Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Boekenheidenen? Zo ja, waarom?
| |
[pagina 237]
| |
Die bedenkelijke situatie, zo wordt gesteld, is een gevolg van het feit, dat de katholieken veel minder boeken kopen dan anderen. Hier komt de ware Jacob om de hoek kijken, niet het minder lezen van de katholieken, doch het minder kopen van boeken, dat is des ‘Pudels Kern’. De juiste formulering van de kwestie, waarom het in wezen gaat zou dus kunnen luiden: waarom lezen, subsidiair, waarom kopen de katholieken minder boeken dan de anderen? Hier wordt een subsidiair gesteld, omdat ook het minder lezen van boeken moeilijk bewijsbaar is; men kan immers gemakkelijk honderden boeken lezen zonder er ooit een te kopen. Waarbij nog een andere mogelijkheid punt van overweging dient te zijn. De moeilijke situatie van de katholieke uitgeverij en de katholieke boekhandel, die iedereen kan betreuren uit maatschappelijke overwegingen, bewijst uiteindelijk maar alleen, dat de katholieken het katholieke boek niet kopen in een katholieke boekhandel. Niemand weet hoeveel niet-katholieke en ook wel katholieke boeken de katholieken langs andere kanalen toevloeien, zoals door colportage, door lid te worden van een of andere serie-uitgave, door te kopen op gemakkelijk per advertentie aangekondigde betalingswijze etc. Het probleem, voor zover het een katholiek probleem mag heten, is ingewikkeld, omdat zeer veel invloeden zich daarbij doen gelden, doch schijnt uiteindelijk wel zijn beperking te vinden in de vraag: waarom kopen de katholieken zo weinig katholieke boeken en in de katholieke boekhandel? Ligt de schuld nu bij de boekhandel? Bij de uitgever? Bij de auteurs? Bij het publiek? Wij menen dat, als men de schuldkwestie wil stellen, alleen het publiek vrij uitgaat, omdat dit publiek duidelijk het bewijs leverde bereid te zijn zich terwille van de lectuur grote offers te getroosten. Boven wezen wij op het bestaan van de katholieke pers, die toch geheel afhankelijk is van de publieke sympathie. Bovendien kan het publiek, dat zich zelf geen vorm geeft, doch door de bovenlaag wordt gevormd (of misvormd), niet zelf voor bepaalde culturele situaties of wanverhoudingen aansprakelijk worden gesteld. Geheel anders ligt het bij de auteurs. Met een beroep op Prof. Rogier zou men kunnen stellen dat het katholieke volksdeel katholieke auteurs mist, mensen die de eenvoud van het volk kunnen benaderen door de eenvoud van hun taal en de eenvoud van hun probleemstelling. Dit bracht de K.A.B. tot een soort culturele zelfverzorging; het kwam met een eigen uitgeverij, omdat de bestaande uitgeverijen hun taak niet zo volbrachten, dat de culturele belangen van het gehele katholieke volk veilig waren. De geschiedenis van de katholieke uitgeverij in ons land geeft naast veel hoopvols ook veel somberheid te aanschouwen. Vast staat dat de katholieke uitgeverij er niet in slaagde de katholieke cultuur-rijkdom bij het katholieke arbeiders-volk te brengen. De katholieke boeken, die verschenen, zijn niet voor het volk geschreven en worden niet door het volk gelezen. Bernard Verhoeven heeft de oorzaken der malaise van de katholieke uitgeverij, aan de hand van een tweetal rapporten uit de doeken gedaan. Hij kwam tot deze slotsom: | |
[pagina 238]
| |
a. De cultuur mag niet de slaaf zijn van een apparatuur. Indien distributie-takken in hun dienst te kort schieten, door commerciële onmacht of politiek, of door ondeskundigheid en onwil, dan zullen zij in het algemeen belang uitgeschakeld moeten worden. b. Het heeft geen zin, z.g. historische rechten te ontzien, als deze een hinderpaal zijn voor een nieuwe krachtsontplooiing. De markt van het katholieke boek zal al lang verkommerd zijn, als men nog altijd zijn hoop blijft stellen op een toekomstige groei tot deskundigheid en volwassenheid bij een incompetent bedrijf. Deze argumenten zijn tot heden nog niet ontzenuwd. Ieder moet toegeven dat de verspreiding van het katholieke boek in Nederland eigenlijk een fiasco is. Faalde de katholieke uitgeverij ten aanzien van het katholieke boek dat tot nog toe op de markt kwam en dat voor 95% niet leesbaar is voor de gemiddelde arbeider, dan volgt daaruit eenvoudig, dat het verzorgen van de volkscultuur door middel van het boek nog een onontgonnen terrein is, of weer geworden isGa naar voetnoot1). Geen enkel volksdeel heeft echter waarschijnlijk zo'n grote behoefte aan een ‘eigen literatuur’ als juist de arbeiders. Hun idealen, hun noden, hun verlangens, hun rechten, hun proza en hun poëzie zijn daarbij primair. Nu zal wel niemand durven beweren, dat dit alles zich weerspiegelt in wat de katholieke uitgeverij tot 1954 heeft gebracht. Waarschijnlijk bezitten we zelfs niet één katholieke auteur, die de kunst verstaat voor de arbeiders begrijpelijke, interessante en vormende lectuur te leveren. Als Onrust in de zielzorg de verzuchting slaakt, dat ook de katholieke arbeiders sterk aan het vermaterialiseren zijn, zo sterk, dat er een aanwijsbare scheiding bestaat tussen clerus en arbeider, dus tussen arbeider en kerk, dan is daarvan de grondoorzaak de scheiding tussen arbeiders en auteurs, uitgevers en boekhandelaren. Toegegeven moet immers worden, dat het katholieke publiek in zijn tegenwoordige constructie slechts een beperkt aantal mannen en vrouwen telt, dat, wat hun intellectueel peil betreft, boven het lagere-school niveau is uitgekomen. Deze situatie bracht een onoverbrugbare kloof tussen publiek en auteurs, uitgeverij en boekhandel. De auteurs werden vreemden voor het publiek, zij schreven voor hen die hun taal begrepen, hun gedachtegang konden volgen en dat was slechts een heel kleine kern. Dit was ook oorzaak dat het publiek, het grote millioenenpubliek dan, de boekhandel niet meer durft bezoeken. De aansprakelijkheid van uitgever en boekhandelaar liggen in deze sector, zij gingen het grote publiek voorbij en vandaar dat er vanuit dit grote publiek zelf pogingen werden ondernomen om iets naar eigen behoefte te brengen. In dit verband is het ook opmerkelijk, dat de situatie in 1954 geen | |
[pagina 239]
| |
aanknopingspunten in het verleden vindt. Zelfs met een misplaatst beroep op Le Sage ten Broek en Thijm, kan men de door Rogier omschreven situatie in de tweede helft der 19e eeuw niet ongedaan maken. In Nederland zijn ruim 1400 erkende boekhandelaren, waarvan 240 katholiek zijn, dus 1 op 6, wat geheel onevenredig is met de grootte van onze bevolkingsgroep. Het getal 240 is voor de katholieke boekhandel nog veel te geflatteerd, omdat er slechts 80 bekend zijn, die in werkelijkheid de boekhandel min of meer als levenswerk uitoefenen. Dit veel te kleine distributie-apparaat schept bedrijfsmoeilijkheden voor de katholieke uitgever, die het met lede ogen moet aanzien, dat soms halve provincies het door hen op de markt gebrachte boek niet krijgen aangeboden. Deze moeilijkheid is des te belemmerender omdat in de kleinere steden met een minderheid aan katholieken, de daar gevestigde neutrale boekhandelaar er niet aan denkt, om katholieke uitgaven in te kopen. Zo ligt het voor de hand dat de katholieke uitgever er al spoedig toe komt, in plaats van een mea culpa te laten horen, zijn geloofsgenoten het verwijt te maken dat zij boekenheidenen zijn en aan de andere kant naar kanalen zoekt om de ring van dit heidendom te doorbreken en met alle middelen, soms ook de meest bedenkelijke, een bekering te forceren en zo een belangrijk volksdeel ‘boeken-minded’ te maken. Daaruit kwamen bijvoorbeeld de verschillende verzendboekhandels en boekenfondsen tot stand, als het Thijmfonds - de Lanteern - de Hofboekerij - om niet te vergeten het met nog al wat rumoer geïntroduceerde ‘Zonnewijzer-fonds’. * * *
Wij moeten nog op een paar andere punten de aandacht vestigen om het de Katholieken opgedrukte odium van ‘boekenheidenen’ als onrechtvaardig af te wijzen, ook al zou het feit waar zijn. Buiten beschouwing blijft hier de vraag of het kopen van een boek op zich een goede culturele daad moet heten. Dit is natuurlijk niet het geval voor boeken die ongeschikt zijn voor de persoonlijkheidsvorming van de katholiek. In dit geval immers kan geen beroep gedaan worden op zijn belangstelling. En daarmee schrompelt dat beweerde heidendom al een heel stuk in. Maar wanneer we ons dan beperken tot waardevolle, christelijk-vormende boeken dan kunnen er nog omstandigheden zijn die honderdduizenden de weg naar dit boekenbezit afsnijden. Een niet voor tegenspraak vatbaar bewijs ligt voor de hand: de inkomensnivellering is de oorzaak dat bij ons gehele volk voor de post ‘culturele aangelegenheden’ slechts een uiterst gering bedrag kan gereserveerd worden. Welnu door twee speciale omstandigheden komt die post bij katholieke gezinnen ongeveer geheel te vervallen, zodat hier een achterstand onvermijdelijk is. Het overgrote deel der katholieke gezinnen leeft in een dubbele dwangpositie, veroorzaakt eensdeels door een hoge morele opvatting van de huwelijksbeleving, anderdeels door de grenzeloze offerbereidheid voor de noden van de Kerk en van de medemens. Neem alle katholieke gezinnen met gemiddeld 3 tot 5 kinderen waar- | |
[pagina 240]
| |
van de vader in loondienst werkt en als basisloon geniet, laten we zeggen 60 gulden per week. Dit is een minimumloon, met niet meer koopkracht dan om in de elementairste nooddruft van een gezin te voorzien. Dit basisloon wordt bij de komst van de eerste baby vermeerderd met de eerste kinderbijslag. Maar iedereen weet dat niemand van de kinderbijslag een kind kan onderhouden; waaruit volgt dat door de komst van een baby het basisloon met zoveel wordt verminderd als het verschil tussen de reële kosten van een babyverzorging en de kinderbijslag. Bij iedere volgende baby herhaalt zich deze rekensom zodat in een gezin met 5 kinderen, waarvan geen enkel kind iets inbrengt, de grootte van het basis-loon wordt verminderd met 5 maal dat verschil. Ligt hier niet de reden waarom het katholiek gezin minder koopkrachtig is dan de vele minder kinderrijke gezinnen van andersdenkenden en waarom honderdduizenden katholieke gezinshoofden er niet aan denken kunnen voor iets anders geld uit te geven dan voor het meest noodzakelijke. En wordt het basis-loon aanmerkelijk hoger dan staat de fiscus klaar. Wat voor de loontrekkenden geldt is vanzelfsprekend en misschien nog meer van kracht voor een zeer groot deel van de kinderrijke katholieke middenstand, die geen kinderbijslag geniet en met hard werken dikwijls nauwelijks het hoofd boven water kan houden.
Een tweede omstandigheid is dat de katholieken een zeer groot aantal godsdienstige en charitatieve plichten laten voorgaan boven culturele eisen, als het aanschaffen van boeken. Ook het eenvoudigste arbeidersgezin heeft iedere Zondag in de H. Mis zijn uitgaven, hoe klein dan ook, aan plaatsen- en offergeld. Maar bij dat gezin komen ook aankloppen: missie, armbestuur, bijzondere noden, katholieke universiteit, thuisfront, gezinshulp, verwaarloosde jeugd, enz., enz., kleine bijdragen, maar tot hoeveel loopt dat in een jaar op. Beseft men wel voldoende wat katholiek Nederland jaarlijks heeft op te brengen voor priesters en kloosters, priester-studenten, kerkgebouwen en seminariën, liturgische benodigdheden, parochiële renten en aflossingen enz. En dat alles moet toch voor een zeer groot deel komen - en komt ook - van de kleine man, van de grote massa. Daarom een beetje voorzichtig met dat ‘boekenheidenen’. Want hier past nog een vraag: waar blijven, ondanks de schandelijke prijzen, de honderdduizenden missaals, kerkboeken, bijbelse geschiedenissen enz. door katholieke uitgevers op de markt gebracht?
Er blijft natuurlijk het klein percentage - is het 5% van de katholieke bevolkingsgroep? - van beter gesitueerde werkgevers, academisch gevormden en anderen, van wie wellicht verwacht mag worden, dat zij ook goede katholieke uitgaven meer zouden steunen. Misschien kunnen de uitgevers hier het gelijk aan hun zijde hebben. Kunnen! Want in werkelijkheid zijn de uitgevers zelf niet zelden de oorzaak van het heidendom, ook bij deze trefbare categorie. Door een louter zakelijke imperatief gedreven brengen de uitgevers aldoor maar nieuwe boeken aan de markt. Maar leidt dit niet soms tot een onoverzichtelijke chaos? Is hier een zekere onderlinge ordening niet aan te | |
[pagina 241]
| |
bevelen? Is de bijna gelijktijdige uitgave van drie dure bijbelse geschiedenissen, van dure missaals, of van elkaar a.h.w. overlappende boekwerken wel nodig en gewenst? Maar het ergste is dat de boeken die gebracht worden onder het praedicaat katholiek, dikwijls volkomen onleesbaar zijn voor de zeer grote massa, omdat de verstaanbaarheid afhankelijk is van taalkennis en bevattingsvermogen. Millioenen katholieke Nederlanders leven nog op het lagere-school-peil waar zij nooit boven uitkwamen. Dit veroorzaakte een diepe en zeer betreurenswaardige kloof tussen volk en schrijvers. Kan er dan nooit een einde komen aan dat boekenheidendom? Natuurlijk wel, want het is er niet altijd geweest, zoals wij reeds aantoonden. De toestand, zo als zij thans is, kan zeker verbeterd worden. Onderwijs en opvoeding hebben hier een voorname taak te vervullen, de jeugd moet leren lezen. Als er op de helft van onze scholen schoolbibliotheken ontbreken, zonder dat dit nodig is, dan is dat een laakbaar tekort. Maar vooral zal de vernieuwing moeten komen uit de sociale sector van het maatschappelijk leven. Verhoging van kinderbijslag tot de reële opvoedingskosten van het kind en een zeer grote verhoging van het algemeen welvaartspeil, dat ook de gezinnen in staat stelt, meer aan culturele noden voldoening te geven. Dan de kerk. Geen parochie zonder een parochiele bibliotheek, die de kern wordt waar de leeskunst der gelovigen ten volle bevrediging vindt. Overziet men het geheel, dan krijgt men sterk de indruk dat het lectuurprobleem onder de katholieken van Nederland slechts op lange termijn oplosbaar zal blijken, doch dat de eerste oriënteringspoging om tot een helder inzicht te komen geen dag langer dan nodig uitgesteld behoeft te worden. |
|