| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
DE eerste periode van de Conferentie van Genève is als een nachtkaars uitgegaan. Na twee maanden van openbare en geheime beraadslagingen verklaarden de 16 niet-communistische landen over Korea, dat het nutteloos was langer bijeen te blijven, terwijl Eden wat Indo-China betrof in het Lagerhuis meedeelde, dat er ‘een kans, maar dan ook niet meer dan een kans’ bestond tot een aanvaardbaar resultaat. De onverzoenlijkheid der standpunten over Korea was hierin gelegen, dat enerzijds de communistische delegaties ‘vrije’ verkiezingen voorstonden onder toezicht van een ‘internationale’ commissie, terwijl anderzijds de tegenpartij dit toezicht wenste te doen geschieden door de V.N. Met de ‘internationale’ bestandscommissie in Korea, waarin, naast Zweden en India, de satellietstaten Polen en Tsjechoslowakije zitting hebben, had men zulk een ongunstige ervaring opgedaan, dat men voor een tweede proef met deze samenstelling terugschrok. Na deze mislukking verklaarde de Zuid-Koreaanse afgevaardigde, dat, aangezien de wapenstilstandstermijn allang overschreden was, Zuid-Korea zijn vrijheid om handelend op te treden herkregen had.
Het diplomatieke spel over Indo-China volgde dezelfde lijn. Bij de beraadslaging over de benoeming van een bestandscommissie zorgde Gromyko, bij afwezigheid van Molotof, voor de koude douche. Voor deze ‘neutrale’ commissie stelde hij als leden voor India, Pakistan, Polen en Tsjechoslowakije. Gezien hun houding in Korea waren deze laatste twee staten niet acceptabel, hoewel Molotof dit bezwaar trachtte te ontzenuwen met de opmerking: ‘Ideologische bezwaren tegen een bepaald land mogen niet worden aangevoerd’. Een voorstel van Vietnam de leidende rol te geven aan de V.N. werd door Tsjoe en Lai afgewimpeld met de bedreiging, dat zulks het einde van de conferentie zou zijn. Intussen was de Britse minister van buitenlandse zaken onvermoeid bezig in afzonderlijke, vriendelijke, gesprekken met Molotof en Tsjoe en Lai een compromis tot stand te brengen. Toen hij echter met het voorstel kwam de Colombostaten (India, Pakistan, Ceylon, Birma en Indonesië) als bestandscommissie uit te nodigen, wees Molotof ook dit plan af.
De halsstarrigheid op dit hoofdpunt werd schijnbaar enigszins verzacht door de bereidverklaring van Pham Dong, vice-premier van de Vietminh, om de Vietminhstrijdkrachten, die zich nog in Laos en Cambodsja zouden bevinden, terug te trekken en besprekingen tussen de vertegenwoordigers van het opperbevel van beide zijden over een wapenstilstand te doen plaats hebben.
Intussen was in Frankrijk het décor van de regering veranderd. In het debat over de aarzelende politiek in Indo-China moest Laniel het afleggen tegen de oppositie, versterkt door aanhangers van de regering zelf, zodat de vertrouwensmotie door Laniel gesteld met 306 tegen 293 stemmen verworpen werd. President Coty haastte zich de leider van de radicaal-socialistische partij, de jeugdige Mendès-France, met de vorming van een nieuw kabinet te belasten. Om de investituur van de Kamer te verkrijgen legde hij met groot zelfvertrouwen zijn regeringsverklaring af: ‘Geef mij vier weken tijd (tot 20 Juli) en als ik in die tijd niet de wapenstilstand bereik met onderhandelingen voor de regeling van het Indo-China-geschil, dan ga ik naar de president om het ontslag van het ministerie in te dienen. Onderwijl zal ik toch de maatregelen nemen, die nodig zijn als de strijd onverhoopt mocht voortduren’. Het resultaat was verbijsterend. Mendès behaalde 419 stemmen: d.w.z. 107 méér dan de vereiste consti- | |
| |
tutionele meerderheid (312). Weliswaar bevonden zich daaronder ca. 95 communistische stemmen, maar hij had bij voorbaat gezegd deze stemmen, als niet-nationaal, niet te willen meetellen. Daarop zocht de minister-president naar nieuwe mannen zonder de partijen te raadplegen en vond er zowel onder de Gaullisten als onder de M.R.P., hoewel deze laatste partij, evenals de socialisten, het parool had uitgegeven, dat zij buiten de regering moesten blijven.
De delegatie-leiders, behalve de Chinees Tsjoe en Lai hadden Genève reeds verlaten. De op 18 Juni opgetreden Mendès-France bevond zich op 23 Juni te Bern, waar hij met Tsjoe een ‘vrij gesprek’ had over Indo-China. Tsjoe zou zich bereid hebben verklaard, de onafhankelijkheid van Laos en Cambodsja te erkennen, mits deze landen niet deelnamen aan een Zuid-Oost Aziatisch pact. Noord Indo-China zou een bufferstaat zijn en de rest van Vietnam zou eveneens geneutraliseerd moeten worden. Als een doekje voor het bloeden zou de invloed van de Franse cultuur in de drie staten erkend blijven. Inderdaad heeft de nieuwe Franse bevelhebber, generaal Ely, het gehele gebied van de zuidelijke delta van de Rode Rivier prijsgegeven en zijn troepen teruggetrokken binnen de verkorte verdedigingslinies van Hanoi tot Haiphong. Het rampzalige gevolg van deze strategie was, dat de bloeiende katholieke missie haar ondergang nabij is. De talrijke katholieke Vietnamezen, die, hoewel niet minder nationaal gezind dan de opstandelingen, van de Fransen bescherming van hun geloof tegen het godloos communisme hadden verwacht, zagen zich, voorzover zij niet geëvacueerd waren, blootgesteld aan de wraaklust der Vietminh. Zowel de bisschop van Patdjem als de katholieke premier Ngo-Din Djem hebben tevergeefs getracht Ely op zijn besluit te doen terugkomen. In de V. Staten had men deze frontverandering zien aankomen. Bedell Smith was met niet bijster bemoedigende mededelingen uit Genève teruggekeerd. Dulles had de indruk, dat de Franse regering meer rekening hield met wat het Franse volk wil en bereid was tot een vrede tot elke prijs. Mendès-France was, hoewel gewaarschuwd ‘geen uitverkoop’ te houden, op weg naar een tweede München. Deze richting werd hem min of meer aangewezen door de houding van de Britse regering. Eden, in overeenstemming met Churchill, had het Amerikaanse plan tot oprichting van een collectieve
verdedigingsorganisatie voor Z.O.-Azië naar de verre toekomst verwezen, want overijlde beslissingen zouden de kansen om met de tegenpartij tot overeenstemming te komen in gevaar brengen. Hij gaf de voorkeur aan een soort ‘Locarno-verdrag’ waarbij beide partijen zich tot non-agressie zouden verbinden. Bij de ontmoeting te Washington tussen Eisenhower en Churchill toonde de president, na de ervaring met de communistische beloften opgedaan, zich sceptisch tegenover soortgelijke verdragen. Men kon elkaar niet overtuigen, zodat het communiqué over Indo-China neerkwam op een waarschuwing, dat de internationale toestand er ernstig onder zou lijden, als de Franse regering geplaatst werd tegenover onaanvaardbare eisen der communisten. Mendès-France stelde de wantrouwenden echter gerust. Hij zou nimmer een capitulatie aanvaarden, hij had goede hoop, dat de onderhandelingen zouden slagen en omdat het een lichtzinnigheid zou zijn niet te rekenen met de mogelijkheid dat deze wel gefundeerde hoop teleurgesteld zou worden zou hij na 20 Juli dienstplichtigen naar Indo-China zenden. Intussen duren met de onderhandelingen de aanvallen voort en heeft de Vietminh de bedreiging geuit Hanoy op de 14e Juli de nationale feestdag der Fransen te bestormen.
Is de Franse politiek in Indo-China duister die over de E.D.G. is weifelend. Sinds 1952 wacht dit verdrag van Franse oorsprong op ratificatie door de Assemblée maar tot dusver is men geen stap vooruit gekomen. Nog onder de regering-Laniel had de buitenlandse commissie van de Assemblée zich tegen de ratificatie uitgesproken zelfs
| |
| |
met socialistische stemmen die tegen de partijdiscipline handelden. De nieuwe premier had voorlopig geen tijd zich met deze kwestie te bemoeien. Zijn eerste doel was: de vrede in Indo-China. Daarna zou hij trachten de Franse voor- en tegenstanders tot een compromis te brengen, hetgeen impliceerde dat het reeds door vier mogendheden geratificeerde verdrag aan herziening blootstond. De Benelux-landen hebben bij monde van Spaak de Franse premier op de onaanvaardbaarheid van deze herziening gewezen. Op de conferentie van Washington verklaarden Eisenhower en Churchill dat een nieuw uitstel van de inwerkingtreden van de E.D.G. een nadelige invloed zou hebben op de saamhorigheid der Atlantische landen en dat de West-Duitse federale Republiek als gelijkwaardig deelgenoot in de gemeenschap der westerse landen moet worden opgenomen waar zij ‘op passende’ wijze kan bijdragen aan de verdediging der vrije landen. Om Frankrijk onder druk te zetten heeft de Amerikaanse senator Richards een amendement op de wet voor de hulpverlening aan het buitenland ingediend waarbij de helft van de voor de E.D.G. bestemde wapens wordt ingehouden en slechts beschikbaar komt voor die landen die al tot ratificatie zijn overgegaan, mits deze bereid zijn mede te werken aan de ene of andere vorm van collectieve veiligheid. Ook Adenauer, wiens positie blijkens de uitslag van de verkiezingen in het ‘Rhein-Westfaalse’ land wegens het uitblijven van een buitenlands succes enigszins verzwakt was, gaf blijken van ongeduld. Zeker van Amerika's steun en wars van onnut gepraat voorkwam hij de komst van de Franse staatssecretaris van buitenlandse zaken, Guérin de Beaumont, en verklaarde, dat eerst ná ratificering over wijzigingen kon worden gesproken. ‘Wij wijzen elke poging af om van ons enige vorm van bewapening onder onwaardige omstandigheden te verlangen. Wordt de E.D.G. niet aanvaard, dan blijft niets anders meer over dan een Duits nationaal
leger, naast de andere nationale legers’. Wat van Eisenhower en van Churchill werd aanvaard, werd Adenauer kwalijk genomen. Parijs vatte de onverbloemde taal van de kanselier als een ultimatum op, ofschoon het had moeten begrijpen, dat het met zijn eeuwig getalm West-Europa en zich zelf in gevaar brengt.
Na zijn onderhoud met Mendès-France heeft de Chinese premier Tsjoe en Lai de terugreis aanvaard over India en Birma. In beide landen besprak hij de Aziatische toestanden met de premiers Nehroe en Oe Noe. Zowel te Delhi als te Rangoon werden beginselen aanvaard, die als grondslag hadden gediend voor een reeds eerder afgesloten verdrag tussen India en Thibet. Deze zijn: wederzijdse eerbiediging van de territoriale onschendbaarheid en souvereiniteit, non-agressie, geen inmenging in de binnenlandse aangelegenheden, gelijkheid, wederzijdse begunstiging en vreedzaam naast elkaar bestaan!
Begin Juni heeft maarschalk Tito te Athene een bezoek gebracht aan het Griekse koningspaar en aan de eerste minister, maarschalk Papagos. Het was niet in de eerste plaats een beleefdheidsbezoek. De bedoeling was het economisch Balkanpact van 23 Februari 1953 uit te bouwen tot een militair bondgenootschap. Turkije met zijn premier, Menderes, was er reeds voor gewonnen. Zolang echter de kwestie-Triëst niet is opgelost ziet Italië in een dergelijk verbond een bedreiging. Scelba wist te bereiken, dat vóór het bestand werkelijkheid wordt, de Nato van dit voornemen kennis zal krijgen, hoewel het twijfelachtig is of de Nato eventueel een veto zou kunnen uitspreken.
Naar aanleiding van het vervoer van wapenen naar het communistisch Guatamala hadden de V. Staten verzocht een onderzoek op zee te mogen instellen op neutrale schepen naar hun inhoud. Uiteraard weigerden de mogendheden, ook Nederland, deze inbreuk op de vrije vaart toe te laten. Door het snelle verloop en het slagen van de
| |
| |
revolutie, vanuit Honduras geleid, verviel uiteraard deze eis, evenals het verzoek van Guatamala de V.N. in deze zaak te doen optreden. De eerste schermutselingen tussen rebellenleider, generaal Castillo Armas, en de president, Jacobo Arbenz Guzman, werden meer met de mond (door de radio) dan met de wapenen gevoerd, zodat een duidelijk beeld van de ware toestand aanvankelijk niet te vormen was. In Guatamala nam een driemanschap onder leiding van kolonel Diaz het gezag over. Diaz was niet minder communist dan zijn voorganger, zodat Armas onvoorwaardelijke capitulatie eiste en, om kracht aan zijn eis bij te zetten, de hoofdstad bombardeerde. Twee dagen later wierp zich een der leden van deze ‘junta’, kolonel Monzon, als leider op, verdreef Diaz, vormde een nieuwe ‘junta’ en onderhandelde met Armas in El Salvador. Op echt Zuid-Amerikaanse wijze eindigde de revolutie even snel als zij begonnen was. Kolonel Armas werd als president in een derde ‘junta’ opgenomen naast Monzon en Oliva. Deze Junta zou de macht in handen houden totdat na een nieuwe grondwet een president zal gekozen zijn. De nieuwe regering is een geruststelling voor de V. Staten. Zij is anti-communistisch en zal haar politiek richten op economisch herstel, sociale rechtvaardigheid en vooruitgang ten bate van het volk en de grootheid van het land!
| |
Nederland
Nauwelijks waren door het Statuut de banden met ‘de West’ redelijk bevestigd of die met de vroegere ‘Oost’ moesten op verzoek van Indonesië geslaakt worden. Op de vooravond van de over dit onderwerp te houden Conferentie - nu geen Ronde Tafel meer - vroeg de Nederlandse Hoge Commissaris in Indonesië, graaf van Bylandt, zich af, waar het knellende van deze banden in bestond? De afspraken eertijds gemaakt werden immers voor een goed deel niet nagekomen. De Commissaris vond het diep bedroevend, dat alle regeringspartijen een verklaring hadden afgelegd, waarin volgens communistisch recept, het buitenlandse kapitaal als een imperialistische uitzuiger werd voorgesteld. Wat het bezit van Nieuw-Guinea betreft, dat was ook voor ons een nationale zaak, die echter de verhouding tussen beide landen niet behoefde te beïnvloeden. De Indonesische bladen vatten hierop vuur en eisten, dat de regering graaf van Bylandt tot ‘persona non grata’ zou verklaren. De regering gaf hieraan wijselijk geen gevolg. In dit politiek klimaat kwam de Indonesische minister van buitenlandse zaken, Mr Sujarno, als onderhandelaar naar Nederland. Als eerste nam hij het woord op de Unie-conferentie en stelde, dat in Z.-O. Azië geen vrede zou zijn zonder oplossing van het probleem ‘Irian Barat’. Dit probleem moest gelijktijdig met de Unie-opheffing besproken worden, waarna dan op basis van volledige souvereiniteit de besprekingen omtrent andere overeenkomsten kunnen worden voortgezet. Tijdens deze toespraak betoogden Ambonezen op het Binnenhof, dat zij afkerig waren van Indonesische souvereiniteit over de Zuid-Molukken. Minister Luns, voorzitter van de Nederlandse delegatie, legde, Sujarno beantwoordend, een verklaring af over het Nederlandse standpunt, waarvan de inhoud niet verder is gepubliceerd. Na ruggespraak met de regering van Indonesië is men overgegaan tot informele besprekingen. Vermoedelijk zal
Nieuw-Guinea toch in de ijskast blijven en de Unie opgeheven worden, als een aanvaardbare regeling van de financieel-economische betrekkingen tot stand komt.
Het Mandement van het Nederlandse Episcopaat, waarvan verreweg het grootste deel gewijd is aan een doctrinaire uiteenzetting van de plichten van de katholiek in het openbare, sociale en politieke leven en op enkele consequenties er van aandringt, heeft in niet-katholieke, speciaal in die van de P.v.d.A. een deining verwekt, die een
| |
| |
bedroevend teken is van het onbegrip omtrent de katholieke leer en de plichten van het episcopaat in deze omgeving heersend. Het hoogtepunt van de opgezweepte verontwaardiging tegen dit voor katholieken bestemde leerstellig stuk werd bereikt op de Kaderdag van de P.v.d.A. Er vielen harde, zelfs grove woorden, grievend voor elke katholiek, gesproken zelfs door de minister-president Dr W. Drees, zich openbarend meer als partijman dan als algemeen landsbestuurder. Feitelijk hadden de bisschoppen, wakend voor het zieleheil van de hun toevertrouwde gelovigen, richtlijnen gegeven hoe consequent katholiek te leven, waarbij op het politiek vlak de doorbraak verworpen werd en een beroep op het geweten werd gedaan bij de katholieke volgelingen van de P.v.d.A. In het middelpunt van deze Kaderdag stond de katholiek, de heer G. Ruygers. Hij begon zijn rede met een betuiging van gehechtheid aan de katholieke Kerk en eindigde ze met de uitroep: ‘Leve de Partij van de Arbeid!’ Of hij deze zou verlaten stond nog niet vast. In geen geval zou hij zich aansluiten bij de K.V.P. Indien de heer Ruygers, die thans op de tweesprong staat, onderlegd is in de kerkgeschiedenis, kan hij uit parallel-gevallen van het verre en nabije verleden makkelijk besluiten, welke weg de veiligste is om zijn gehechtheid aan de Kerk trouw te blijven. De spanning op dit Congres was zodanig, dat de voorzitter van het Partijbestuur der K.V.P., Mr van Doorn, onder de verzekering, dat bij de K.V.P. niets veranderd was, de vraag heeft gesteld, of de P.v.d.A. haar aarzelende houding zou verlaten en een duidelijke beslissing zou geven met betrekking tot de samenwerking. Naar niet-officieel werd meegedeeld, zal deze beslissing afhangen van het besluit van de heer Ruygers, want zonder de ‘werkgemeenschap der katholieken’ kan de P.v.d.A. haar doorbraak niet voortzetten. En dus ook niet haar samenwerking met de K.V.P.?
12-7-'54
K.J.D.
| |
België
Het is alsof de maand van de zonnewende ook een wending heeft gebracht in de christelijke politieke houding. De christelijke gemeenschap in dit land heeft duidelijk getoond, dat ze de les van 11 April begrepen heeft en veerkracht genoeg bezit om zich tegen een dreigende ontwikkeling teweer te stellen. Dreigend niet alleen voor de christenen, maar evenzeer voor het land. Want de objectieve waarnemer kan niet anders dan vaststellen dat de linkse regering door een virus van desagregatie is aangetast die zich sterker bewezen heeft dan haar gezond verstand en haar realiteitszin. Het is dan ook omdat ze lelijk in 't nauw is gedreven dat ze zich armslag heeft verschaft met een weinig bevallig gebaar.
We staan op dit ogenblik met twee ‘meerderheidspartijen’ in dit land, - partijen die, met kans op welslagen, streven naar de volstrekte meerderheid. De ene, de C.V.P., heeft deze meerderheid reeds gehad en alleen geregerd. De omstandigheden hebben haar niet in staat gesteld, alles uit dat bewind te halen wat er uit te halen viel, zodat ze ondanks haar grote verdiensten en degelijke realisaties door het kiezerskorps werd afgewezen. De andere is de B.S.P., die haar meerderheidsaspiraties pas na 11 April is gaan koesteren, na haar onverhoopt, groot en bedwelmend succes. Zij heeft de indruk zich in een stijgende curve te bevinden en de leider van haar studiediensten, Evalenko, heeft haar wegen aangeduid waarlangs ze hopen mag ook eens de meerderheid te verwerven. Het is zeker niet zonder samenhang hiermee, dat de regering, waarin de socialisten de plak zwaaien, in een recordtempo haar beloften is nagekomen, op een spectaculaire en demagogische wijze en dat zij de openbare mening over haar verwezenlijkingen geen dag onbewerkt laat. Men mag nu van oordeel zijn dat de socia- | |
| |
listen in hun euphorie hun kansen overschatten, ze werken met alle macht om hun meerderheidsdoel te bereiken. Ze remmen zichzelf alleen door hun anticlericalisme dat blijkbaar ingekankerd is, en zoals waarschijnlijk in de toekomst zal blijken, door hun onloochenbaar totalitarisme. Maar indien de richting-Spaak het zou halen en de partij in een richting als die van de Labour-party sturen, dan zou het probleem voor de christenen, ideologische partij of belangenpartij, zeer scherp gesteld worden.
Maar de christelijke macht heeft zich na de betrekkelijke ontmoediging van 11 April hersteld. De C.V.P.-voorzitter heeft, als een aanstekelijk voorbeeld, ‘de vuisten gebald’. Het Nationaal Comité van de partij is met een groep top-persoonlijkheden versterkt. Meer en meer wordt bevestigd, dat een doeltreffende reorganisatie der partij zich voltrekt. De Kamergroepen hebben een zo dynamisch oppositie aan de dag gelegd, dat de regering hun een vervroegd parlementair verlof heeft moeten opdringen. Dat zijn goede tekens. De christelijke macht heeft trouwens een eclatante bevestiging gekregen op de jubelviering van het A.C.V. Nu ook de Kerk op haar een beroep heeft gedaan om de verworvenheden o.m. op onderwijsgebied eensgezind te verdedigen, kan dit de saamhorigheid onder de christenen enkel versterken. Het is ook nodig, want de voorgenomen afbraak van de Wet-Harmel van 1952, de benoemingswillekeur en wat nog aan sectaire ontwerpen klaar ligt, bedreigt het vrij onderwijs in zijn levensvezels, terwijl het gezin én door de ontwerpen van burgerlijk recht tot verslapping der familiale gemeenschap én door de houding van dhr Leburton inzake gezinssteun, woningpolitiek e.d.m. in het gedrang wordt gebracht.
Maar er wordt, algemeen gezien, nog heel wat meer in het gedrang gebracht. In zijn antwoord op de concrete parlementaire vragen van oud-minister Moreau de Melen heeft de heer Spinoy op meer dan één punt moeten erkennen dat België zijn verplichtingen niet langer kon nakomen. Minister Troclet heeft met een zeer slecht wetsontwerp waarvan het een wonder mag heten dat de meerderheid het heeft willen goedkeuren, het schone pensioenstelsel van dhr Van den Daele voor het grootste deel afgebroken en is teruggekeerd tot de fragmentarische toestand van vroeger die hij nu op zijn manier zal gaan hervormen. Met dat al brengt de pensioenverhoging tot 28.000 fr. geheel het financieel systeem voor de toekomst aan het wankelen. De linkse demagogie stoort er zich niet aan. Nu blijkt trouwens duidelijk, en dhr Liebaert heeft het in de Senaat formeel bevestigd, dat de regering met een goede inventaris, op een gezonde financiële basis is kunnen beginnen. Hiermee is de aanvankelijke laster aan het adres van de homogene regering weerlegd. De verhoging der uitgaven op verschillende budgetten, de pensioenverhoging en de fiscale gunstmaatregelen tot bevordering van de investeringen, die practisch neerkomen op een geschenk van ruim 3 milliard aan de groot-industrie, spreken boekdelen. Men krijgt de indruk, dat het de linkse regering is, die de financiën in gevaar zal brengen. Stuitend was ook de wijze, waarop het ontwerp Moyersoen tot herziening van de taalwetten voorbij werd gegaan, en door de publicatie van de vervalste taaltelling van 1947 aan een onrechtvaardige Brussels-Waalse eis werd toegegeven. Hoe belachelijk die maatregel is, blijkt trouwens uit het feit dat de minister al onmiddellijk één correctief ontwerp moest laten goedkeuren, en nog een tweede correctieve wet voor later in het vooruitzicht moest stellen! Men kan intussen, tot spijt van wie de Vlaamse Beweging al overbodig achtte, slechts vaststellen dat Vlaanderen een
onrecht te meer heeft geleden. Het is vurig te hopen dat het definitieve ontwerp werkelijk een afdoende oplossing zal brengen, hoewel het niet bijster tot vertrouwen stemt, dat het vooral op de ééntaligheid gegrond zal zijn. De werkelijkheid van de Brusselse olievlek eist andere middelen. We zouden de ontredderende werking van de regering nog kunnen aanvullen door te wijzen op
| |
| |
haar voorbijgaan van de Raad van State en op haar vaak totalitaire houding t.o.v. de administratie. Het meest flagrante voorbeeld van gemis aan eerbied voor de instellingen is de wijze waarop het parlement zijn werkzaamheden lang voor het normale einde bruusk onderbroken zag en in verlof gestuurd werd omdat ‘er lang genoeg gepraat was en het tijd werd om te werken’ (dixit Eerste-Minister van Acker). De eigenlijke redenen voor die maatregel van willekeur zijn nogal complex. Enerzijds mag men er zoals gezegd een teken in zien voor de doeltreffende actie van de oppositie. Anderzijds blijkt er afkeer uit, om de comedie met de door de vorige regering opgestelde begrotingen, voort te spelen. Tertio gaat het erom, de onenigheid die zich tussen Liberalen en Socialisten allengs merkbaar begint te vertonen, nog een tijd te bewimpelen. Handig is de gedachte van deze zet (een idee van dhr Buset) wel, maar de gebruskeerde uitvoering ervan was het geenszins. De propaganda kan op de duur de onaangename indruk van dergelijke totalitaire practijken niet uitwissen.
De Europese integratie is deze maand voor een zeer ernstige hinderpaal komen te staan. De bekrachtiging door Frankrijk van de Europese Defensiegemeenschap, waarop men toch nog hoopte, is definitief twijfelachtig geworden door de investituur van dhr Mendès-France, die een eventuele wisseloplossing voor het probleem der Duitse deelname aan de Europese verdediging schijnt voor te staan. De minister van Buitenlandse Zaken, dhr Spaak, heeft dan ook gepoogd, te Brussel een vergadering der Zes over de E.D.G. te beleggen. Hij heeft tenslotte van die poging voorlopig moeten afzien. En intussen blijft er boven de Europese politiek, die voor onze landen tenminste even belangrijk is als de nationale, een groot vraagteken staan.
L. Deraedt
|
|