Streven. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 53]
| |
had overschreden, spreekt duidelijk uit een kort commentaar van in de Insel Verlag verschenen Vlaamse werkenGa naar voetnoot1). Vóór 1914 verschenen alleen een drietal werken van de Antwerpse kunstenaar Henry van de Velde, die van 1901 tot 1914 in Duitsland woonde (o.a. Vom neuen Stil, 1907, en Amo, 1909); verder de meeste dichtbundels van Verhaeren (door Stefan Zweig nagedicht) en ten slotte Charles de Coster's Uilenspiegel und Lamme Goedzak, vertaald door Albert Wesselski (1912; deze eerste bestseller bereikte 88.000 ex. bij Kippenberg's dood). In 1916 wekt Kippenberg in Duitsland belangstelling voor Vlaanderen door het uitgeven van een tijdschrift Der Belfried, eine Monatschrift für Gegenwart und Geschichte der belgischen Lande (24 nrs. tot 1918) en brengt hij het eerste eigenlijke Vlaamse werk van de pers: Tony's Ernst Staas, in eigen vertaling. Weldra verschijnt Der Löwe von Flandern (vertaler: Severin Rüttgers: 15.000 ex.) en drie Middelnederlandse werken: Ruusbroec's Das Buch von den 12 Beghinen, Schwester Hadewichs Visionen en Lanzelot und Sanderein (alle drie vertaald door F.M. Huebner); steeds in hetzelfde jaar verschijnen nog: Alte flämische Lieder, dan van Conscience: Der Rekrut, en van Streuvels: Der Arbeiter (weer door Kippenberg zelf vertaald). Ten slotte bracht de grote R.-A. Schröder zijn bijdrage: zeer intelligente nadichtingen van Gezelle's poëzie, van Streuvels: Die Ernte en van Teirlinck: Johann Doxa. Het jaar 1916 mag dus voor de Vlaamse literatuur bij haar uittocht over de grenzen wel beslissend genoemd worden; het begin is inderdaad geweldig: onze beste auteurs zijn vertegenwoordigd en Kippenberg heeft voor een eminente schaar vertalers gezorgd, die in 1917 onverdroten zullen voortwerken. In dat jaar verschijnen Vermeylen's Der ewige Jude (weer door Kippenberg vertaald), René de Clercq's Nothorn (Wolfgang von Unger) en we horen het eerste Noordnederlands geluid in de Insel: gedichten van Verwey (Paul Cronheim). In 1918 noteren we Streuvels' Flachsacker (Peter Mertens; bereikte in 1942 slechts zijn 32.000ste ex.), Buysse's Rose van Dalen (Georg Gärtner) en in de Middelnederlandse reeks van Huebner verscheen Mariechen von Nymweghen; dezelfde vertaler besloot dan met een Flämisches Novellenbuch (met bijdragen van Verschoren, Buysse, Sabbe, Vermeylen, Van den Oever, Van de Woestijne, Toussaint, van Boelaere en Felix Timmermans' De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntje). Toen kwam de militaire, politieke en economische ineenstorting van Duitsland, maar Kippenberg zou toch trachten het contact van de Duitse lezers met de jonge Vlaamse literatuur, dat hij alleen had tot stand gebracht, levendig te houden. Dit was in theorie niet zo moeilijk, want honderdduizenden Duitse soldaten hadden Vlaanderen ontdekt en hadden er tot hun grote verbazing een taal horen spreken die hun verstaanbaar bleek. Het terrein lag omgewoeld en vruchtbaar, het wachtte slechts op de zaaier; en die zaaier was Anton Kippenberg.... Deze begon met een meesterlijke zet: het voor Duitsland uiterst sombere jaar | |
[pagina 54]
| |
1919 liep naar zijn einde, naar een troosteloos ‘Weihnachten’; toen zaaide Kippenberg het door hem zo geliefde werkje van Timmermans: Das Jesuskind in Flandern; nooit werd een kerstboek met zulk een ontroerde dankbaarheid ontvangen, en als de Duitse lezers die bewonderende genegenheid voor Vlaanderen en Timmermans hebben bewaard, dan is dit grotendeels aan Kippenberg's praktisch idealisme te danken (het werkje bereikte 79-000 ex. in 1950); van toen af is het Duitse kerstfeest werkelijk ondenkbaar zonder TimmermansGa naar voetnoot2). Hiermee had Kippenberg echter de hoofdvogel nog niet geschoten. Wel was het literair contact tussen Timmermans en de Duitse lezers stevig, want op een gevoelsbasis, gelegd, maar in 1921 zou hij die genegenheid, ten minste van Duitse zijde, tot enthousiaste bewondering opdrijven. In dit jaar verscheen onverwacht Pallieter met schetterende bazuin in de troosteloosheid van de verslagen natie, met haar eigen sombere ‘asfaltliteratuur’.... Dit boek is voor Duitsland werkelijk een sociale weldaad geweest, want de uitbundige levenslust van de Vlaamse dagenmelker was zo aanstekelijk dat Timmermans reeksen dankbrieven kreeg, zelfs van door hem bekeerde zelfmoordenaars.... De magiër Timmermans werd de verbaasde redder van duizenden vertwijfelden (tot nu toe werden van het boek een kwart millioen ex. gedrukt). Kippenberg had de grote Duitse lezersmarkt met de oppertroef Timmermans stormenderhand veroverd en in zijn spoor stroomden nu talrijke Vlaamse werken door de geslagen bres. Het kwam zelfs zover dat door verschillende uitgevers onbenullig werk uit Vlaanderen aan de man werd gebracht, alleen maar met behulp van het beste reclameopschrift voor een vreemd boek: het kwam uit Vlaanderen, land van Timmermans.... De prachtige medaille had dus haar keerzijde: Vlaams werd synoniem van ‘Timmermaniaans’, en wie anders schreven (cynici, psychologische romanciers, probleemzoekers enz.) waren on-Vlaams en werden op dezelfde leest geschoeid als alle andere buitenlandse auteurs. Slechts de ‘Timmermanianen’ kregen de cote d'amour, en dat sommige ‘anderen’ hun jaloersheid en ergernis niet konden onderdrukken is ons allen bekend. In 1919 had Kippenberg de eerste Vlaamse bestseller in Duitsland verspreid: Die sehr schönen Stunden von Jungfer Symforosa, dem Beginchen (170.000 ex. in 1942). De andere werken van Timmermans worden nu in ononderbroken vloed op de markt gebracht. Het grootste succes kenden: Das Triptychon von den heiligen drei Königen (220.000 ex. in 1952), Bruegel (40.000 in 1940), Aus dem schönen Lier (80.000 in 1943), Sankt Nikolaus in Not und andere Erzählungen (225.000 in 1951), Zum Krabbenkocher (100.000 in 1945) enz. De intelligente zakenman Kippenberg wist daarenboven van Timmermans' talrijke lezingen zulk een publicitair gebruik te maken dat zijn bekendheid en populariteit doordrong van de statige Goethegesellschaften tot in het gewoonste arbeidersgezin. Al zijn romans, novellen, verhalen, toneelwerken en gedichten werden verspreid, en wat de Insel niet renderend achtte werd door andere uitgevers nog dankbaar gepubliceerd (Ins Land der Apfelsinen en Minnekepus bij Schwann, Düsseldorf; Kleine Leute aus Flandern bij Reclam, Stuttgart). Zelfs vonden Oostenrijkse en Zwitserse uitgevers het nog nodig reeds in Duitsland gedrukte werken opnieuw op de markt te gooien (Ins Land der Orangen en | |
[pagina 55]
| |
Anna-Marie bij Amandus, Wien; Der Tag der Tiere, Pallieter en Jesuskind in Flandern bij Die Arche, Zürich). Dank zij onze, door dit succes hoogst verbaasde, ‘ambassadeur der Vlaamse letteren’ werden vooral twee Timmermanianen in Duitsland bekend. Eerst komt Ernest Claes met: Flachskopf (1930; 41.000 in 1944), Hannes Raps (95.000 in 1945), Black (4000), Bruder Jakobus (13.000 in 1944), Die Heiligen von Sichem (30.000 in 1951), Konkelhof und Wasinghaus (13.000 in 1941), en Jugend (18.000 in 1950). In verschillende van deze werken verschenen Timmenmans' overal bekende tekeningen en zelfs een inleiding van zijn hand in Flachskopf. De tweede is Antoon Coolen, die ook aan Timmermans zijn relatieve populariteit in Duitsland te danken heeftGa naar voetnoot3): Brabanter Volk (1933; 21.000 in 1946), Das Dorf am Fluss (1936; 12.000 in 1941), Drei Brüder (9000 in 1941), Weihnachten in Brabant (30.000 in 1947), Das Wirtshaus zur Zweitracht (5000 in 1941) en Aus der kleinen Welt (5000 in 1950). Verder verschenen bij de Insel Verlag nog volgende vertalingen uit het Nederlands: Vondel's Luzifer (10.000 in 1919), Ruusbroec's Die Zierde der geistlichen Hochzeit (1919; 3500 in 1924); de tweede Nederlander in de uitgeverij was Arthur van Schendel met Die schöne Jagd (1920), Ein Wanderer (1924) en Der Berg der Träume (1927); van Teirlinck verscheen Das Elfenbeinäffchen (1927). De laatste nieuwe figuur was ten slotte Walschap met Heirat (1934; 9000 in 1943) en Der Man der stets das Gute wollte (1938; 8000 in 1939). Past het hier niet hulde te brengen aan de vele vertalers die in het raam van de Insel Verlag de ondankbare ‘herscheppingsrol’ op zich namen? De voornaamsten zijn, buiten Prof. Kippenberg zelf, eerst en vooral Friedrich Markus Huebner (Dresden 1886), groot kenner en fijnzinnig vertaler van onze Middelnederlandse literatuur, die tijdens de eerste wereldoorlog Timmermans tot het schrijven van Symforosa aanzette, dat hij met verfijnde zorgzaamheid nadichtte. Dan de grote Rudolf Alexander Schröder (Bremen 1878), zelf verheven en nobel dichter, die talrijke Nederlandse poëten, vooral Gezelle, in Duitsland bekend maakte. Verder Anna Valeton-Hoos (Giessen 1890) aan wie Kippenberg een voorlopige vertaling van Pallieter had voorgesteld. Toen aan haar eerste proeven geen correcties nodig bleken werd haar vertaling aanvaard, zodat haar naam met de grootste bestseller uit onze letterkunde verbonden blijft. Ook Peter Mertens, van Vlaamse herkomst (Nieuwenhove 1892), die quantitatief het | |
[pagina 56]
| |
meest vertaalde, maar sedert 1943 uit de Insel is geraakt, en de Oostfries Bruno Loets (Leer 1904), die hoofdzakelijk Timmermans' Brouwer en werken van Coolen vertaalde. Dan Georg Hermanowski, die vooral buiten de Insel Verlag een drukke activiteit ontplooit met de vertaling van allerlei Vlaams werk (Roelants, Gilliams, Van de Velde, Albe enz.). Tenslotte de jarenlange persoonlijke medewerker en rechterhand van Timmermans, Karl Jacobs (Essen 1906), die alle mogelijke verhalen, vooral van Timmermans, in talloze bladen plaatste en diens laatste boek, Die unsichtbare Hand, bij de Insel liet verschijnen. Met behulp van deze flinke schaar gecultiveerde vertalers drukte de uitgeverij van 1907 tot 1950 (bij Kippenberg's dood) ten minste eventjes 2.226.000 exemplaren van Nederlandse, hoofdzakelijk Vlaamse werken in Duitse vertaling.... Bij het overwegen van deze hoge cijfers denken wij even terug aan de pessimistische rede van Prof. De Smaele op het XIXe Filologencongres 1951 te Brussel (De Nederlandse letterkunde op Europese weegschaal, in: Dietsche Waranda en Belfort, nr. 6, Juli-Aug. 1951, blz. 336), waarin deze terloops en zeer voorzichtig sprak van ‘een niet geringe bijval binnen de grenzen van het Duitse taalgebied’. En daarbij valt nog te bedenken dat talrijke andere uitgeverijen, in mindere omvang weliswaar, voortdurend Nederlandstalig werk op de markt brachten (Schwann en Diederichs, Düsseldorf; Albers, München; Reclam, Stuttgart enz.). Na de overbrenging van de Insel Verlag naar Wiesbaden, na de dood van Timmermans en van Prof. Kippenberg schijnt echter een voor ons onrustwekkende kentering in te treden, want sedert die tijd werd in de Insel geen enkele nieuwe Vlaamse auteur meer uitgegeven; men beperkte zich tot de publicatie van Timmermans' gedichten en kleinere verhalen, en tot een massa herdrukken. Wordt nu de bres gesloten die Timmermans, of liever Kippenberg, 40 jaar geleden sloeg, en is de Vlaamse succesperiode in Duitsland voorbij? Zijn er dan bij ons geen nieuwe candidaten om de fakkel over te nemen? De Bibliotheca Flandrica, een reeks Vlaamse werken die onder de auspiciën van de Kon. Vl. Academie voor Kunsten en Wetenschappen in Duitse vertaling worden uitgegeven bij Diederichs, Düsseldorf, schijnt opmerkelijk weinig indruk te maken bij de Duitse lezer. Zou onze Academie er niet toe willen besluiten de prachtige prestaties van Anton Kippenberg en zijn grote Insel Verlag, die ook op andere gebieden lauweren oogstteGa naar voetnoot4), eindelijk eens officieel te huldigen? Zou zij het niet tot haar plicht rekenen bij zulke gelegenheid er voor te zorgen dat onze grootste auteurs, en niet alleen de ‘Timmermanianen’, in het Duits zullen worden vertaald, en uitgegeven bij een firma, die nooit opgehouden heeft onze faam in het buitenland hoog te houden, ondanks quasi totale onverschilligheid onzerzijds? Beseft dan niemand dat wij in Duitsland een Vlaamse traditie te verdedigen hebben? Als het daarenboven waar is dat schrijvers als Gijsen, Elsschot, Walschap e.a. nú nog, 10 jaar na het oorlogseinde, weigeren hun werken in het Duits te laten vertalen, mogen wij dan deze houding niet op zijn minst onverantwoordelijk noemen? |
|