Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Mislukking van de ondernemingsraden?
| |
[pagina 46]
| |
Voorzeker de opzet van de wetgever was erg gewaagd. De samenstelling van deze raden was zeer disparaat en talloze verkozenen zagen zich geplaatst voor een verantwoordelijkheid, waarop zij niet waren voorbereid. Al werd de wet uitgevaardigd voor alle ondernemingen, die minstens 50 werknemers bestendig in dienst haddenGa naar voetnoot4), toch besloot de regering de wet geleidelijk door te voeren. In 1948 werden dus de verkiezingen uitgeschreven voor alle ondernemingen, waar de getalsterkte van het personeel de 200 overtrof. Dit bracht het aantal van ondernemingsraden op ongeveer 2000. Men mag zeggen dat, afgezien van enkele uitzonderingen, waar geen regelmatige verkiezingen werden gehouden of waar de werkgever nagelaten had de nodige oproep te doen, noch de ondernemingsleiders, noch de vakverenigingen zich aan de toepassing van de wet hebben onttrokken. Nochtans beantwoordde deze nieuwe instelling niet aan de wens van de eersten en zij vermocht evenmin alle verwachtingen van de anderen te vervullen. Zoals het bij vele wetten het geval is, was zij het resultaat van een compromis, dat men onder de druk van een politieke toestand haid moeten aanvaarden. Na de oorlog was de eis tot structuurhervormingen vrij algemeen in West-Europa. Frankrijk richtte zijn ‘Comités d'entreprises’ op vanaf 1945/1946. Nederland volgde in 1950. Ook Duitsland en Italië bleven niet ten achter. Het was dus te verwachten, dat dit probleem zich ook concreet voor ons land zou stellen. Het antwoord, dat in ons land werd gegeven, verschilt grondig van wat in andere landen bereikt werd. In Frankrijk staat men voor structuurhervormingen in de eigenlijke zin van het woord, daar de wet veel dieper ingrijpt in het bestaande statuut van de ondernemingen. Bij ons echter blijft de bevoegdheid van de raden overwegend van adviserende aard. Zij ontvingen hoofdzakelijk een sociale opdracht. Verder was iedereen in de wetgevende kamers het erover eens, dat de nieuwe instelling de patronale autoriteit en verantwoordelijkheid onveranderd zou laten voortbestaan. Het eigendomsrecht van de patroon op de onderneming wordt niet in het minst aangetast. Ten slotte bracht de wet geen wijziging in de juridische band, die werknemer en -gever verbindt. Zij hervormt noch vervangt de arbeiders- of bedienden-overeenkomst. Zo kan men bij ons zeker niet spreken van een verplicht medebeheer in de ondernemingen, zoals sommige vakbondleiders het klaarblijkelijk gewenst hadden. Wij zullen nu enkele punten nagaan, die voor het voortbestaan of de goede werking van de ondernemingsraden critiek zijn. | |
Waar moet een ondernemingsraad opgericht worden?In de ‘onderneming’ zegt de wet. Maar dit woord ontving geen enkele duidelijke bepaling. De onduidelijkheid wordt nog groter, waar de wet de onderneming gelijk stelt met de ‘technische bedrijfseenheid’, maar deze omschrijving voorziet evenmin in een authentieke interpretatie. Bij de debatten in de commissies en in het Parlement vermeden de | |
[pagina 47]
| |
sprekers angstvallig deze laatste omschrijving van de onderneming met een bestaand juridisch of economisch begrip te verbindenGa naar voetnoot5). Het begrip ‘technische bedrijfseenheid’ wijst uiteraard op zeer verschillende en uiteenlopende aspecten van het bedrijfsleven. Juridische banden (vereniging van meerdere werkhuizen in het raam van één vennootschap), technische (zo zijn spinnerij en weverij veel nauwer verbonden dan koolmijn en hoogoven in eenzelfde finantiële groep), ook geographisch, economische en finantiële kunnen verschillende elementen van een bedrijf samen binden. Zoals wij boven reeds zagen, steunt de Belgische wet vooral op het sociale plan. Op deze sociale verhouding komt het dus hoofdzakelijk aan. Telkens wanneer een groep werknemers een zekere graad van samenhorigheid vertoont, waardoor deze als geheel kan optreden tegenover het ondernemingshoofd, hebben wij dus met een ‘onderneming’ te doenGa naar voetnoot6). Economische complexen met verschillende exploitatiezetels, of met een uiteenlopende activiteit zullen dan ook doorgaans verschillende raden oprichten, wat echter in geen enkel geval tot een kunstmatige indeling mag leiden. Verbrokkeling immers van een onderneming in verschillende ‘technische bedrijfseenheden’, waarbij dan het vereiste aantal werknemers niet meer bereikt wordt, is tegen de geest van de wet. Dit gebrek aan juridische nauwkeurigheid heeft aanleiding gegeven tot uiteenlopende interpretaties. Over het algemeen hebben de commerciële en finantiële bedrijven, als de grootwarenhuizen, banken enz., één enkele ondernemingsraad opgericht voor al hun bijhuizen. Ook de coöperatieve bedrijven van de vakverenigingen hebben deze unitaire oplossing van het probleem nagestreefd. Daarentegen hebben vele industriële ondernemingen hun raden over de verschillende exploitatie-centra verdeeld. Dit was het geval in de grote textielbedrijven, in de ijzerindustrie, ook in sommige koolmijnen, althans voor die mijnen waar de putten meer uit elkaar of meer verwijderd liggen van de directie-afdeling. De eersten rechtvaardigen hun oplossing met de overweging, dat hun verschillende zetels in feite slechts bijhuizen zijn, zonder beslissingsrecht, zonder enige sociale, economische, finantiële en juridische autonomie. Zij wilden terecht vermijden, dat dezelfde problemen door meerdere ondernemingsraden op verschillende wijze zouden worden behandeld. Met dit systeem hebben de leden van de ondernemingsraden ongetwijfeld het voordeel een vollediger beeld te krijgen van het ganse bedrijf. Dit is vooral gunstig voor de finantiële en economische voorlichting der afgevaardigden daar de boekhouding doorgaans gecentraliseerd is in de hoofdzetel. De leden van de ondernemingsraad verliezen echter het onontbeerlijke contact met de eigen sociale werksfeer. Dikwijls volgt nog een ander nadeel. Vele candidatenlijsten namen uitslui- | |
[pagina 48]
| |
tend of voor een groot deel namen op van personen, die aan de maatschappelijke zetel waren verbonden, zodat slechts een minderheid uit de andere centra aanwezig was. Aldus ontbeert een dergelijke ondernemingsraad elk persoonlijk contact met de problemen van de bijhuizen. Zo nodigden sommige patroons de syndicale delegatie van een onvoldoende vertegenwoordigde inrichting op de vergaderingen uit. De tweede oplossing, die splitsing in verschillende ondernemingsraden voorstaat, steunt op deze feitelijke beschouwing, dat nl. hun fabrieken en exploitatie-centra voldoende onafhankelijk staan van elkaar. Hierbij wordt nog zeer gevat aangevoerd, dat de wet ook veel meer de sociale belangen op het oog heeft, dan de finantiële of economische. Ten slotte speelde ook in menig geval de geographische verspreiding der bedrijven een beslissende rol. Deze inzichten, hoe juist ook, brachten heel wat nadelen met zich mee. Vooral op het gebied van de economische en de finantiële voorlichting bleven de meeste dezer ondernemingen beneden de door de wetgever gestelde eisen. De evolutie van dit probleem kan tot op zekere hoogte een waardevolle betekenis hebben voor de verdere ontwikkeling van de ondernemingsraden. Naar gelang de nadruk meer zal gelegd worden op het sociale klimaat of op de finantiële voorlichting, zal men onvermijdelijk de voorkeur geven aan de pluraliteit van de ondernemingsraad of integendeel voorstander zijn van hun samenbundeling. De wetgever zou kunnen ingrijpen en opleggen dat de boekhouding zal worden aangepast aan de onderneming, als ‘technische bedrijfseenheid’. De ondernemingshoofden, die slechts één raad hebben opgericht, zouden gebruik kunnen maken van de vrijheid, die de wet hun laat, om de ondernemingsraad te splitsen in zoveel secties, als de structuur van het bedrijf dit vereist. Het ene, noch het andere valt voor het ogenblik te verwachten. De wet op de ‘boekhoudkundige registratie’ is zoek geraakt in het parlementaire doolhof, terwijl de laatste onderzoekingen hebben uitgewezen, dat in verscheidene ondernemingen, waar meerder secties bestonden, men tamelijk vlug uit praktische overwegingen samen heeft vergaderd. | |
De afgevaardigden van de werknemersAl hebben de vakverenigingen zich ongetwijfeld slechts noodgedwongen neergelegd bij het compromis-voorstel van de regering, toch was de verplichte oprichting van de ondernemingsraden op zich zelf voor hen reeds een onbetwistbare overwinning. Daarbij wisten zij in België een waardevol voorrecht te verkrijgen; zij alleen mogen candidaten voordragen, die zij trouwens souverein aanduiden uit hun leden en in de volgorde zoals zij dat zelf wensen. De mogelijkheid blijft steeds open om later, als dat nodig mocht blijken, dit machtsmiddel verder uit te bouwen door aan de ondernemingsraden nieuwe opdrachten te doen toevertrouwen. Inmiddels stonden deze zelfde vakverenigingen in 1950 voor een grote moeilijkheid. Waar zouden zij voor de 2000 ondernemingen, die in aanmerking kwamen, de groep van vier, zes of soms achttien geschikte candidaten kunnen vinden? | |
[pagina 49]
| |
Dit was voorzeker niet gemakkelijk. Zij moeten immers rekening houden met de structuur van het bedrijf, zodat alle afdelingen behoorlijk vertegenwoordigd zijn, of ook met de verschillende groepen van het personeel, als daar zijn vrouwen en mannen, of de bewoners van verschillende gemeenten enz. De eventuele candidaten moesten met kennis van zaken hun delicate opdracht kunnen vervullen, en daarom bereid zijn zich door studie en toewijding in de vele problemen, die hun zouden worden voorgelegd, in te werken. Ten slotte stonden vele goede elementen eerder afwijzend voor de hun voorgestelde taak, uit onwennigheid tegenover het onbekende, uit moedeloosheid tegenover de apathie van de massa der mede-arbeiders, uit vrees ook - vooral bij de bedienden in de plattelandsbedrijven - voor de patronale afkeuring. Vier jaar ervaring hebben deze moeilijkheden niet erg verminderd. De goede wil was er, vooral in de eerste jaren. Een kleine minderheid heeft zich opgewerkt tot op de hoogte van hun opdracht in de onderneming. De meesten echter hebben zich nog niet kunnen losmaken uit het enge kringetje waaraan zij verbonden waren, om de discussies te voeren vanuit het standpunt van het bedrijf zelf. Met dergelijke ervaringen moeten de vakverenigingen niet terugschrikken de nodige conclusies te trekken. Onbekwame elementen moeten geweerd worden. Ook zij, die weigeren een grondige scholing te ondergaan, of regelmatig de vergaderingen bij te wonen. Dit is een positieve bijdrage, die van de vakverenigingen mag verwacht worden, willen zij van hun kant aan het prestige van de ondernemingsraden in de volgende ambtsperiode meer kracht bijzetten. De moeilijkheid ligt echter nog dieper. Het lijdt zeker geen twijfel dat de vakverenigingen in hun eigen kaders over een corps van technici en vaklui beschikken, die de vele hun voorgelegde problemen met grondige kennis van zaken bestuderen en oplossen. Welnu deze bevoegdheid vindt men niet terug binnen de onderneming zelf. De vierjarige ervaring met de ondernemingsraden heeft echter gewezen op een groot gebrek aan kaders bij de aangesloten arbeiders binnen de ondernemingen zelf. Steeds weer moest men vaststellen, dat de meerderheid van de afgevaardigden der arbeiders of bedienden onbekwaam bleven om een gemotiveerd advies voor te dragen en hun zienswijze op doeltreffende wijze te verdedigen. En dit niet alleen voor loonkwesties maar ook voor problemen van rendement, productiviteit of arbeidsverdeling. De syndicale vertegenwoordiging binnen de onderneming bereikt op verre na niet het peil van de overige vakbondtechnici. Zo gebeurde het, dat in menig bedrijf bij gebrek aan geschoolde vertegenwoordigers de candidaten voor de ondernemingsraden dezelfde waren als die van de syndicale afvaardigingGa naar voetnoot7). De vakverenigingen geven zich volledig rekenschap van het wezenlijke verschil tussen deze beide lichamen, maar konden dikwijls niet buiten dit noodzakelijk euvel. | |
[pagina 50]
| |
Het blijft een onomstootbaar feit, dat het slagen van de ondernemingsraden in grote mate afhankelijk blijft van de scholing van de afgevaardigden van de werknemers. Zij hoeven nog niet onmiddellijk de finantiële en economische problemen aan te kunnen, maar van alles wat rendement, productiviteit en organisatie betreft moeten zij zich toch op de hoogte stellen, willen de besprekingen in de ondernemingsraad vruchtbaar blijven. Deze vorming is de tweede taak, die de vakverenigingen wacht. Ongetwijfeld werden reeds pogingen in deze zin aangewend, maar de resultaten van deze vier jaar bewijzen, dat er nog heel wat te doen staat. Het is een werk van lange adem, waarmee het succes van deze hervorming nauw is verbonden. | |
De afvaardiging van de werkgevers en de houding der ondernemingsleidersMet de afvaardiging van de werkgevers staat het niet veel beter. De houding van de patroons strookt voor de grote meerderheid niet met wat de wet van hen verlangt. Van een uitgebreide adviserende bevoegdheid, van een hartelijk gesprek over gemeenschappelijke problemen, van een ruime finantiële en economische voorlichting is over het algemeen nog maar weinig te bekennen. Voorzeker de ongeschooldheid en de onervarenheid van de afgevaardigde werknemers leende zich niet tot het volledig uitbouwen van deze nieuwe instelling, zoals zij was gedacht. De patroons echter zouden met hun gezag en hun technisch inzicht de vergaderingen zeker leerrijk en vruchtbaar kunnen maken. Overal waar een patroon persoonlijk de zaak ter harte nam, kon men vaststellen, dat de ondernemingsraden een succes zijn geworden. Maar een dergelijke houding is voor het ogenblik nog een uitzondering. De grote oorzaak van deze ongunstige ontwikkeling ligt in het fundamentele wantrouwen, waarmede het patronaat de hervorming heeft opgenomen. Het officiële standpunt van de beroepsverenigingen stemt hierin wel niet overeen met de privé-mening van de aangesloten ledenwerkgevers. Het psychologisch klimaat van samenwerking en onderling vertrouwen was dan ook bij de meeste werkgevers niet aanwezig. Vandaar enkele openlijke botsingen, die in sommige ondernemingsraden elke samenwerking hebben lam gelegd. Vandaar het feit, dat meerdere werkgevers, zo gauw hun personeel door crisis of reorganisatie beneden de vereiste 200 was gedaald, niet aarzelden de ondernemingsraad af te schaffen. Vandaar ook de neiging de wet zo restrictief mogelijk toe te passen. In vele ondernemingsraden werd de finantiële en economische voorlichting tot een minimum herleid, of eenvoudig nagelaten. Afgaande op de uitsluitend adviserende bevoegdheid van de ondernemingsraad werden bij andere de meeste besprekingen volslagen zinloos, daar men in feite met hun adviezen nooit rekening hield. Dit bracht als onvermijdelijke reactie een verlies aan prestige en vertrouwen in de ondernemingsraad. Hierdoor ontmoedigd zagen velen er weldra van af nog adviezen uit te brengen of zelfs nog de voorgelegde problemen te onderzoeken en te bestuderen. | |
[pagina 51]
| |
In vele ondernemingsraden hebben de arbeiders en de bedienden zich bij deze gang van zaken neergelegd, ook wel, zoals wij weldra zullen zien, wegens de houding van de vakverenigingen. Talrijke werkgevers hebben dan ook na hun eerste heftige tegenstand vrede genomen met de nieuwe instelling waarvan de werking aldus was beperkt. Deze negatieve uitslag werd daarenboven nog in de hand gewerkt door de wijze, waarop de afvaardiging van de werkgever is samengesteld. In tegenstelling met wat in andere landen gebeurt, werden onze ondernemingsraden ‘paritair’ opgevat, d.w.z. dat beide partijen door een gelijk aantal aangestelden wordt vertegenwoordigd. Daarbij komt nog, dat alle besluiten, om geldig aanvaard te worden, in beginsel - tenzij de raad zelve er anders over zou beschikken - met eenparigheid van stemmen moet worden goedgekeurd. Ten slotte is de samenstelling van de afvaardiging van de werkgever niet vastgelegd. Het ondernemingshoofd laat zich vertegenwoordigen en omringen door personen, die hij telkens het best geschikt acht om de dan voorgelegde problemen te bespreken: ingenieurs, afdelingshoofd, verkoopchef, hoofdboekhouder, ook soms de dokter of de maatschappelijk assistente. Deze methode levert natuurlijk grote voordelen op voor de technische behandeling van de verschillende problemen. Het mag echter niet een middel worden om de werking van de ondernemingsraden te ontzenuwenGa naar voetnoot8). Men mag er geen systeem van maken, zoals het soms gebeurd is, waar de afvaardiging van de werknemer steeds tegenover andere partners gesteld werd. Er zou ten minste steeds een vaste kern moeten aanwezig zijn. In sommige ondernemingsraden ten slotte merkte men, dat de patroon zich steeds liet vertegenwoordigen door anderen. Vier jaar ervaring heeft geleerd, dat de ondernemingsraden, waar de patroon persoonlijk voorzit, de beste resultaten hebben opgeleverd. Hij kan onmiddellijk reageren op de voorgelegde suggesties en bezit de bevoegdheid om deze in de praktijk om te zetten. | |
De houding van de vakverenigingenDe wet van 1948 werd door alle vakverenigingen met vreugde begroet. Zij was in hun ogen niet alleen een overwinning, maar tevens de wettelijke bevestiging van de syndicale positie binnen de structuur van onze ondernemingen, positie, die aanmerkelijk werd verstevigd door het verkregen monopolie in zake het voordragen van de candidaten. Ongetwijfeld hadden sommige vakverenigingen meer uitgebreide bevoegdheden gewenst. Maar de wettelijke erkenning van het ‘syndicale feit’ hield op zich zelf reeds een uitzonderlijke betekenis in. Van uit deze erkende en streng beschermde positie konden zij nu uitzien, na een tijd van aanpassing en scholing, naar meer uitgebreide bevoegdheden. De verdere ontwikkeling blijft trouwens bepaald door vele factoren, waarin de politiek evenzeer haar rol speelt als de ontwikkeling van onze economie en van de sociale verhoudingen in het algemeen. | |
[pagina 52]
| |
Elke overwinning brengt ook gevaren mede. Dit gevaar voor de vakverenigingen tekent zich dan ook duidelijk af. De ondernemingsraden kunnen immers de neiging vertonen een zelfstandige politiek te ontwikkelen en standpunten te verdedigen, die niet meer in de lijn liggen van de syndicale politiek. Het is in de afgelopen vier jaren meer dan eens gebeurd, dat de voorstellen b.v. aangaande werkverdeling en rendement, die door de ondernemingsraad waren aanvaard, slechts dan konden uitgevoerd worden, wanneer zij door de vakvereniging waren goedgekeurd. De vakverenigingen moeten niet vergeten, dat zij geen doel op zich zelf vormen. Het belang van de onderneming - niet alleen als economische of sociale eenheid, maar ook als menselijke gemeenschap in al haar aspecten - kan en zal dikwijls eigen en aangepaste maatregelen moeten eisen. De vakverenigingen moeten ook deze belangen op het oog hebben en in gegeven omstandigheden er hun algemene politiek aan ondergeschikt maken. Daarom zullen zij alle voorstellen, die van de ondernemingsraden uitgaan met een gunstig vooroordeel moeten aanvaarden en de uitvoering ervan steunen. Dit standpunt zal o.i. nog van groter belang worden, zodra de wet ook zal toegepast worden op kleinere bedrijven. De vakverenigingen zijn over het algemeen t.o.v. de ondernemingsraden veel te naijverig geweest op hun eigen gezag door hun zienswijze op te dringen, ook in kleinere aangelegenheden, zoals b.v. bij het vaststellen van verlofsdata! Zij hebben veel te veel zelf willen doen, wat best aan de ondernemingsraden kon worden overgelaten. Daarom zullen ook zij erop moeten letten door hun optreden het gezag en het zelfvertrouwen van hun eigen afgevaardigden niet te schaden. | |
De vervlaamsing van het bedrijfslevenEen wens, die in de Vlaamse kringen deze laatste jaren steeds meer ingang vond, betreft de dringende noodzaak het bedrijfsleven te vervlaamsen. Tal van bedrijven - 9/10 der grote bedrijven - zijn volledig verfranst. Voor alle binnendiensten, en voor een groot deel van hun betrekkingen met het binnen- en buitenland - ook met Nederland, dat ons dikwijls op dit punt zo weinig steunt - gebruiken zij uitsluitend de Franse taalGa naar voetnoot9). Sommige leden van de wetgevende Kamers meenden in de stemming van de wet op de ondernemingsraden een middel te zien om ook op dit punt enige vooruitgang te kunnen boeken. Zo drukte de tekst van de wet zelf de wens uit de geest van samenwerking te zien bevorderen door ‘het gebruik der taal van de streek voor de inwendige betrekkingen der onderneming’. | |
[pagina 53]
| |
Men kan moeilijk beweren, dat vier jaar activiteit in de ondernemingsraden hierin enige wijziging heeft aangebracht. Vanzelfsprekend worden de vergaderingen gehouden in de taal van de afgevaardigden der werknemers. Daar de secretaris van de raad steeds tot de groep der werknemers behoort, zullen ook telkens de notulen van elke vergadering in deze taal worden gesteld. Maar nergens is enige wijziging ingetreden voor het gebruik van de landstaal in alle andere diensten van het bedrijf, ook niet in de boekhouding, noch in de betrekking met de openbare machten. Om deze vervlaamsing te bereiken, zal de wetgever moeten ingrijpen op een terrein dat tot nog toe altijd privé is gebleven, ofwel zal men moeten wachten op een langzame ontwikkeling van de zeden: evolutie, die gedragen wordt door de algemene vervlaamsing, de uitbreiding van de kennis van het Nederlands in de hogere kringen, ook die van de handel en de industrie, de invloed van de sociale organisaties en het initiatief van de arbeiders en vooral van de bedienden zelf.
* * *
Is dit een pessimistisch overzicht? Wellicht. Men zou ten andere bezwaarlijk kunnen beweren, dat de resultaten van deze vier jaar activiteit bepaald tot geestdrift stemmen. Men mag evenwel niet veralgemenen. Overal waar het initiatief van de patroon en de toewijding van de leden konden samenwerken in geest van saamhorigheid, werden belangrijke resultaten geboekt: verbetering van de veiligheid bij het werk en van de hygiëne, vereenvoudiging van de werktuigen, herplaatsing van werkloos geworden personeel, organisatie van bekwaamheidsleergangen. Bij de steeds meer groeiende noodzakelijkheid onze productiviteit op te voeren, kunnen de werknemers in de ondernemingsraden een waardevolle bijdrage leveren. Er bestaan op het gebied van de techniek contactpunten bij de vleet, waar arbeiders en werkgevers onbevangen met elkaar van mening kunnen wisselen, ongeacht hun persoonlijke ideologie. Deze korte bijdrage is ongetwijfeld onvolledig. Er ware nog heel wat te zeggen over de wijze, waarop de ondernemingen hebben vergaderd, hoe zij de maatschappelijke werken hebben beheerd, hun beslissingen hebben kenbaar gemaakt. Veel hebben zij eveneens bereikt op het gebied van veiligheid en hygiëne, organisatie en rendement, afdanken en aannemen van personeel, toezicht op de uitvoering van de sociale werken. Het succes of de mislukking van deze veelvuldige activiteit was echter bijna uitsluitend toe te schrijven aan de eigen opvattingen en toewijding van de personen, die er mede belast waren. Of de ondernemingsraden in de vier volgende jaren het gezag en het vertrouwen zullen verwerven, dat de wetgever hun had toegedacht, zal in de eerste plaats afhangen van de keuze der candidaten, de scholing van de afgevaardigden, de toewijding van de patroons en de houding van de vakverenigingen. |
|