| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Engelse Literatuur
door Hugo van de Perre
IN mijn inleidende kroniek, vier maanden geleden, (Streven, Maart 1954, p. 553 ss) heb ik de mening uitgesproken, dat de onmiddellijke toekomst van de Engelse roman en novel niet ligt in de richting van J.B. Priestley en van het sociaal-realisme van zijn Angel Pavement. Het artikel was nauwelijks verschenen toen Priestley's nieuwe roman The Magicians (Heinemann) het licht zag. De publicatie ervan viel nagenoeg samen met de Londense première van zijn jongste toneelstuk The White Countess, geschreven in samenwerking met zijn vrouw Jacquetta Hawkes. Het waren twee mislukkingen, al kan men aan roman en toneelstuk een zekere waarde niet ontzeggen. Als technische prestatie valt er niet zo erg veel op af te dingen. Zelfs is de taal in The Magicians beter verzorgd dan gewoonlijk. Maar Priestley acht zich een verongelijkt genie: hij is wrokkerig, wrevelig en probeert te philosoferen, terwijl hij van nature een waarnemer en geen denker is. Waagt hij het nu zijn scherpe waarnemersblik en wat hij er mee observeert in verband te brengen met zijn pseudo-gefilosofeer, dan moet alles wel verkeerd uitlopen. Vooral waar hij nu aan het op die wijze verkregen hybried geheel, de uiterlijke vorm van een fabel tracht te geven. De fabel toch is het moeilijkste en meest subtiele literaire genre. Het veronderstelt bij de schrijver een objectiviteit die Priestley op 't ogenblik vreemder is dan ooit.
Waarover het dan eigenlijk in The Magicians gaat? Ziehier: een groepje ‘boze helden’ (industriëlen, groot-financiers, enz.) heeft besloten een nieuw bedwelmend middel op de markt te brengen, dat alle aangename en geen der onaangename hoedanigheden van de alcohol bezit. In feite vernietigt het alle menselijke waarden. Maar al wordt de wereld door ‘boze helden’ geplaagd, er zijn gelukkig ook nog ‘brave helden’, Magicians. Deze laatsten verijdelen definitief, onherroepelijk en finaal het satanisch project van de eersten. Over het kwaad triomfeert het goed. Men stelle zich echter gerust. Af en toe komen Priestley's speelse, lachwekkende humor en zijn briljant descriptief vermogen om de hoek kijken. Maar helaas, zij schieten hier te kort om aan het geheel het literair vonnis van een relatieve mislukking te besparen.
The White Countess (nog niet in druk verschenen) van zijn kant schippert, naar het woord van de toneelcriticus van de Times, op onbehaaglijke wijze tussen ‘absolute saaiheid en absurditeit’. We zullen het bij die uitspraak laten. Te meer daar het stuk, na drie of vier opvoeringen, werd opgedoekt en opgeborgen!
* * *
Wat hebben de afgelopen maanden ons in de Engelse Letteren dan wel aan positieve, waardevolle romans gebracht? Het antwoord luidt: enkele, maar niet veel. Zelfs van die enkele kan, naar mijn oordeel, niet met volstrekte zekerheid worden bevestigd dat zij van blijvende betekenis zijn. Tot die zeldzame behoren:
| |
| |
A Flame for Doubting Thomas, door Richard Llewellyn (Uitg. Michael Joseph); Self Condemned, door Wyndham Lewis (Methuen) en The New Men, door C.P. Snow (Macmillan). Alle drie behoren tot het genre waarin het vraagstuk wordt behandeld van het net der uiterst genuanceerde en zo heel erg ingewikkelde verhoudingen van het individu in de menselijke samenleving. Nu wil een gril van het noodlot dat Richard Llewellyn (de gevierde auteur van How Green was my Valley) en Wyndham Lewis (kunstschilder, essayist en romanschrijver) hun respectievelijke helden in de eerste bladzijden van hun romans een identieke beslissing laten nemen. Thomas Knute Follett, de hoofdfiguur van A Flame for Doubting Thomas, en René Harding, die van Self Condemned, zijn beide Universiteitsprofessoren in de Geschiedenis, de eerste in Amerika, de tweede in Groot-Brittannië. Beiden komen zij in opstand tegen hun academische carrière en werpen haar overboord. Follett doet het met de bedoeling zich geheel aen de bellettrie te wijden; Harding omdat hem de hele geschiedenis, zoals ze wordt onderwezen, een monsterachtige, mens-onterende farce toeschijnt. Die identieke beslissing, maar om verschillende redenen, brengt de twee professoren in totaal verschillende omstandigheden en levensvoorwaarden. Follett die in een eenzame kamer, ergens in Californië, aan de kust, de gewenste werkatmosfeer hoopt te vinden, wordt betrokken in een amusementsbedrijf. De gewelddadige dood van de ‘boss’ dwingt hem de leiding ervan op zich te nemen. Ten koste van zijn literaire aspiraties weet hij zelfs de onderneming te redden uit de knel van een gangsterbende die het op haar gemunt had. Moraliteit: A Flame for Doubting Thomas is een parabel over de strijd tegen de machten der agressie, aangebonden door de vrije volken, en de uiteindelijke overwinning
van deze laatsten. Van zijn kant beleeft René Harding minder sensationele gebeurtenissen. Hij verzaakt aan zijn academische loopbaan en emigreert naar Canada. Nauwelijks is hij er aangekomen of de tweede wereldoorlog breekt uit. Harding en zijn vrouw nemen hun intrek in een hotelkamer in Momaco, een provinciale Canadese stad. In de dorheid en eenzaamheid van hun celachtige kamer brengen zij er drie ellendige jaren door. Het blijft zo tot het hotel eindelijk door een brand wordt verwoest. Daarenboven wordt dan hun enige vriend vermoord. Harding's vrouw raakt door dit dubbel gebeuren totaal over stuur. Méér dan ooit haat zij Canada en wil, midden in de oorlog, naar Londen terug. Harding zelf wil er niet van weten. Voor hem bestaat er geen weg terug naar de stad van zijn (thans voor hem) ondraaglijke academische triomfen van vroeger. Trouwens, hem wordt aan de Universiteit van Momaco een professoraat aangeboden. Zijn onorthodoxe zienswijze wordt er geëerbiedigd, ook al wordt ze niet aanvaard. Mevrouw Harding pleegt zelfmoord, terwijl Harding, geestelijk door het gebeuren gekweld, een waardige tribune voor zijn originele opvattingen vindt.
Is A Flame for Doubting Thomas een parabel gesneden op het patroon van de kloekgebouwde gangstergeschiedenissen en belegd met een flinke dosis Amerikaanse slang, Self Condemned is een scherp gebeitelde uitbeelding van de narigheden der ballingschap en van de heldhaftigheid van het onorthodoxe.
Alhoewel goed, en zelfs meer dan goed, toch kunnen deze beide romans niet geheel geslaagd worden genoemd. In de eerste komt te veel slang voor (die vaak zelfs ligt buiten het begrip van het Britse publiek) en de roman bezit niet de spontaan-oprechte overredingskracht van de Welshe How Green was my Valley. Anderzijds is Self Condemned, zoals steeds bij Wyndham Lewis, tegelijk
| |
| |
een satyre, een novel van ideeën en een novel van karakters. Toch is de fusie niet voltrokken, te minder nog omdat er ook een tragedie is ingewerkt. Persoonlijk lijken me het tweede deel (het drie-jarig verblijf in de kleine, sinistere Canadese hotelkamer) en de laatste hoofdstukken van het derde deel het meest geslaagd. De ballingschap die bijna een gevangenschap was, is visueel zeer sterk gezien (men vergete niet, Wyndham Lewis is letterkundige én kunstschilder), terwijl in de afsluitende hoofdstukken van het derde en laatste deel de waarachtige tragedie wordt benaderd. Self Condemned is een boek dat tot nadenken stemt en dat een Nederlandse bewerking overwaard is, ook al zijn de twee Hardings geen smpathieke karakters.
De derde roman, The New Men, is van heel andere aard. Zijn helden ‘veroordelen zichzelf’ niet, zoals bij die van Lewis het geval is. Integendeel, zij worstelen doodernstig met de problemen waarvoor zij zich door het leven en de maatschappij zien geplaatst. De schrijver C.P. Snow is een der eminentste Britse critici van tegenwoordig. Hij analseert met koel hoofd en nuchter brein. Als hij een boek veroordeelt of prijst weet men precies waar men aan toe is. In wezen herinnert hij enigszins aan Marnix Gij sen zoals deze was in de tijd vóór hij romans schreef, d.i. in de vooroorlogse jaren (aan poëzie-kritiek heeft de Brit echter nooit gedaan). Het is dan ook zeer wel te begrijpen dat C.P. Snow Gijsen's Boek van Joachim van Babylon met groter enthousiasme heeft begroet dan zijn confraters. De streng methodische geest van C.P. Snow blijkt overigens ten volle uit het feit dat hij sinds meer dan twee decennia werkt aan een romanserie die, wat omvang betreft, herinnert aan Les Hommes de Bonne Volonté en A la recherche du Temps perdu. Van die serie is The New Men het vijfde deel (Uitg. Macmillen, vroegere delen Faber and Faber). Vijf of zes andere zijn nog in het vooruitzicht gesteld. Het volledig oeuvre zal, naar de titel van het eerste deel, Strangers and Brothers worden genoemd. Toch kan elk boek ook als een afgesloten geheel worden gelezen. De roman-serie is gewijd aan de belevenissen van Lewis Eliot die de rol van verteller maar daarom nog niet noodzakelijk de hoofdrol speelt. Pas in The New Men is deze laatste rol hem toevertrouwd. Hij treedt er in op als een hoog doch tijdelijk ambtenaar, een positie hem door de oorlogsgebeurtenissen opgedrongen. In deze functie is Lewis Eliot onmiddellijk getuige van, en mede verantwoordelijk voor de Britse krachtsinspanningen in verband met de atoom-energie en de
atoombom. Toch is dit gegeven, op zeer overtuigende en fijn geschakeerde wijze uitgewerkt, slechts een neven- of ondergeschikt thema. Het eigenlijke hoofdthema van het boek is dat Lewis Eliot, door waarachtige broederliefde gedreven, het er op aan legt het leven van zijn jongere broer, Martin, die atoomspecialist is, onder contrôle te houden en daarom zelfs een flink deel van zijn persoonlijke ambities op hem overhevelt. Zodoende dwingt hij ten slotte van Martin Lewis een antwoord af op de vraag of de mannen van de wetenschap zich al dan niet moeten verzetten tegen het gebruik van de nucleaire splitsing voor militaire doeleinden.
Zonder verouderd te zijn, is de stijl van C.P. Snow zeer direct en van een sober realisme. Er is daarin geen spoor te vinden van enige invloed van James Joyce, Wyndham Lewis, Joyce Cary en Elizabeth Bowen. Alles bij elkaar genomen een belangrijke en intelligente novel met als enige schaduwzijde, een relatieve cerebraliteit. De lezer wordt nooit met jagend hart in het midden van de actie en van de emoties overgeplaatst.
* * *
| |
| |
Onwillekeurig doet C.P. Snow's roman ons onmiddellijk denken aan het nieuwe toneelstuk van Charles Morgan, The Burning Glass (Uitg. Macmillan). Voorzeker, Snow werpt een terugblik op het nabije verleden, terwijl Morgan reeds in de toekomst tracht te lezen. Atoomsplitsing en dergelijke dingen meer zijn voor hem reeds heel gewoon. Maar ook hij werpt in zijn toneelstuk de vraag op of de mens zijn wetenschappelijke vindingen nog in handen heeft en beheersen kan, en zo ja, of die vindingen aan de staat en aan het militaire apparaat ter vrije beschikking mogen overgeleverd worden. Het stuk met zijn helder inleidend essay is ongetwijfeld boeiende lectuur. Van zijn toneelkunstige kwaliteiten ben ik evenwel lang niet overtuigd.
Dit brengt me er overigens toe hier onomwonden te beklemtonen dat de toonaangevende Britse toneelschrijvers - evenals Charles Morgan - ons tijdens het afgelopen seizoen sterk hebben ontgoocheld. The Confidential Clerk van T.S. Eliot (Faber and Faber); The White Countess van J.B. Priestley; The Sleeping Prince van Terence Rattigan en The Dark is Light Enough van Christopher Fry (Oxford University Press) - na Roy Campbell's vrij recente autobiografie Light on a Dark Horse had Fry ons wel op een meer originele titel kunnen vergasten! - hebben beslist niet de waarde van het voorafgaand werk van diezelfde schrijvers.
* * *
Het Derde Programma van de B.B.C. kan er trots op gaan drie der belangrijkste poëtische werken te hebben geïntroduceerd die sinds de oorlog in Groot-Brittannië zijn verschenen. Namelijk The Canterbury Tales van Chaucer in moderne transcriptie door Nevill Coghill (Uitg. Penguin, serie Penguin Classics); The Aeneid of Virgil, een moderne vertaling in verzen door C. Day Lewis (The Hogarth Press) en, het ons meest nabije, Under Milk Wood (Uitg. Dent) het verbazingwekkende laatste geschrift van Dylan Thomas. Deze dichter overleed precies negen maanden geleden in zijn negen-en-dertigste jaar. Weinige dagen tevoren had hij zijn manuscript aan de B.B.C. overhandigd. Het was - en is - het resultaat van tien jaar gestage arbeid, en wordt het best gekarakteriseerd als: een dichterlijk klankbeeld in proza en verzen van 24 uur individueel en collectief leven in een gefingeerd dorpje van het Land van Wales. Ik heb Under Milk Wood in zijn geheel en in zijn treffendste delen herhaaldelijk over de radio en in de voordrachtzaal beluisterd, en de tekst even vaak gelezen en herlezen. Er komen, precies geteld, 69 stemmen in voor. Elk van die stemmen is een personage dat zich door zó'n directe zeggingskracht zó openbaart, dat we het zonder verwijl eigen vorm en gestalte zien aannemen. Er is geen twijfel mogelijk: Op de muziek van Dylan Thomas' woorden, om beurten speels, tragisch, uitgelaten, loslippig, en wat al meer, dringen we zonder een seconde tijdverlies en zonder moeite meteen door tot in het hart van het dorpje en tot in de ziel van elk van zijn bewoners.
* * *
Is Under Milk Wood beslist het hoogtepunt van de gepubliceerde Engelse literaire creaties der afgelopen maanden, dan mag die vaststelling ons nochtans niet doen vergeten dat in diezelfde tijd een prachtige keure van essayistisch werk is verschenen. Zo b.v. in de uitmuntende serie Studies in Modern European Literature and Thought (Bowes and Bowes, Cambridge) die thans reeds 15 bandjes omvat, allerdegelijkst naar inhoud en typografische verzorging. De serie
| |
| |
staat onder de algemene, leiding van Professor Erich Heller die zelf bij dezelfde uitgever The Hasard of Modern Poetry heeft gegeven. Wij wijzen op de Literary Essays of Ezra Pound, ingeleid door T.S. Eliot (Faber and Faber) en Anarchy and Order door (Sir) Herbert Read. En verder The Art of Paul Valéry - A Study in Dramatic Monologue, door Francis Scarfe (Univ. van Glasgow-Heinemann); Jonathan Swift, door John Middleton Murry (Jonathan Cape); de meest up-to-date biografie van Katherine Mansfield, door Anthony Alpers (id.) en de fascinerende Petrus Borel - The Lycanthrope, door Enid Starkie. De plaats ontbreekt me om dit alles in detail te behandelen. Deze korte vermelding hier heeft evenwel een dubbel doel. Ze stelt me in staat dit overzicht der Engelse literaire bedrijvigheid af te ronden. En voor de lezer kan ze, in al haar beknoptheid, een nuttige leidraad zijn, daar er slechts markante werken in zijn opgenomen.
* * *
Ten slotte zij nog aangestipt dat het Engelse literaire leven werd verrijkt, enerzijds met een nieuw tijdschrift The London Magazine, onder leiding van John Lehmann, enkele maanden slechts na het verschijnen van Encounter, geleid door Stephen Spender; en anderzijds door een Poetry Book Society, opgericht onder de auspiciën van de officieuse Arts Council. Om de belangstelling van het grote publiek voor de poëzie op te wekken, neemt de Poetry Book Society zich voor per jaar vier dichtbundels te steunen en aan te bevelen. Dichtbundels door om het even welke Britse uitgever gepubliceerd, komen voor dit patronaat in aanmerking. De eerste driemaandelijkse keus is gevallen op The Death Bell, door de dichter Vernon Watkins (Uitg. Faber and Faber). De tweede driemaandelijkse op A Vision of Beasts and Gods, door de, naar mijn mening veel betere dichter, George Barker. De bundel verschijnt (zelfde uitgever) pas op 2 Juli. De bespreking ervan moet dus naar een volgende kroniek worden verwezen.
|
|