Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
ForumOver de historische gang van het ChristendomGa naar voetnoot1)Reeds door zijn omvang imponeert dit werk, te meer als men weet, dat het nog door een derde en een vierde deel zal worden gevolgd. Het is haast niet denkbaar, dat zulk een onderneming uit één pen kan tot stand komen. Zulks is dan ook in zoverre niet het geval, dat, naar de schr. in zijn voorwoord mededeelt, hij bij het schrijven een bijna compleet manuscript van de Bonner hoogleraar voor kerkgeschiedenis Karl Sell († 1914) over de 19e eeuw heeft verwerkt en dat hij voor het 4e deel nog zal beschikken over een nagelaten manuscript van Prof. Hermann Mulert. Maar ook als wij dit weten en van de andere kerkhistorische standaardwerken vernemen, waarmede de schr. zijn werk tot stand heeft gebracht, blijven deze kloeke delen getuigen van veel gestage arbeid. Zolang een literatuur-opgave ontbreekt, - de schr. is opvallend spaarzaam met verwijzingen, men zal toch in het laatste deel een uitvoerige bibliografie wel mogen verwachten? -, moeten wij ons onthouden van een oordeel over het gebruikte materiaal. Wel kan men er van uitgaan, dat dit uitsluitend is verzameld uit de grote werken over kerkelijke en politieke geschiedenis en men hier dus niet aan nieuwe bronnen of aan een nieuw gebruik van de reeds aangeboorde moet denken. Het werk is dan ook meer een herschrijving en samenvatting geworden van een geschiedenis, die men ook elders, deels in grote geschiedwerken, deels in historische monografieën, kan vinden. Verrassend nieuwe gezichtspunten ontmoet men dan ook in het algemeen niet. Een zekere voorliefde voor het markante detail maakt dit werk prettig leesbaar, maar bedreigt nog wel eens de grote lijnen. Men kan echter van een werk van deze omvang moeilijk verwachten, dat het alleen maar grote lijnen zou geven. Het eerste deel handelt over ‘Revolution und Restauration’, behandelt de periode 1789-1835 en is vrijwel geheel op Frankrijk en Duitsland georiënteerd, waar doorheen inzonderheid Italië, voor zover de Kerkelijke Staat aangaat, telkens een rol speelt. De eerste 5 hoofdstukken bevatten dan een geschiedenis van de Franse Revolutie (van ‘die Revolution von unten’), terwijl we, na 2 Napoleontische hoofdstukken, ‘die Revolution von oben’ in Duitsland (saecularisatie en staatskerk) en ‘die Revolution von innen’ (diverse wijsgerige idealismen) behandeld vinden. De laatste 6 hoofdstukken van dit deel zijn gewijd aan de Restauratie, waarin de horizon aanzienlijk wordt uitgebreid: Oostenrijk en Spanje, Engeland en Skandinavië, de V.S. en het orthodoxe Oosten passeren alle de revue en maken de pretentieuse titel van het boek, waarin van ‘Christentum’ en van ‘Menschheitsgeschichte’ sprake is, wel aannemelijk. Het tweede deel spreekt over de periode van 1835-1870 tussen de twee polen ‘Liberalismus und Konservativismus’ (elk in 5 hoofdstukken behandeld). Ook hier blijft de wijde horizon, hoezeer dan ook de Duitse landen daarin een sterk belichte plaats blijven innemen. En ook hier wordt uiteraard de betekenis van zulke tendensen juist voor het Christendom (vrijzinnigheid en apologetiek) en omgekeerd bestudeerd. In het bijzonder vallen hier de uitvoerige beschouwingen op over de ontwikkeling der theologie en over het kerkelijk leven: een afzonderlijk hoofdstuk over de theologie in Duitsland en Zwitserland, een over kerkelijke hervormingen in Engeland, Schotland, Holland en Skandinavië, een over Pausdom en katholieke wereld - over ‘Risorgimento’, kath. theologie in Duitsland, het clericale liberalisme in Frankrijk, kerkelijke moeilijkhe- | |
[pagina 367]
| |
den in Zuid-Amerika, het dogma der Onbevlekte Ontvangenis - (dat zijn drie van de 5 hoofdstukken over ‘Liberalismus’), een over het Lutherse confessionalisme, een over uitwendige en inwendige missie en over christelijk socialisme (dat zijn 2 van de 5 ‘conservatieve’ hoofdstukken). Onmiskenbaar zijn: 1. het protestants-christelijke standpunt van de schr.; 2. zijn bijzondere geverseerdheid in en voorliefde voor hetgeen zich juist in Duitse landen zo al heeft afgespeeld. Daardoor vertoont het boek ondanks een lofwaardig streven naar objectieve berichtgeving een grotere vertrouwdheid en sympathie met de ontwikkeling in de protestantse, vooral de Lutherse wereld en is het beeld, zodra het over een der Duitse landen gaat, wel veel gedetailleerder dan wanneer hij b.v. een overzichtje over Zuid-Amerika inlast. Met betrekking tot het innerlijk leven der Katholieke Kerk blijft hij bepaald te zeer aan de buitenkant en daardoor in een te gemakkelijk kritische houding staan. Zoals reeds gezegd, zal een bibliografie het wetenschappelijke apparaat van het werk zeker nog moeten completeren. Ook zal een zakenregister dan onmisbaar zijn. Nu heeft elk deel nog slechts een personenregister, dat zeer zorgvuldig bewerkt en zeer uitvoerig (resp. 34 en 43 kolommen) is. Ondanks de gesignaleerde beperkingen zal men dit werk bij de cultuurgeschiedenis der 19e eeuw niet mogen voorbijgaan. J.J.M. van der Ven | |
Vijf Vlaamse dichtersDe oude Bacchylides, zelf misschien een epigoon, maar dan een bijzonder knappe, wiens werk reeds 25 eeuwen stand houdt, was zo eerlijk te zeggen: ‘Dichter is dichters erfgenaam, nu als eertijds. Immers, niet licht vindt er één de poorten van liederen nimmer gezegd’. Wij hebben echter het voorrecht een tijd te beleven waarin die ‘poorten van liederen nimmer gezegd’ gerammeid zijn door een hele bent jongeren, die zich experimentelen of atonalen noemen. Men zou misschien kunnen beweren dat deze atonalen, die zich tot het surrealisme bekennen, tenslotte maar tweedehands zijn, maar dat is blijkbaar een te rationele conclusie: epigoon is, wie verzen schrijft zoals Gezelle of Kloos het voorhielden, en het toppunt van originaliteit is nu poëzie te schrijven in de trant van Char en Eluard. Nu weten we wel dat het surrealisme, dat Maurice Nadeau definieert als een reactie tegen de ‘hypertrophie des facultés raisonnantes’, enkele merkwaardige resultaten heeft gekend, ook op het gebied der literatuur. Maar ten eerste wordt het, rechtstreeks evenredig met zijn afwijking van de geest, onherroepelijk een negatief cultuurelement, en ten tweede hebben, als van elke beweging die mode wordt, de snobs de leiding ervan genomen. Het resultaat is een woordengehaspel van je welste, een wedijver om, onder de dekmantel van het onderbewuste, zoveel mogelijk trivialiteit en vulgariteit en obsceniteit in een vers samen te ballen, en een vertwijfelde poging om toch maar zo absurd mogelijk te schrijven. Aanvankelijk bleef in onze Vlaamse poëzie de schade practisch beperkt tot het trio Claus, Bontridder, Van de Kerckhove. Maar nu hebben ook 'n paar dichters, die reeds ander werk op hun actief hadden, op hun beurt heil gezocht in dat laatste snufje der poëzie. Nu betwijfelen wij ten zeerste of de rei der Lucebertisten, die in ons taalgebied de atonale toon aangeeft, bereid zou worden gevonden om Appassionato van Paul de VreeGa naar voetnoot1) en Woordschurft van Adriaan De RooverGa naar voetnoot2) als echte kinderen van het surrealisme te erkennen. Maar in elk geval: de vaders zijn would-be atonalen. Van de Vree mag dat trouwens allerminst verwonderen: hij is geraffineerd genoeg om van elke beweging de tweede te zijn, en dilettant genoeg om dat inderdaad te willen. Waar hij niet | |
[pagina 368]
| |
atonaal doet (de meeste gedichten van Appassionato zijn in heel klassieke alexandrijnen geschreven, waaruit hij alle zintekens behalve soms drie puntjes heeft geschrapt), schrijft de Vree heel behoorlijke verzen, in casu een aantal echt doorgloeide erotische gedichten, zoals er in het Nederlands nog niet te veel geschreven zijn. Maar die hebben dan niets meer gemeen met het psychisch automatisme van de surrealisten, zélfs niet de schijn, zoals ‘terrena troubahi’. Adriaan De Roover is iemand die, volgens zijn eigen woorden, poëzie ‘zweet’. En het resultaat van dit onhygiënische transpireren is.... ‘woordschurft’. Op het bundeltje van de Vree heeft Woordschurft alvast dit voor: het is meer consequent in zijn atonale principes. Bovendien kost het minder moeite te geloven aan de oprechtheid van zijn pogingen om de poëzie te vernieuwen. Misschien is de dichter in deze pogingen wel enigszins gestimuleerd door het gemis aan succes dat hij oogstte met wat hij vroeger uit zijn Grabbelton haalde, maar ook de walg voor het vele dichterlijke conformisme lijkt ons deze reactie te hebben opgeroepen. Niet helemaal ten onrechte is hij van oordeel dat in de hedendaagse conventionele poëzie, het woord een slaaf is geworden, niet meer een creatief element. Ongelijk heeft hij evenwel, wanneer hij om die reden het woord wil losmaken van de zin die het draagt en waardoor het gedragen wordt, en het nog slechts gebruikt om de kettingreactie van associaties die het (in het onderbewuste) oproept. Zo verloochent hij het geestelijk karakter van de taal. De beeldspraak die daaruit voortkomt zullen de atonalen creatief noemen, maar voor de gewone sterveling die tot dusverre de poëzie zocht bij oude pruiken als Homeros, Shakespeare en tutti quanti, is ze doorgaans alleen maar onthutsend wanneer ze niet ridicuul of ergerlijk wordt. We willen niet door het citeren van voorbeelden de indruk wekken dat De Roover's bundeltje niets beters biedt, maar er mocht wel eens gewezen worden op de onthutsende vulgariteit van die ‘ongecontroleerde’ beeldspraak. Zoveel hebben al die jongeren nu wel van Freud meegedragen, dat volgens hen de psyche van de moderne mens grotendeels uit sexuele complexen geconstitueerd is. En om te bewijzen dat ze wel degelijk deze psyche, in de zuivere vorm van het onderbewuste, aan het woord laten, moeten ze hun verzen natuurlijk zo ‘cru’ mogelijk maken. We laten in het midden of de moderne mens al dan niet zo sexueel bezeten is, maar we geloven dat het de taak bij uitstek van de dichter, deze geroepene, zal zijn, de geestelijke waarden en de geestelijke waardigheid van de mens nog te veredelen en te verfijnen door zijn kunst. En misschien ligt in dat besef de redding van de dichtkunst én van onze Westerse cultuur. Er is gelukkig nog andere poëzie dan die der experimentelen. Daar is bijvoorbeeld het voortreffelijk bundeltje van Andries Dhoeve, Op hetzelfde themaGa naar voetnoot3). Dhoeve is een gewetensvol en knap vakman, uit wiens gave, sobere verzen, een evenwichtige en schoonheidsgevoelige persoonlijkheid spreekt, die zich blijkbaar niet om experimentele of andere principes bekommert. Hij lijkt ons iemand die zich niet licht zal laten verleiden om te breken met wat de atonalen ten onrechte smalend het dichterlijk fatsoen noemen, maar anderzijds is hij kunstenaar genoeg om in het formele der traditie een accent van leven en waarachtigheid te drijven. Toch is dit bundeltje niet vrij te pleiten van een zekere matte bezinning over een mat individueel gevoelsleven - op hetzelfde thema -, en we begrijpen hoe de enigszins monotone mineurtoon die daarvan de geeigende uiting is, de revolutionnair-gerichte jongeren kan prikkelen tot reactie. Verder gaat in dat opzicht Lieven Rens, die in zijn poëzie het traditionele met het creatieve wil verzoenen. Pater Brauns maakte eens een vergelijking tussen de dichterlijke en de rhetorische persoonlijkheid. Volgens diens maatstaven gemeten, zouden wij geneigd zijn, Rens eerder een rhetorisch dan een poëtisch temperament toe te kennen. En inderdaad zijn het ook oratorische gebreken die doorklinken in de Zeven EclogenGa naar voetnoot4). Rens richt zich in | |
[pagina 369]
| |
een hevige diatribe tegen de vele ziekten die onze avondlandse cultuur hebben aangetast. Hij doet het met een ongewone kracht van denken en een even zeldzame scherpte van inzicht, maar ook met een vaak te luidruchtige nadruk en een stortvloed van insisterende herhalingen. Een nog diepere religieuze bezinning op zijn diagnose zou de dichter hebben doorge voerd naar een van inzicht in Gods plan overrompelde stilte. Anderen zullen wellicht het tempo waarin sommige van deze eclogen blijkens de datering tot stand kwamen, een prestatie noemen; wij vinden dit, steeds op poëtisch plan, minder belangrijk. Nu wij eenmaal een dichter hebben die over zulk een geestelijke potentie beschikt, moeten wij wensen dat zijn nog niet volkomen gerealiseerde mogelijkheden nog beter tot hun recht zullen komen. Inmiddels verdient Rens, om zijn durf en zijn denkkracht, en ook om de brokken echte schoonheid (waar zijn rhythme ons aan Hopkins doet denken) alle crediet. Het evenwichtigst als positief resultaat lijkt ons tenslotte nog het lange gedicht van Marcel Beerten: Marlene HelmsenGa naar voetnoot5). Technisch minder gaaf dan het bundeltje van Dhoeve, en ideologisch niet reikend aan de eclogen van Rens, vergoedt het deze tekorten door de levensintensiteit waarmee het gedurfde gegeven hier in de taal werd uitgedrukt. Beerten had reeds vroeger de aandacht gewekt door zijn Ballade van Vrouw Griese, een gedicht dat zijn overigens matige eerste bundel op een hoog plan bracht. Daarin behandelde hij het thema van de Duitse vrouw die alles wat zij als individu en als persoon bezit, vernietigd ziet door de barbaarsheid van de oprukkende horde Russen. Marlene Helmsen is het vervolg van die onttakeling: vluchtend voor Iwan vindt het Duitse meisje de totale ondergang van haar menselijke waardigheid in de handen van Sammy, Jack of Joe. Evenals in zijn vorige bundel, maar geholpen door de sindsdien verworven vaardigheid, vindt Beerten hier schrijnende accenten om de wanhoop van een lichtloos ‘Schicksal’ uit te drukken. En heel het gedicht is een aangrijpende uitwerking van het vers van Vergilius dat als motto boven een der delen staat: ‘Una salus victis, nullam sperare salutem’.... Duidelijker dan ze in het kunst- en vliegwerk der experimentelen kunnen worden vermoed, zijn de ontreddering en de radeloosheid van de moderne mens hier door de dichter blootgelegd. Zal Beerten na dit tweede wrange gedicht van waanzin en ondergang een derde schrijven waarin uit die ondergang een nieuw mild leven opbloeit en gedijt? Sommige verzen uit Marlene Helmsen waarin plots een verrassende lichtstraal flitst, wettigen het vermoeden dat veel ellende, die haar zegen nog niet kent, in deze trilogie een heerlijke voltooiing zal vinden. F. De Graeve |
|