Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Godsdienstige kroniek
| |
[pagina 60]
| |
lijke aard, of zal het die verloochenen? Zal het meegesleept worden in de algemene ontkersteningsstroom of niet? Kan men het verhinderen en hoe? Het onderzoek van J. Kerkhofs wil op deze vragen een antwoord geven, of, juister nog, de elementen van het antwoord ter beschikking stellen. Hoe ziet het er tegenwoordig uit, na 50 jaar crisis? Mag men spreken van vooruitgang, achteruitgang of stabilisatie? Ziehier vooreerst hoe de toestand er is op godsdienstig-kerkelijk gebied. De cijfers over de zondagviering kunnen we hier niet uitvoerig aangeven. Maar ze bewijzen dat het Mishoren beter is in de dorpen dan in de grote agglomeraties, in de Kempen beter dan in Haspengouw en bij de landbouwers beter dan bij de industrie-arbeiders. Lauwheid is een algemeen verschijnsel in het Zuiden van de provincie: het Haspengouwgedeelte. Alles bijeen wordt de zielzorg verdeeld over 265 parochies, waar 404 priesters werkzaam zijn. Absoluut beschouwd is deze toestand gezond: daar de ondervinding leert dat er één priester nodig is per 1000 inwoners. Als men nagaat wat er te doen is, om alle groepen van gelovigen behoorlijk te verzorgen: kinderen, jeugd, volwassenen, ouden van dagen en zieken, dan geven 1000 mensen meer dan werk genoeg aan hun herder. In Limburg is er één zielzorger per 1210 inwoners. En voorlopig is de recrutering van priesters zowel seculiere als reguliere voldoende. Ernstiger zorg baart de toestand van het kloosterleven. Het is opvallend dat op de 41 mannenkloosters er slechts één is van contemplatieven en op de 143 vrouwenkloosters slechts zes. Ook de volgende gegevens stemmen tot nadenken. Van 1921 tot 1930 telde men 584 zusterroepingen; van 31 tot 40 stijgt het getal tot 712; van 41 tot 50 valt het plots op 561! Dit is geen gezond symptoom. Het probleem van het verwekken of bevorderen van roepingen is allergewichtigst. Het streven naar een volmaaktere levenswijze is normaal gezond. Waar dit afneemt, is waakzaamheid geboden. De onmedogende cijfers geven hier meer dan een wenk: een bevel. Kenschetsend voor het godsdienstig peil van een bevolking, is de getrouwheid aan de vier grote ‘overgangsritussen’. Aan de intrede in het leven, in de puberteit, in het huwelijk en in de dood heeft de mensheid altijd een sacraal karakter gegeven. Vandaar het belang van Doopsel, eerste Communie, Huwelijk en begrafenis. Op een 50 tal na zijn alle Limburgers nog gedoopt. In 1950 waren er op 4309 huwelijken slechts 47 louter burgerlijke (naar alle waarschijnlijkheid waren het huwelijken van vreemdelingen). In 't zelfde jaar zijn van de 3723 begrafenissen slechts 25 burgerlijk. Het christelijk stempel wordt dus nog gedrukt op de grote levensepisoden. Dit alles is een bewijs van trouw aan de traditie, doch nog niet van diepgang der godsdienstige overtuiging. Het Verenigingsleven is bloeiend aangezien 25% van de verenigbare bevolking is aangesloten. Doch ook hier rijzen vele problemen, als de onderlinge samenwerking der vele organisaties, en de echte verankering van allen in het parochieel leven. Dit laatste punt is uiterst gewichtig, want de parochie heeft meer dan ooit een kapitale rol te vervullen, zoals P. Kerkhofs aantoont op het einde van zijn studie. Ten slotte blijft de caritas - dit veelzeggend criterium voor de christelijke geest - in Limburg schitterend. Alle vormen van liefdadigheid worden beoefend en het warme hart van de bevolking is even gevoelig voor de noden in verre missie-streken als in het eigen vaderland. | |
[pagina 61]
| |
Hoe staat het met de sociaal-economische toestand? Het gezinsleven is hier nog kerngezond. Waar het geboortecijfer voor heel België 16,52 per duizend bedraagd, is het voor Limburg 24,83. Waar de kinderrijkdom in heel ons land 170 kinderen bedraagt op 100 gezinnen, telt men er hier 299! Boven heb ik reeds aangegeven, hoe jong de bevolking is. Dit zal zo blijven zolang het leven christelijk blijft. Want ook in Limburg vertellen de cijfers, dat een ernstig godsdienstig leven samenvalt met rijke kinderzegen. De industrialisatie van de provincie en de aangrenzende streek stelt nieuwe problemen. De 7 kolenmijnen verschaffen werk aan 38.466 arbeiders, waaronder 11.681 vreemdelingen, hoofdzakelijk Italianen en Polen. De meesten onder hen zijn bij hun aankomst nog practiserende gelovigen.... weldra verandert dit. Deze ontwortelde mensen gaan geestelijk ten onder. Wel hebben ze landgenoten als zielzorgers. Maar dat schijnt niet te volstaan. Deze inwijkelingen blijven onder elkander.... en sluiten zich niet bij de inwoners aan. Deze laatsten zoeken trouwens ook geen contact met hen, integendeel. Wie de nijverheidsstreek kent, weet dat de inwijkelingen wonen in afzonderlijke ‘cités’, waaraan de bevolking spotnamen geeft! Maar het Limburgse probleem is niet uitsluitend een immigratieprobleem, maar evenzeer een probleem der emigratie. Wie zou vermoeden dat Brussel bijna evenveel Limburgers telt als de grootste Limburgse agglomeratie? Dagelijks trekken 15.000 arbeiders naar het Luikse nijverheidsgebied. Honderden gaan op en neer naar andere provincies of naar Nederland. Daar vinden ze hun werk en hun loon, maar daar komen ze ook in aanraking met andersdenkenden. De traditionele levensopvatting en levensrichting blijkt jammer genoeg niet in staat om weerstand te bieden tegen deze uiteenlopende invloeden. Zo is het dan ook te verklaren, dat in de zo katholieke gouw Limburg een negende der kiezers anticlericaal stemt! Dit kort overzicht van de studie van P. Kerkhofs geeft slechts een onvolmaakt beeld van de massa concrete gegevens die erin verwerkt zijn, want bij het onderzoek werd geen enkel dorp overgeslagen. Het verzamelde materiaal stelt de lezer in staat om zich over elke plaats een tamelijk juist oordeel te vormen.
* * *
Uit deze overrijke stof heeft de schrijver zeer nuttige lessen getrokken, die kostbare wenken bevatten voor de aanpassing der zielzorg. Limburg staat in een heel andere positie dan de grote katholieke landen als Spanje en Ierland, die meer op zich zelf aangewezen zijn en minder beïnvloed worden door hun naaste omgeving. Onze provincie wordt meegesleept in de stroom van het moderne leven en dit moderne leven dringt er overal binnen. Zal Limburg worden gelijkgeschakeld met zijn ontkerstende omgeving, of zal het, alhoewel gemoderniseerd, toch nog de oude, gezonde, vrome gouw blijven van vroeger? Is dit een ijdele droom, waaruit men in bittere ontgoocheling zal ontwaken, of is deze verwachting verantwoord? Het betoog van P. Kerkhofs wijst duidelijk in de richting van de tweede veronderstelling. Zijn ontleding van de macht, uitgeoefend door het milieu, is merkwaardig. Dat de omgeving op de mens inwerkt en hem, lichamelijk en geestelijk, boetseert weten wij. Dat een plotselinge verandering van milieu noodlottig kan zijn, bewijst de ondervinding. Maar wat is eigenlijk het dynamisch element van het milieu? De schrijver meent dat het de stabiliteit is. | |
[pagina 62]
| |
Vroeger heerste in Limburg een waar stabiel bestaan, dat zich van 't begin tot het einde afspeelde rondom een zelfde as, zichtbaar versteend in de kerktoren. In onze tijd valt deze stabiliteit uiteen: in hoeveel verschillende kaders zal het leven zich afspelen vanaf de geboorte - in de kliniek van de nabije stad - tot het sterven - waarschijnlijk ook aldaar? Wie werkt nog op 't gebied van zijn parochie of van zijn dorp? En het vermaak zoekt men weer elders.... Er is geen stabiliteit meer, geen blijvende invloed, maar een op elkander volgen van vreemdsoortige en tegenstrijdige krachten. Om zich zelf te blijven, moet men, in zulke omstandigheden, een uitgesproken ‘persoonlijkheid’ hebben d.w.z. persoonlijk kunnen denken, voelen, beslissen, handelen.... De schrijver ziet twee noodzakelijke voorwaarden voor deze uitbouw van de persoonlijkheid: een bloeiend gezinsleven en een modern aangepast parochieleven. Want niettegenstaande alle beweeglijkheid mag de moderne mens geen zwerver zijn. Beide voorwaarden zijn in Limburg nog in belangrijke mate aanwezig, zoals wij boven reeds zagen. De eerste zorg zal moeten uitgaan naar het gezin. Zowel op geestelijk als op stoffelijk gebied zijn de noden zeer dringend. Zeker moet men eerst en vooral denken aan de herkerstening der opvattingen; maar men moet evenzeer de nodige stoffelijke welvaart verzekeren. Het is wel kenschetsend dat in vele landen, waar men er zich ernstig op toelegt het volk weer op te heffen, de familiale politiek op alle manieren bevorderd wordt. De tweede zorg zal zijn een levende Parochie te doen ontstaan. De liturgie speelt hierbij een niet te onderschatten rol. In Limburg komen nog iedere Zondag duizenden gedoopten samen voor de Mis. Maar is het een echt samen ‘leven’ of slechts een samen ‘zijn’ omdat het moet! De christelijke gemeenschap mag echter niet uitsluitend ‘liturgisch’ zijn. Het verenigingsleven heeft ook zijn bestaansrecht, al moet er voor gewaakt worden dat het niet tot verdeeldheid of rivaliteiten voert. Limburg is wat dit betreft bevoordeeld omdat het geen ‘monsterparochies’ kent, die even grote nadelen bieden als de mensenmassa's van de moderne grootstad. Het was één der grote verdiensten van P. Kerkhofs te wijzen op de onvervangbare rol der parochie, in 't bijzonder nu sommigen het goed recht van het voortbestaan van de parochie in twijfel trekken of er zelfs een zich nutteloos overlevend fossiel in willen zien. Wel schijnt het vlugge afbrokkelen van zedelijkheid en godsdienstigheid bij emigranten aan te tonen dat de zielzorgers zich misschien te gemakkelijk geruststellen zolang het voortbestaan van een regelmatige traditionele praktijk wordt geconstateerd. Tot conclusie mag de wens worden uitgesproken dat deze grondige studie een model moge zijn voor een dergelijk onderzoek ook in andere gouwen: ook niet Limburgers zullen haar met belangstelling en vrucht lezen. Met zulk een werk is de Kerk gediend. |
|