Cleopatra in een zeer sterke bezetting.
Frans toneel heeft verschillende malen ons land bezocht. La Compagnie des Quatre kwam met een in alle opzichten onbeduidend blijspel Le don d'Adèle. Het Théâtre Hébertot speelde het enige blijspel dat Jean Racine heeft geschreven Les Plaideurs, gevolgd door een anonieme klucht uit de vijftiende eeuw Maitre Pierre Pathelin en bij een later bezoek Dialogues des Carmélites van Georges Bernanos, waarvan de Toneelvereniging een misschien technisch wat mindere maar zeker meer bezielde voorstelling heeft gegeven.
Belangrijker was het bezoek van Le Théâtre National Populaire onder leiding van Jean Vilar, die Le Cid van Corneille en Molière's Don Juan heeft gebracht. Publiek en ook een weinig onze pers zijn ervan overstag gegaan.
Avignon en de geweldige toneelzaal van het Palais de Chaillot hebben Vilar er toe gebracht met weinig of geen decor te spelen, met enkel wit licht en dit zeer sterk, en met zijn spelers op de zaal gericht zelfs als deze verondersteld worden met elkaar te spreken. In onze zalen had dit tot gevolg dat het toneel niet werd gebruikt maar gespeeld werd op een daarvoor gebouwd podium zodat zeker de voorste helft van de zaal te dicht bij de spelers kwam te zitten. Het is dan ook voor het eerst dat ik bij voor ons nauwelijks meer verteerbare passages uit Le Cid heb horen lachen. In dit stuk waren vooral enige vrouwenrollen zeer sterk bezet. In Don Juan droeg Daniel Sorano als Sganarelle het stuk.
Dat nieuwigheden uiterlijk blijven en zelfs zeer onbelangrijk kunnen zijn waar waarachtig toneelspel gevonden wordt heeft het Wiener Burgtheater bewezen met zijn opvoering van Arthur Schnitzler's Liebelei, waarin met name Inge Konradi van Christine een diep ontroerende en adembenemend schone creatie maakte. In een van weinig bezieling getuigenis afleggende opvoering gaf dit gezelschap ook Lessing's Nathan der Weise, een verouderd en oppervlakkig pleidooi voor verdraagzaamheid, als men een pleidooi iets wil noemen dat in het geheel
| |
| |
niet met bewijzen werkt en verdraagzaamheid een zaak die zich van de waarheid niets behoeft aan te trekken of deze zeer onbelangrijk mag vinden.
De twee het laatst genoemde gezelschappen hebben ons land bezocht in het kader van het Holland Festival, waarin de plaats door het toneel ingenomen aanzienlijk groter was dan vorige jaren. Van Nederlandse zijde heeft de Haagse Comedie als bijdrage een weinig succesvolle en vervelende voorstelling geleverd van Bernard Shaw's Caesar en Cleopatra onder regie van Erwin Piscator. Op verheugend hoog peil stond echter de opvoering van Sophocles' Electra door de Nederlandse Comedie.
De vertaling van Boutens die terecht voor deze opvoering gekozen was, is zeer geslaagd. De costuums van Nico Wijnberg waren zeer kleurrijk maar nogal eens vreemd, al kan men ze enigszins met de kunstproducten van Tiryns of Knossos rechtvaardigen. Zijn decor gaf gelegenheid tot spelen maar trok soms de handeling nogal uiteen. Op spelgelegenheid had ook Ton Lutz zijn regie gericht en in vele opzichten heeft hij hier voortreffelijke en voor de opvoering van een klassieke tragedie beslissende resultaten bereikt. Ank van der Moer heeft in dit stuk, dat één lange klacht en roep om hulp van Electra is, van de titelrol een zeer bijzondere creatie gemaakt. Heel de voorstelling was innerlijk bezield en heeft bewezen dat onrecht, haat, miskenning, liefde, tederheid en troost gevoelens zijn die de eeuwen door hetzelfde blijven. De muziek van Diepenbrock, van hoeveel waarde ook, lijkt mij echter het stuk van toneelstandpunt gezien slechts zelden te steunen. In deze opvoering heeft een onvergankelijk meesterwerk een hedendaags publiek geboeid en ontroerd.
Het toneel in ons land blijft een onberekenbare zaak. Niet alleen in financieel en artistiek opzicht. Toewijding en energie vindt men bij velen van onze dramatische kunstenaars in hoge mate. Regisseurs met een krachtige greep op een stuk zijn zeldzamer. Men moet over het algemeen teruggrijpen op successen van oudere of recente datum. In de hierboven besproken periode van zes maanden gaf b.v. de Nederlandse Comedie zes reeds gespeelde werken en bracht zij één nieuw stuk.... Azoek!
Wie op een, zij het dan ook korte, periode van rust had gerekend is bedrogen uitgekomen. Door ingrijpen van een overheid, waarvan men zich afvraagt of zij op dit punt wel deskundig is, komt een van onze beste toneelleiders zonder gezelschap en vrij veel acteurs, waaronder enkele zeer bekwamen, zonder engagement te zitten. Rotterdam krijgt met een nieuwe directie ook een nieuw gezelschap, het Vrije Toneel, dat Rotterdams Toneel wordt en uit de ‘vrije’ sector verdwijnt. Of de Rotterdamse Comedie blijft bestaan, lijkt nog altijd onzeker. Theater in Arnhem zal het komend seizoen zeker niet sterker zijn geformeerd dan het vorige. Stabiel zijn onze twee sterkste gezelschappen, de Nederlandse en Haagse Comedie. Het is te hopen, dat zij daardoor ook inzien welke grote verantwoordelijkheid op hen rust. Dat zij tenminste ons in staat stellen onze gang naar hun voorstellingen niet alleen uit beroepsmatig plichtsbesef te laten voortkomen.
|
|