Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Oecumenische kroniek
| |
[pagina 154]
| |
geniepigheid en verraad. En al worden deze en andere talloze opvattingen van hetzelfde caliber dan nog niet door iedere serieuze mens beschouwd als ‘tales told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing’ - zoals de steeds felle Douglas Jerrold in Shakespeareaanse bewoordingen zulke geschiedenisopvatting typeert -, er is in deze een onmiskenbare meningsverschuiving aan de gang. Nu is het, menen wij, een voordeel dat juist in Engeland de hervorming zo allernauwst verbonden was met voorwaarden van eerder historische dan theologische aard. Aanvankelijk is het in Engeland een kwestie van scheurmakerij, en niet van ketterij, ofschoon wel de vraag gesteld mag worden of scheurmakerij de geloofsact zelf niet aantast en dus in zich heresie is. Hendrik de Achtste stuurde in alle geval katholiek én protestant de brandstapel op. De scheurmakerij echter gaat geheel terug op de gezagskwestie. Maar gezag betekende in die tijd niet precies hetzelfde wat het nu betekent: de Paus was nog te veel een wereldlijke prins, en een Koning teveel een Prins in de Machiavelliaanse zin van het woord, dat er fijne nuances konden worden aangebracht tussen zuiver geestelijk en zuiver wereldlijk gezag. Hiermede is de reformatie zoals deze zich in Engeland aanvankelijk vertoonde, op het historisch vlak geplaatst - en op het terrein der historie heeft Engeland steeds mannen gehad die de pen wisten te hanteren en boeiend schreven - hoe bevreemdend hun weergave en interpretatie van de historie ook mocht zijn. We denken hierbij aan Macaulay, Carlyle op zijn geheel eigen manier, Froude en Green: allen uit de vorige eeuw. De situatie vandaag is dat de historici niet alleen goed schrijven maar ook betere historici zijn. Trevelyan, Butterfield, Toynbee, Bryant en Dawson komen ons voor de geest, gevolgd door de reeds genoemde Jerrold en Hollis, en voorafgegaan door Belloc, niettegenstaande zijn niet altijd even orthodoxe methoden een groot historicus, en, ook op geheel eigen manier, Chesterton, misschien meer een ziener en profeet dan geschiedkundige in de strikt wetenschappelijke zin van het woord. Zo aanstonds zullen wij hierbij de naam Hughes plaatsen. Dat het begin en de eerste ontwikkeling van de reformatie in Engeland de bijzondere aandacht van de geschiedschrijvers opeist, treedt aan de dag uit de belangstelling die S. Thomas More geniet - de literatuur over hem neemt bijna onhanteerbare proporties aan -, uit monographieën van de leidende figuren uit die tijd (we denken b.v. aan Schenk's studie over Kardinaal Pole) en vooral ook uit een steeds groeiend aantal uitgaven van nog niet gepubliceerde teksten uit deze tijd. Ter speciale bespreking alsook ter illustratie van hetgeen we tot nu toe zeiden kiezen wij uit twee recente werken: het zo juist verschenen royaal uitgegeven tweede deel van The Reformation in England door father Philip Hughes en, wat we bij gebrek aan een beter woord, een historische roman zullen noemen: The Man on a Donkey, van H. PrescottGa naar voetnoot1). De zeer juist gekozen ondertitel van Hughes' boek luidt: Religio depopulata. Werd de geschiedenis in het eerste deel gedomineerd door ‘The king's Proceedings’, nu treedt de fatale invloed van de breuk met Rome en het contact met het reformatorische vasteland op de godsdienstige opvattingen en praktijken van de natie naar voren. Als vanzelf valt de in dit deel behandelde periode in drie hoofdstukken uiteen, nauwkeurig beantwoordend aan drie onderscheiden étap- | |
[pagina 155]
| |
pen waarin het protestantiseringsproces zich nu voltrekt. In de eerste jaren tot aan de dood van Hendrik de Achtste in 1547 werkt zich het zich afscheiden van Rome verder uit in maatregelen die enerzijds de Royal Supremacy onaantastbaar maken, anderzijds, desnoods met geweld, moeten voorkomen dat er sprake zal kunnen zijn van een aanpassing van de leer aan buitenlandse stromingen. Het korte tijdperk van Edward de Zesde, nog een jongen, staat geheel in het teken van een consequent doorvoeren van de princiepen en de leerstukken van de reformatie in het buitenland, vooral van Luther, ofschoon de invloed van Geneve zich reeds sterk doet gelden. Het is de glorietijd van Cranmer en Somerset. De volgende vijf jaren beslaan de regering van Maria de Katholieke. Inderdaad werd het Katholicisme als de godsdienst van het land hersteld, maar van de ene kant was er in de afgelopen twintig jaren te veel gebeurd, van de andere kant bleef de ondergrondse oppositie te sterk en was vooral de regering van Mary te kortstondig en niet altijd even verstandig, dan dat een effectief tot stilstand brengen van het protestants getij mogelijk was. Engelse geschiedschrijving is gedurende drie eeuwen bijna uitsluitend uit meest benepen vooroordelen voortgekomen, en het is eigenlijk eerst Lingard die een geheel ander geluid liet horen. Met veel meer bronnen te zijner beschikking en beter wetenschappelijk geschoold overtreft Hughes deze grote voorganger, en het kost hem geen moeite om aan de hand van historisch vaststaande gegevens de akelige verhalen over duizenden bannelingen en honderden executies van Bloody Mary tot juiste proporties terug te brengen. We bedoelen hiermede echter niet alleen dat de getallen juist worden weergegeven, maar dat ook vonnis en executie wegens heresie belicht worden vanuit de mentaliteit en opvattingen van die eeuw. De opmerkingen in dit verband gemaakt omtrent John Foxe's Book of Martyrs, dat sinds eeuwen voor de katholieken zo pijnlijk is en herhaaldelijk tegen hen en de katholieke Maria werd uitgespeeld, zijn even sober als gefundeerd: veel wat gemeengoed is omtrent de wreedheid van Maria en haar regering komt hierdoor in geheel ander licht te staan. Dit alles betekent niet dat als een soort onvermijdelijke reactie Hughes vergoelijkend zou optreden of zich zou laten leiden door sympathie of antipathie jegens de personen die deze periode domineren. Hij treedt niet op als apologeet, het gaat niet om weerlegging van wat anderen poneerden, maar hij is steeds de eerlijke historicus die met een scrupuleuze accuratesse zijn materiaal voorlegt en bespreekt. Hij benadert historische situaties en personen ‘with the coolness of the unconcerned spectator’, een woord van Lingard, wel zeer toepasselijk op Hughes. Dank zij deze koelheid wordt zijn scherpe visie niet verduisterd door verwarrende controversen die, vaak van meet af aan, de hoofdfiguren zo moeilijk verstaanbaar hebben gemaakt. We mogen immers niet uit het oog verliezen dat, te beginnen met More en Fisher en te eindigen met Latimer en Cranmer, met daar tussen in een Cromwell en Norfolk en vele anderen, de dramatis personae na een tijdperk van hoogste invloed en positie allen hun val kenden, die meestal bloedige excecutie betekende. Het overkomt Hughes niet dat hij van de bomen het bos niet meer kan zien. Door alle controversen heen weet hij op bijzonder intelligente wijze menigmaal een argument te construeren uit hetgeen in bepaalde gevallen verzwegen wordt en dus door allen als buiten iedere controverse staand werd aanvaard. Men onderschatte de waarde van deze ‘coolness’ niet. Nog afgezien van het feit dat zij nauwkeurige geschiedschrijving garandeert, toont zij de schrijver op | |
[pagina 156]
| |
zijn best. Waar deze ter behandeling voor zich heeft incidenten die op zich reeds zijn verontwaardiging als mens en christen opwekken en die bovendien door de wijze waarop zij in de loop der eeuwen zijn voorgesteld zeer irriterend werken, strekt het de schrijver tot eer indien hij zich uit eerbied voor zijn vak en taak als geschiedschrijver weet te maken tot een ‘unconcerned spectator’. Hoe hij hierin slaagt blijkt uitzonderlijk uit de manier waarop hij spreekt over wie men misschien teveel geneigd is te beschouwen als de schurken van dit tijdperk. Wanneer hun uiterlijke daden onverdedigbaar schijnen, tracht father Hughes zich achter deze daden te plaatsen door de geest te onderzoeken waaruit zij voortsproten. We konden de indruk niet van ons afzetten dat hij in zijn eerlijkheid er steeds op uit is ‘to give the devil his due’. Hughes is het hiermede waarschijnlijk wel eens, behalve dat hij violent zou protesteren tegen het gebruik van het woord ‘devil’ - het is niet aan ons iemand voor een duivel uit te maken. Hiermede hebben we een uitzonderlijke kwaliteit van dit boek aangeraakt. De woorden coolness en unconcerned spectator schieten hier te kort om te verklaren met hoeveel zorg de schrijver zich hoedt om te blameren of te prijzen, te oordelen en te veroordelen. Het is de christelijke deugd van mildheid en nederigheid die ook tegenover onze overleden medemens geobserveerd dient te worden - vooral wanneer deze evenmens zich geplaatst vond temidden van gebeurtenissen van zulk een tragiek dat een ieder die daar buiten staat, enkel met eerbied dient toe te schouwen. En doordat juist dergelijke mildheid en nederigheid zich paart aan de vervulling van alle wetenschappelijke eisen is dit boek van zelf van grote apologetische waarde en zal een niet onbelangrijke rol spelen in iedere eerlijke oecumenische beweging.
Het is ook deze grondtoon van eerbied in de tegenwoordigheid van mensen zo direct en vaak zo fataal betrokken bij een stuk geschiedenis van diepe tragiek, dat Prescott's The man on a Donkey een waarde geeft die ver buiten die van een roman ligt. Het boek verscheen in 1952 en beleefde in anderhalf jaar niet minder dan zes herdrukken. Men mag hierbij niet vergeten dat er in dit boek weinig of niets is dat gewoonlijk een roman tot een best seller maakt, onverschillig of men dit nu ‘the human interest’, noemt of realistische weergave van het leven: een half woord is hier voor een goed verstaander genoeg. Een andere factor die onze aandacht verdient is dat deze roman oorspronkelijk in twee delen is verschenen en dat de latere uitgave in één band over zeven honderd pagina's telt, gezet in betrekkelijk kleine letter. Dat het boek populair is, is even verrassend als verheugend. Dit weer des te meer indien we weten dat het hier niet gaat om een gefingeerd verhaal dat om historische figuren wordt heengeweven, dat historische gebeurtenissen als stramien neemt waarop een levendige verbeelding zich aan het werk zet. Het boek sluit met een lijst van geconsulteerde werken: een vijftigtal, ongeveer de helft van het totaal, behoort tot meer moderne historische studies, de andere vijftig zijn verzamelingen van oorspronkelijke teksten: de vermelding van een aantal uitgaven van The Early English Text Society, the Surtees Society, en vooral van de 22 delen van Letters and Papers, Foreign and Domestic of the Reign of Henry VIII moge voldoende zijn om een indruk te geven van de historische voorarbeid van deze roman. Het fictieve element is dan ook sterk op de achtergrond gehouden, en de schrijfster was, mede hierdoor of hierom, wel genoodzaakt om een zeer bijzondere vorm voor haar roman te kiezen, die hoge eisen stelt aan de auteur maar historische | |
[pagina 157]
| |
nauwkeurigheid en betrouwbaarheid het best sauveert: de kroniekvorm. In hoofdzaak betreft de kroniek vier personen: de priorin van een nonnenklooster in Yorkshire, vlak voor en tijdens de opheffing en spoliatie der kloosters door Hendrik de Achtste; de landjonker Robert Aske, beroemd om de rol die hij speelde in z.g. Pilgrimage of Grace, de opstand in Lincolnshire; een Lord, en een priester die zich conformeert aan nieuwe wetten en toestanden. Deze hoofdfiguren komen langs zeer uiteenlopende paden bijeen in de rebellie van het Noorden, uitgelokt door de wetten tegen de kloosters en na drie jaren uiteindelijk door veel bedrog en omkoperij wreed onderdrukt in 1537. Waar het maar enigszins kon heeft schr. de documenten onveranderd in de tekst ingeweven, en wie vertrouwd is b.v. met de processen waarin Thomas More moest optreden, zal aanstonds bemerken hoe knap en kunstig, maar ook hoe sober, letterlijke gezegden van More, Cromwell, Rich e.a. in de tekst der kronieken zijn ingevoegd. We bedoelen hiermede niet te zeggen dat de roman geen enkel fictief element zou bevatten: zelfs niet alle personen zijn historisch. Maar men zij toch ook weer voorzichtig om alles wat historisch niet aantoonbaar is eenvoudig voor fictie te houden. Schr. stond voor de taak om het leven in een bepaalde periode te tekenen - en ook hier, bij dit herscheppen van geest en gewoonten, klimaat en sfeer van de jaren 1520 tot 1540, heeft zij zich laten leiden door wat overgeleverde teksten en historisch onderzoek ons leren. Zo slaagt schr. er in een levendig, en voor zover wij kunnen beoordelen, accuraat beeld te geven van het leven in een nonnenklooster uit die tijd: niet altijd even stichtend, maar evenmin zo goddeloos als vroeger vaak werd beweerd; evenzeer wordt een juiste indruk gegeven van het leven aan het hof, de entourage van Hendrik de Achtste, waarin enkele alinea's voldoende zijn om b.v. de persoon van Katharina of Anna Boleyn voor ons tot werkelijkheid te maken. En wat van hof of klooster geldt, moet ook gezegd worden van de nobelen en de boeren, van het leven in stad en dorp. Aan de accurate schildering van dit panorama beantwoordt de weergave van dit tijdvak onder meer geestelijk opzicht: zijn politieke intrigues, godsdienstige innovaties, geleidelijke verandering van mentaliteit enz. Hier spelen de priester die in diep geheim een vertaling van de bijbel leest, zich niet meer tot celibaat verplicht acht enz., alsook de ontroerend mooi getekende figuur van Malle, een boerenmeisje, wat achterlijk maar tegelijkertijd bevoorrecht met een geloof dat vaak iets van visioenen heeft en in het geharrewar en het troebele van die tijd het enigst stabiele blijkt te zijn, een voor de gehele kroniek belangrijke en verhelderende rol. Want hiermede is schr. er in geslaagd om eigen opvattingen schuil te laten gaan achter overgeleverde feiten en een trouw weergegeven milieu, m.a.w. ook hier wordt geen apologie geleverd noch van het één, noch van het ander. Er wordt niet getekend in zwart en wit; er is verscheidenheid van kleur, wit en zwart en daartussen in alle kleuren van menselijke zwakheid en misschien ook boosheid, tot menselijke heiligheid toe. Maar - en om deze reden aarzelden we geen moment dit boek tegelijk met dat van father Hughes onder de bijzondere aandacht te brengen van de minnaar van het goede boek en van ieder die de oecumenische beweging ter harte gaat - dit duidt er zo onontkoombaar overtuigend op dat het ook christelijke mildheid en nederigheid is die de vele pagina's van dit boek een diepte van inhoud geven die ver uitgaat boven hetgeen in de kronieken verhaald wordt: ook hier een stuk geschiedenis van zulk een tragiek dat de verhaalster enkel ontdaan kan toeschouwen, nooit en nergens met stenen gooit naar wie dan ook, het oordeel | |
[pagina 158]
| |
overlaat aan de Heer van de Geschiedenis, omdat zij zich zelf zo klein weet bij het geweldige van wat zij moet verhalen.
Het is vooral om dit aspect van beide boeken dat wij de mening zijn toegedaan dat zij een waardevolle, ofschoon indirecte bijdrage zijn voor ieder serieus werken tot hereniging van alle in Christus gelovenden, zoals wij ook overtuigd zijn dat het deze zuiver christelijke instelling van schrijver en schrijfster is geweest die voorkwam dat de geschiedschrijving zelf in enig opzicht geweld werd aangedaan. |
|