Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
De ‘gelukzalige’ Fra Angelico, patroon der katholieke kunstenaars
| |
[pagina 122]
| |
achtergrond van zijn tijd? Geen biograaf die het ons wil doen geloven. Tenslotte is tijd maar tijd, en de eeuwigheid iets anders. De eeuwigheid heeft haar eigen delicatesse, en het is aannemelijk, dat een geniaalbegaafd schilder die monnik wordt, het offer van de tijd heeft gebracht voor de stilstand der eeuwigheid. Dat die stilstand een eeuwigdurende danspas is, die nimmer begint en nimmer eindigt, is een andere geschiedenis. Dít is zeker, dat zijn biograaf er niet in slaagt, en niet slagen kán, in zijn levensbeschrijving Fra Angelico ten voeten uit te beelden. Deze was een pelgrim, voor het aardse onweer op vlucht van pleisterplaats naar pleisterplaats, en als hij de rust vindt is het óf in de volstrekte verborgenheid van een cel óf voor de kalkwitte baaierd van een wordende wereld. De rest is zwijgen, dus álles is zwijgen. Ik kom dan tot het derde merkwaardige feit, dat al even weinig opvallend is. En toch is dit misschien het meest opvallende aan Fra Angelico: geheel deze formidabele verbeeldingswereld van de schildermonnik zwijgt over de maker. Ik bedoel, dat het werk van de schepper zó volmaakt is, dat het geen zin meer heeft naar de onvolmaaktheden van de maker te informeren. Er zijn melodieën, die zo verhemelst zijn, zozeer behoren tot een andere, hogere orde - er zijn geuren, die het bewustzijn zo oppermachtig bedwelmen, dat het zinloos is de achtergronden ervan te doorgronden. Het zijn deze melodieën en deze geuren, die Fra Angelico doorlopend heeft geschilderd. Natuurlijk heeft het zin het kader van Angelico's leven te kennen en kunsthistorisch te beseffen, dat óók een engelachtig genie, of een geniale engel van trede tot trede de ladder der ambachtelijkheid heeft te bestijgen. Natuurlijk zou ons deze kunst niet zo dierbaar zijn, wanneer ze niet zo menselijk was. Maar in feite is zijn kunst de grens van het menselijke weer voorbij en gekomen in dat domein der hoogste gratie, waar de heerschappij van het Spel begint in volmaaktheid en objectiviteit, de volmaaktheid van het ambacht en de objectiviteit der hemelse waarden. Kennelijk zijn dit te grote en te gewichtige woorden voor iets zo doodsimpels en wonderlijks als de verbeeldingswereld van Fra Angelico. Wie het voorrecht had om de San Marco, Fra Angelico's klooster in Florence, te zien, weet iets van dit mirakel af. Daar heeft in elke cel de Engelachtige, ver van de roemzucht en het gewoel van de wereld, zijn meditaties en visioenen in de kalk neergeademd. Er is geen tweede museum ter wereld, dat met zijn huis vol achtbaar volk de indrukwekkende grootheid van deze monoloog benadert. In de hoge gastenkamer van dit miraculeus intact-gebleven klooster - een monument met roemruchte herinneringen, waar de bouwheer Cosmo de Medicis van zijn staatszaken kwam uitrusten, een Paus zijn intrek nam, de prior | |
[pagina 123]
| |
Savonarola langs de steile trap werd weggevoerd om verbrand te worden - hangt het portret van de laatste, de sombere, bezeten ijveraar met zijn monnikskap en zijn haviksneus. De man, die het bederf van het Heidendom rook in de zich ontwikkelende Renaissance en de wel vleselijke glimlach van de nieuwe wereld dacht te kunnen verbranden met de doeken van Botticelli; en zelf op de markt van Florence als oproerstoker, een man die in deze wereld niet meer kan glimlachen, werd verbrand. Het portret van Savonarola, Dominicaan, in die wonderlijke opkamer van de San Marco, in de presentie van de altijd glimlachende Fra Angelico! Misschien leefde Angelico gelukkig te vroeg, en Savonarola helaas te laat om elkaar te kunnen begrijpen. Maar ik vrees, dat deze twee werelden wezensvreemd waren, en dat bij een boedelscheiding Angelico al het wit en Savonarola al het zwart van het Dominicaner habijt verwierf. De furie van Savonarola en zijn gewelddadig einde waren een stormachtig hoofdstuk te meer in de historie van Florence, de San Marco blijft het monument van Fra Angelico's onsterfelijke glimlach. Deze alleenspraak-in-verf op de kloostermuren heeft, als geheel het oeuvre van de Engelachtige, het eindeloos veeltonigmonotone van de zee. Men vindt geen andere repliek dan welbehagen en sprakeloze verwondering. Dit werk houdt de aantrekkingskracht en de reserves van de zee. Het is ambachtelijk te gaaf en innerlijk te zelfgenoegzaam om zijn geheim prijs te geven, zoals dat ook met de zee het geval is. Ofschoon in dit werk alle verworvenheden van de voortschrijdende Renaissance, zoals de wetten van het perspectief en de aanvaarding van de nieuwe bouwstijl, geleidelijk worden verwerkt, het is geen kapittel van de kunstgeschiedenis, geen spiegel van een tijdvak, geen zelfportret van de schilder. Het is dit alles natuurlijk sous-entendu, maar dat speelt niet langer een geaccentueerde rol. Deze schoonheid is alleen om in te drinken, niet om na te vertellen. Misschien dat juist dit voorschot-zijn op een sprakeloze aanschouwing het allermeest het kenmerk is van deze hemelse kunst.
* * *
Enkele levensbijzonderheden uit de betrekkelijk schaarse over Fra Angelico geboekstaafd, mag ik U niet besparen. Het zou niet sportief zijn algemeen bekend te veronderstellen, wat men zelf heeft moeten naspeuren. Guido di Pietro, de latere Giovanni de Fiesole, de nog latere en definitieve Fra Angelico, werd in 1387 geboren in Vicchio, een Apennijnen-stadje in de nabijheid van Florence. Er is alle reden om aan te nemen, dat de jonge Guido op de in die tijd gebruikelijke jeugdige leeftijd als beeldend kunstenaar werd gevormd in een der vele | |
[pagina 124]
| |
kunstenaars-ateliers van Florence, in Guido's leerjaren nog beheerst door het genie van Giotto. Vóór hij zijn glorieuze weg als kunstenaar gaat betreden, krijgt zijn leven een andere en beslissende wending: op 20-jarige leeftijd wordt hij samen met zijn broer Benedetto aangezogen door het verjongde élan van de zich hervormende Dominicaner-Orde. Midden in het bittere Schisma, dat aanvankelijk met twee, later met drie contra-Pausen de Kerk teisterde, voltrok zich innerlijk het proces van zuivering en herstel, waarin de verjongde Dominicaner-Orde en op zijn beurt de schildersleerling Guido hun aandeel hadden. Voortaan heeft hij zijn bestemming en zijn blijvende naam; ingetreden als novice in het Dominicaner-klooster van Fiesole, heeft hij voor het leven zijn keuze gedaan: hij zal genoemd worden Fra Giovanni van Fiesole, de engelachtige. In de rumoerigheid van de tijd en de afschuwelijke tiaargeschillen van het Schisma waren heiligen en hervormers onderweg: de H. Catharina van Siena, de Dominicaner hervormer Raymond van Capua, de beroemde Dominicaanse predikant Giovanni Domenici. Uit hun geest werd de engelachtige schilder gevormd tot het predikend penseel van de Dominicaanse reformatie. Zijn kloostervorming voltrekt zich dwars door het tumult van het Schisma heen; voortgejaagd van klooster tot klooster draagt hij altijd de vrede van de cel met zich mee, die bestendige zielsrust, die het bovenaardse geheim is van Angelico's kunst. Vermoedelijk heeft de kloosterling - binnen de altijd humaangezinde Dominicaner-Orde met haar vensters open op de buitenwereld - in de jaren der kloosterlijke vorming alle gelegenheid gehad zich in de miniatuurkunst te scholen. Duidelijke sporen zijn er niet van; maar men ontkomt niet aan de indruk, dat de zeldzame harmonie van Angelico's werk, die ook bij de sprong naar de grote wanden de subtielste detaillering handhaaft, haar oorsprong vindt in de leerschool van de miniatuur. Verborgen blijft de religieuze ontwikkelingsgang van de monnik evenzeer als de stellig gestadige ontplooiïng van de schilder. Van klooster naar klooster emigrerend en pelgrimerend - van Fiesole over Foligno en Cortona terug naar Fiesole - bereikt hij, maar nu op vijftigjarige leeftijd en met zijn naam als kunstenaar gevestigd, Florence opnieuw, de stad van zijn leertijd, om er het kroonstuk van zijn genie te scheppen: de onvergelijkelijke San Marco. Voortaan is Angelico in de gevaarlijke jaren van de roem, in de nabijheid van wereldlijke en geestelijke machthebbers, die elkaar naijverig dit volslagen meesterlijk penseel betwistten, penseel dat alleen een zo serene persoonlijkheid als engelachtig kon handhaven. De San Marco, het heiligdom van de grote Florentijnse regent Cosmo de Medicis, werd de engelenburcht van dit | |
[pagina 125]
| |
paradijselijk genie. Na voltooiïng van dit wonder legde Rome, in de persoon van Paus Eugenius IV, beslag op dit dienstbare en naar de trant der toenmalige schilders ambulante penseel. Het grootste wonder is, dat de kloosterling altijd zijn cel, altijd de kiem van hetzelfde paradijs met zich meevoerde. De muren wisselden, de illustre opdrachtgevers, maar de engelachtige bleef dezelfde: kloosterling. Het merkwaardigste feit van zijn gehele leven is zeker, dat de man, die als ‘Broeder Meester Schilder’ altijd van werkstuk naar werkstuk onderweg lijkt en in Rome pauselijk-contractueel verbonden is in de laatste jaren van zijn leven, tegelijk verschijnt als prior van het Dominicaner-klooster van Fiesole. Legt het penseel allereerst getuigenis af van zijn heiligheid, hoe onaantastbaar moet de reputatie van de kloosterling zijn geweest, dat deze bij al zijn ambulantisme uitverkoren werd tot herder van deze kloostergemeenschap. Hoe harmonisch moet men zijn om dit dubbelleven van kunstenaar en bestuurder waardig te kunnen leven. Heel veel authentieks - behalve dan een doorlopende acte van meesterwerken - is van Angelico's leven niet bekend. Naast de vermelde knooppunten in zijn levensloop zijn er haast enkel de contracten met de ‘Broeder Meester Schilder’, die zijn voetspoor tekenen. Deze ootmoedige broeder wist als meester-schilder van wanten; hij kon prijzen bedingen, die geen onzekerheid laten over zijn artistieke status, zijn besef tot de topklasse der meesters van zijn tijd te behoren. Alles werd punctueel uitgedokterd. Prima materiaal en meesterschap moeten nu eenmaal, terwille der onsterfelijkheid, betaald worden. Neen, de kunstenaars vinden in hun patroon geen halfzachte, voorbarige hemeling, die geen oog heeft voor de aarde, de materie en de vakeisen der kunstenaars. Het is niet uitgesloten, dat de kloosterlingen van Fiesole, toen zij hun beroemde medebroeder tot prior kozen, behalve op de engelachtige kunstenaar, ook een oogje wierpen op de pientere zakenman, die de aarde met de hemel niet op een ongelegen ogenblik vermengde. Dat de hand, die het penseel voerde, de verven mengde en het contract tekende, een andere was, dan die in zijn grafschrift te Rome - waar hij als pauselijk schilder in 1455 ontsliep - is een andere kwestie. Dit staat in zijn grafschrift: ‘Laat men mij niet loven als de nieuwe Apollo, maar omdat ik, o Christus, aan uw armen gaf wat ik verdiende: want er zijn werken, die op aarde, en andere die in de hemel leven’. Hemel en Aarde: is er onder de kunstenaars één geweest, die als Fra Angelico deze werelden tot zó volmaakte harmonie heeft verenigd? |
|