Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 540]
| |
Het rassenvraagstuk in Zuid-Afrika
| |
[pagina 541]
| |
uit, wat meteen de agitatie bij de betrokken gekleurde groepen voedt. Daarenboven zijn er in de laatste jaren onder de groepen van niet-blanken meer en meer ontwikkelde mannen opgestaan, die zich als voorvechters en leiders van hun rasgenoten opwierpen, bij herhaling beroep deden op de internationale publieke opinie en hun volgelingen tot georganiseerd en spectaculair optreden wisten te leiden. Welnu, op het internationale plan komen de kleine landen bijzonder in het middenpunt van de belangstelling, wanneer conflicten en spanningen ook voeding geven aan een zekere sensatiezucht. Het is ten slotte ook een feit dat de belangstelling voor het Afrikaanse continent als dusdanig gestegen is. De afsluiting van talrijke grondstoffenmarkten gedurende de tweede wereldoorlog noodzaakte de oorlogvoerenden bepaalde producten uit Afrika te betrekken. Bekend zijn onder meer de rubbercampagnes, die op de inlandse bevolking van Belgisch-Kongo zulk een uitputtende invloed hebben gehad. Na de oorlog gingen Aziatische koloniale gebieden definitief verloren, zodat het Westen meer en meer op Afrika aangewezen werd. In het licht van de spanning tussen de Russische en Amerikaanse blokken, werden de ogen van de Westerse wereld scherp gericht naar de minder ontwikkelde gebieden en volksgroepen van Afrika die vanwege hun sociale en economische achterlijkheid gemakkelijker vatbaar zijn voor communistische penetratie. Daarmee houdt verband de vrees dat een politiek van rassendiscriminatie de negerbevolking niet enkel van Zuid-Afrika, maar tevens van heel het Afrikaanse vasteland, zal drijven in communistisch vaarwater. Een van de meest reactionnaire maar tegelijk een van de gevaarlijkste opvattingen, die dateert uit de periode van de strict liberale souvereiniteitsovertuiging, is die welke beweert dat het rassenvraagstuk een louter Zuid-Afrikaanse aangelegenheid is, waar de rest van de wereld zich niet mee te bemoeien heeft. Evenals in de meeste landen de wetgever de solidariteit onder de burgers is gaan beklemtonen, waarvan de sociale wetgeving het meest typische bewijs levert, zo komt ook op het internationale plan de gedachte van wereldsolidariteit onder de mensen op de voorgrond. Een staat is volledig vrij in de regeling van zijn verkeers- en belastingwetgeving, maar kan hij zich langer opsluiten in een eng-eigen politiek, economisch of cultureel wereldtje? Dat Europa en Amerika zich bezorgd maken over de evolutie van de rassenspanningen in Zuid-Afrika is meer dan begrijpelijk, wanneer men zich realiseert dat deze politiek, te recht of ten onrechte, over heel het Afrikaanse vasteland van de Kaap tot Alexandrië, bij de niet-blanke groepen gevoelens van wrok en haat wakker roept, waarvan de meeste Europese landen, en in de toekomst wellicht ook Amerika, de gevolgen zullen ondervinden. Wordt daarenboven de terughoudendheid en de achterdocht van India tegenover de Westerse wereld ook niet gedeeltelijk bepaald door de wijze, waarop de Indiërs behandeld worden door de dragers van de zogenaamde Westerse beschaving in Afrika? Het gevaar is groot, zich bij het bespreken van het rassenvraagstuk in Zuid-Afrika te laten meeslepen op de vleugelen van de politieke | |
[pagina 542]
| |
lyriek. En toch is het noodzakelijk dit zo delicate probleem van rassen- en mensenverhoudingen op een objectieve en eerlijke wijze te benaderen. | |
Ontstaan en Betekenis van de RassendiversiteitBij een blik op de kaart van Afrika constateren we dat er ten Zuiden van de Sahara een gebied ligt, dat gedurende eeuwen onbekend - en naar onze Westerse opvattingen - ook onbeschaafd bleef. Noord-Afrika daarentegen kende reeds meer dan tweeduizend jaar vóór Christus een hoogstaande beschaving; Noord-Afrika maakte deel uit van het beschavingsgebied om de Middellandse Zee, en Carthago durfde het zelfs aan Rome de heerschappij te betwisten toen het Hannibal over de Alpen stuurde. Het was de Saharawoestijn, die de doortocht naar het Zuiden verhinderde en toen Diogo Caô in 1482 de Kongostroom opvoer ten einde met de koning van het grote Kongorijk handelsbetrekkingen aan te knopen, werden zijn plannen verijdeld wegens de stroomversnellingen, het dichte oerwoud en het tropische klimaat. Nadat Bartholomeus Diaz in 1586 om Afrika was rondgevaren, werd de Zuidpunt van dat werelddeel Kaap de Goede Hoop genoemd met het oog op de grote beloften, die deze nieuwe zeeweg bood. Dit betekende immers voor de Europese landen een nieuwe vlucht van de winstgevende handel op Indië. Omstreeks 1600 ontstond een wilde vaart in de handel met het Oosten. Tien verschillende compagnieën kwamen tot stand om de specerijenhandel uit te buiten. Waren de risico's zeer groot de winsten bleken nog veel aanlokkelijker. Winsten van 400% per reis waren geen uitzondering. In dit geestelijk klimaat van veel geld verdienen is het begrijpelijk dat Zuid-Afrika zelf de reizigers en beheerders niet zo bijzonder aanlokte. Afrika had toentertijd slechts een onmiddellijke economische betekenis als leverancier van slaven. Reeds onder het Keizerlijke Rome was Afrika een slavenreservaat. Later verschenen de eerste slaven uit Afrika te Lissabon in 1441. Na het openen van de Amerikaanse arbeidsmarkt ging deze handel zelfs een hoge bloei tegemoet. Doch dit was geen voldoende prikkel om blijvende nederzettingen van Europeanen langs de kust van Afrika te vestigen en nog veel minder in het binnenland. Er werd toentertijd eenvoudig niet gedacht aan kolonisatie in Afrika, en toen de edelgestrenge heren ‘Zeventien’, beheerders van de ‘Nederlandse Oost-Indische Compagnie’, Jan Van Riebeeck opdracht gaven aan de Kaap een post te vestigen, was het helemaal niet hun bedoeling daar een nieuw land tot beschaving te brengen. Neen, het kwam er alleen maar op aan, hun schepen een gemakkelijke bevoorrading- en schuilplaats op hun lange reis naar en van het Oosten te verzekeren. Zeer toevallig werd Jan Van Riebeeck belast met de expeditie en tegen wil en dank zou hij gedurende een tiental jaren aan de Tafelberg verblijven en grondlegger worden van de huidige Unie van Zuid-Afrika. Na de eerste groep zouden zich nog meer Hollanders aan de Zuid- | |
[pagina 543]
| |
punt van Afrika vestigen, een immigratie die versneld werd toen Franse Hugenoten na de opheffing van het Edict van Nantes het in 1688 veiliger vonden naar de Kaap uit te wijken. Deze Fransen vormen met de oorspronkelijke Hollanders de eigenlijke kern der Afrikaners. Namen, zoals Malherbe, Marais, du Toit zijn er gewoon, en verraadt ook de naam van de eerste-minister Malan niet zijn Franse oorsprong? Al hebben die Franse Afrikaners na een paar geslachten hun eigen zeden en taal verleerd, toch wordt de Hugenotentraditie in boeken en monumenten hoog gehouden. De inboorlingen, die de eerste blanken aan de Kaap vonden, waren grotendeels laagstaande Hottentotten en Boesjmannen, die volgens Van Riebeeck niet eens in staat waren de nodige arbeidskrachten te leveren, zodat de heren ‘Sewentien’ te Amsterdam het verzoek ontvingen slaven naar de Kaap te sturen. De eerste lading negerslaven van de Westkust van Afrika wordt in 1658 in de Tafelbaai aan wal gezet en gedurende heel de 18de eeuw worden uit Oost-Indië en Madagascar regelmatig slaven ingevoerd. De afstammelingen van die eerste inboorlingen, van de ingevoerde slaven, van de gemengde huwelijken onder elkaar en met de blanken, zouden het ontstaan geven aan de groep der ‘gekleurden’ of ‘bruinmensen’. Begrijpelijkerwijze ging de aangroei van de bevolking gepaard met een dieper indringen in het binnenland. Toch zou deze lange tijd zeer beperkt blijven. Nadat echter Engeland, dat in 1806 het Kaapgebied geannexeerd had, de Afrikaners wat al teveel miskende, een vooruitstrevende politiek ten overstaan van de ‘gekleurden’ voorstond en zelfs tot de afschaffing van de slavernij overging, ontstond reactie bij de Afrikaners. Vanaf 1836 zullen deze in grote getale dieper het land intrekken, een beweging die als de Grote Trek bekend staat. De Boerentrekkers ondervonden op hun tochten heel wat moeilijkheden met de Bantoestammen, die in de loop van de 17de eeuw vanuit Midden-Afrika naar het Zuiden waren beginnen af te zakken en reeds een groot gedeelte van het huidige Zuid-Afrika hadden ingepalmd. Het kwam bij herhaling tot bloedige botsingen, waarvan de meest bekende is geworden de slag aan de Bloedrivier, waarbij duizenden Zoeloes van koning Dingaan, de dood vonden. Het lijden dat de Boeren op hun trek te verduren hadden, de barbaarse moorden op zoveel vrouwen en kinderen, zouden een blijvende invloed hebben op de gesteltenis van de Afrikaners ten overstaan van hun zwarte landgenoten. De depressie, die na de Napoleontische oorlogen de Engelse economie zwaar trof, veroorzaakte in Engeland grote werkloosheid, zodat de regering de emigratie van Engelsen naar Zuid-Afrika steunde. In de Kaap en langs de kust van de Indische Oceaan vestigden zich talrijke Engelsen. Zo kwamen twee gebieden onder Engelse contrôle: de Kaap en Natal, terwijl twee Boerenrepublieken tot stand kwamen: Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Onnodig in te gaan op de vele conflicten, die uiteindelijk leidden tot de Boerenkrijg van 1899 en de nederlaag van de | |
[pagina 544]
| |
Boeren in 1902. De Engelse liberalen echter waren de Boeren steeds gunstig gezind geweest, en toen zij de meerderheid behaalden, slaagde Jan Smuts erin zijn grote droom te verwezenlijken en kwam in 1910 de unie van de vier gebieden tot stand, als gelijkwaardige dominion, lid van het gemenebest, onder leiding van Hare Engelse Majesteit. Ondertussen werden vanaf 1860 Indiërs aangeworven om op de suikerplantages van Natal te arbeiden. Deze georganiseerde immigratie uit Azië werd later vervangen door een vrije, om uiteindelijk in 1913 te worden stop gezet, gevolg van het krachtdadig verzet bij het blanke bevolkingsdeel. Het waren vooral de andere provincies, die zich kantten tegen de immigratie uit het Oosten. In Oranje-Vrijstaat bijvoorbeeld kregen de Aziaten niet eens toegang. Dit verklaart hoe 80% van de Indiërs in de provincie Natal gevestigd zijn, waar zij een even talrijke groep vormen als de blanken en er in het handelsleven een vooraanstaande rol spelen. Aldus bestaat Zuid-Afrika uit vijf bevolkingsdelen, die cultureel en ethnisch zeer uiteenlopend zijn: de Bantoes, de blanken, waarvan de Afrikaanssprekenden een meerderheid van 58% vormen tegenover een minderheid Engelssprekenden; dan zijn er de ‘gekleurden’ en tenslotte is er nog de zeer actieve groep Indiërs. Het is begrijpelijk dat het vraagstuk van de rassenverhoudingen eerst en vooral Zuid-Afrika zelf aangaat en daar ook de meeste belangstelling geniet. De cijferverhoudingen maken dit onmiddellijk duidelijk. Op een bevolking van twaalf en een half millioen inwoners vormen de blanken een minderheid van slechts 20% of één vijfde van de totale bevolking, tegenover 67% naturellen of zwarten, 8% ‘gekleurden’, meestal gemengden, en 3% Aziaten. Algemeen eenvoudig stemrecht voor al die gekleurden, waarvan de overgrote meerderheid nog onbeschaafd is, zou betekenen een kwalitatief zeer twijfelachtige parlementaire meerderheid, een regering, waaruit de blanken uitgeschakeld zijn, en wellicht een uitdrijven van de blanke groep uit het land. Waarheen met die meer dan twee millioen blanken, die sedert honderden jaren in dit Zuiderdeel van Afrika gevestigd zijn, het land tot vruchtbaarheid, beschaving, ontwikkeling en rijkdom brachten en geen ander vaderland hebben dan hun Zuid-Afrika? En indien op economisch gebied volledige gelijkheid ingevoerd wordt, brengt dit met zich mee dat de ongeschoolde blanke arbeider op de arbeidsmarkt moet concurreren met die halfontwikkelde zwarten, die zich met een zeer miniem loon kunnen tevreden stellen. Welke patroon zal langer blanke arbeiders aanwerven, die hij duurder zou moeten betalen dan even ongeschoolde negerkrachten? Met andere woorden: veel blanke arbeiders zouden eenvoudig worden uitgeschakeld, werkloos worden of zich moeten tevreden stellen met een loon, dat hen veroordeelt tot een levensstandaard gelijk aan die van de neger. Dit vraagstuk van de verhouding tussen blanke en zwarte arbeider, is in de loop van de geschiedenis acuut geworden, toen als gevolg van de groeiende mijnexploitaties en de industriële omwenteling, die dit land doormaakte, blanken en zwarten vanuit het platteland naar de steden | |
[pagina 545]
| |
uitweken en er werkgelegenheid kwamen zoeken. Was het niet een plicht van solidariteit die blanke Boerenzonen te beschermen, die voor de wervingsbureaux van de nieuwe ondernemingen zich in een gelijke positie bevonden als halve barbaren? Een tweede vraagstuk, dat zich toen - en ook nu nog - zeer scherp stelde, is de houding te bepalen van de rijks- en gemeentelijke overheid tegenover die vloed zwarten, die meestal als onbeschaafden, met tienduizenden rond de steden van de blanken komen huizen in hutten en barakken. Zijn de blanken nog voor lang veilig in hun steden?
Er zijn dus twee feitelijke gegevens, die men niet uit het oog mag verliezen: het eerste is het massale overwicht van de niet-blanken en het tweede is het feit dat in Zuid-Afrika een zeer talrijke groep blanken leeft, waarvan de meesten een volledig eigen taal spreken, eigen zeden en cultuur verworven hebben, en eigenlijk nergens in de wereld terug kunnen keren. Heel anders was het geval met de enkele duizenden Engelsen en Nederlanders die Azië, en met de Duitsers of Italianen, die Afrikaanse koloniën moesten verlaten, en menselijkerwijze gesproken zou het ook niet zulk een zwaar probleem betekenen als de kolonisten uit de overblijvende Afrikaanse koloniale gebieden zouden verdreven worden. Hiermee is ook het argument van ‘de Verenigde Staten van Amerika’ uit de weg geruimd. Vooreerst kan opgemerkt worden dat de critiek vanuit Amerika een beetje hypocriet aandoet, omdat ook daar zeer scherpe discriminerende vooroordelen en reglementen bestaan, die de zwarte krenken en achteruit stellen. Ten tweede dient te worden vastgesteld dat de negergroep in de Verenigde Staten slechts een minieme minderheid vormt, en dus geen werkelijk gevaar betekenen kan voor de aldaar gevestigde blanken; dus, juist het tegenovergestelde van de toestand in Zuid-Afrika. | |
BeleidsopvattingenHet is niet te verwonderen dat in verband met zulk een ingewikkeld en moeilijk gegeven, in de loop van driehonderd jaar zeer verschillende houdingen tegenover het probleem van de rassenverhoudingen werden voorgestaan. Welk was het standpunt van Jan Van Riebeeck en zijn medestichters? Rassenvooroordelen waren toentertijd niet bekend; slechts godsdienstige opvattingen oefenden in 't begin een beperkende invloed op de liefdesverhouding tussen blank en inboorling. Een Christen mocht niet huwen met een heiden; doch eenmaal gedoopt genoot de laatste alle rechten en voorrechten van de blanke. En daar de drie scheepsladingen pioniers, met uitzondering van twee vrouwen, uitsluitend uit mannen bestonden, hoeft het niet te verwonderen dat vermenging op grote schaal plaats vond. zodat de plaatselijke commandant het na zekere tijd maar wijzer oordeelde de aanvoer van vrouwen uit Nederland aan te vragen. Dit gebeurde in de vorm van convooien van meisjes uit de weeshuizen van Amsterdam. | |
[pagina 546]
| |
Langzamerhand zou een meer principiële houding van afzondering worden aangenomen, er zou hoe langer hoe meer een zekere verstrakking komen in de verhoudingen tussen blank en niet-blank. Gemengde huwelijken worden schaarser en men treft allerlei discriminerende maatregelen, die meestal de uiting waren van een diepdoorvoelde overtuiging.
Met uitzondering van enkele kleine, meer radicale groepen, staan thans onder de blanken twee opvattingen in verband met het rassenbeleid min of meer tegenover elkaar: apartheid en geleidelijke integratie. Vooraf zij opgemerkt dat bijna alle Zuid-Afrikaners, tot welk ras zij ook behoren, voorstanders zijn van een zeker behoud van raszuiverheid. Een blanke man, die huwt met een zwarte, wordt uit het sociale leven onder de blanken uitgeschakeld, en dit is meestal eveneens 't geval voor de zwarte in haar stam, dorp of groep. Zo moet het niet verwonderen dat het verbod op gemengde huwelijken niet veel tegenstand ondervond, en slechts een geringe practische betekenis heeft. Een tweede bezwaar voor alle ideologische of politieke opvattingen is het feit dat de mens begiftigd is met een reukorgaan. De huidsuitademing van de zwarte is voor de blanke zeer onaangenaam. Dit blijkt heel spoedig, vooral in een gesloten ruimte. Maar omgekeerd ervaart de zwarte hetzelfde ongerief in de omgang met blanken. Dit betekent dat afzonderlijke spoorwagens in een land waar vele afstanden een treinreis van meer dan 24 uren vorderen, absoluut verantwoord en zelfs noodzakelijk zijn. | |
Wat betekent apartheid?Theoretisch omschrijven de voorstanders van apartheid hun doel als de totale scheiding van de verschillende bevolkingsgroepen, die in iedere stad en in de economie gedeeltelijk door elkaar leven. Duidelijker: bepaalde gebiedsdelen zouden uitsluitend bewoond en bewerkt moeten worden door blanken, met eigen fabrieken en administratieve diensten, en andere gebieden zouden voorbehouden blijven aan en beheerd worden door zwarten. Wel zouden zwarte arbeiders voor bepaalde perioden mogen aangeworven worden om in fabrieken en mijnen, gelegen in de blanke gebieden, te arbeiden en desnoods te verblijven. Practisch evenwel betekent voor de meeste Afrikaners apartheid: het politiek systeem, waarbij de zwarte niets te zeggen heeft over Zuid-Afrika in zijn geheel, en slechts een zekere macht zou hebben in beperkte gebieden, die hem worden voorbehouden. In de overige gedeelten van het land ‘is Naturelle die proletariaat en op politieke gebied die ondergeskikte ras’Ga naar voetnoot1). Al vertrouwt de Afrikaanse Boer zijn kinderen aan de zorgen van een jonge zwarte kindermeid, toch komt het hem ondenkbaar voor dat zijn zoon op dezelfde schoolbanken zitten zal met zwarte kinderen. Voor de Boer is de gelijkstelling blank en zwart strijdig zowel met de wetten van | |
[pagina 547]
| |
God als met het natuurlijk verschil van afkomst. De meesten beschouwen het onderscheid als door God gewild, wil van God die dan ook geëerbiedigd moet worden. In ‘Die Gereformeerde Vaandel’, officieel orgaan van de Calvinistische Afrikaanse Kerk schrijft een vooraanstaand Afrikaner: ‘Dit is selfs nie vernederend vir 'n hele volk om vir baie (veel) eeue in 'n diensverhouding tot 'n ander te staan nie’Ga naar voetnoot2). In het diepste van hun hart menen evenwel veel Afrikaners dat de zwarte niet enkel door God als verschillend geschapen werd, doch als het ware een vloek van God over zich draagt. Geregeld hoort men vertellen hoe de zwarten de afstammelingen zijn van Cham, de zoon van Noë, die zijn vader bespotte toen deze tekenen van dronkenschap vertoonde. Noë zou daarop zijn zoon hebben vervloekt; en al diens nakomelingen zouden de gevolgen van deze vervloeking dragen. Deze opvatting is typerend voor de Calvinistische denksfeer, die wortelt in de leer van de praedestinatie, volgens welke hemel en hel enkel het resultaat zijn van een souvereine voorbestemming Gods. Het Calvinisme beschouwt immers de werken als van geen betekenis voor het hiernamaals. Hiermee wordt meteen duidelijk dat juist onder de Afrikaners, die streng Calvinistisch zijn, deze apartheidsgedachte de meeste aanhangers telt en deel uitmaakt van het officieel programma van de nationalistische regering.
Aan de andere kant staan de voorstanders ener geleidelijke integratie, die menen dat ontwikkelde ‘gekleurden’ over gelijke rechten en gelijke levenskansen moeten beschikken als wie ook. Laten er dan nog afzonderlijke bussen en treinen zijn, scholen en woonwijken, iedereen gunne men toch dezelfde mogelijkheid om zijn weg door het leven te maken. Deze gedachte steunt op de overtuiging dat iedereen door God als gelijkwaardige geschapen werd met een voor alle mensen gelijke eindbestemming. Deze stelling wordt verdedigd door de meeste andere christenen, de Katholieken incluis, dus door de meeste Engelssprekenden en enkele meer vooruitstrevende Afrikaners. Dit verschil in opvatting is niet louter theoretisch, zoals uit enige voorbeelden zal blijken. De universiteiten met Afrikaans als voertaal staan in theorie open voor iedereen, doch toen enige jaren geleden te Stellenbosch een kleurling de lessen wilde volgen, ging de ganse cursus aan het staken. Feitelijk zijn er aan de Afrikaanse universiteiten geen niet-blanken. Te Kaapstad echter, evenals aan alle Engelstalige universiteiten, is iedereen welkom en wordt er geen rassendiscriminatie toegepast. Een tweede typerend feit is dat, hoewel meer dan een millioen blanken - ruim de helft van de totale bevolking van Europese oorsprong - behoort tot de Calvinistische Nederduits Gereformeerde Kerk, het missioneringswerk hoofdzakelijk aan niet-Calvinisten overgelaten wordt. | |
[pagina 548]
| |
Ziehier de cijfers. De Calvinisten tellen onder de niet-blanke bevolking slechts een kwart millioen volgelingen; de andere Kerken daarentegen, met Engels als voertaal, ruim drie millioen, terwijl de Katholieke Kerk, met slechts een honderdduizend blanken, meer dan een half millioen niet-blanken telt.
Wij moeten nog een ogenblik stilstaan bij de mening dat de zwarten andere mensentypen zijn en bij de niet officieel erkende overtuiging dat zij tot een veel laagstaander type behoren. Dat een neger anders is dan een blanke is zelfs voor de kleurenblinde overduidelijk. Doch is hij ook geestelijk anders? Psychologisch zeker wel; doch de kernvraag is of in wezen verstand en wil minder zijn dan die van de blanke? Aan universiteiten en door missionarissen wordt hierop ontkennend geantwoord. Wel dragen de meesten nog de sporen van een milieu, dat zich gedurende eeuwen geen geestelijke arbeid getroostte en dat leefde in een toestand van barbaarsheid. Er zijn er maar weinigen, die in één generatie tijds het niveau van de gemiddelde Europeaan kunnen bereiken. De gewone ongeschoolde arbeiders zijn zeer lui. Hoe kan het anders? Zij hebben nooit gewerkt en met geld weten zij eigenlijk geen raad. Waarom er zich zo voor inspannen? Vanuit hun rustige omgeving worden die natuurmensen ineens geworpen in het jachtige mijn- en fabrieksleven. De geschoolde arbeiders daarentegen hoeven niet onder te doen voor hun blanke landgenoten. Er zijn daarenboven meer dan loffelijke uitzonderingen. Op het welsprekendheidstornooi voor Engelssprekende universiteitsstudenten in 1951 ging een jonge zwarte met de ereprijs strijken. Dr Moroka, een zwarte arts, voorzitter van het ‘African National Congress’, spreekt op perfecte wijze vijf negertalen, alsmede Engels, Afrikaans en een weinig Duits. Als geneesheer is hij een van de hoogst aangeschrevenen in Zuidelijk Afrika. Is het voor het blanke ras geen gevaarlijk vooroordeel te menen dat het van nature meer begaafd en superieur zou zijn? Historisch is die mening zeker niet verantwoord. | |
Feitelijke toestandWanneer we nu het veld van de theorie verlaten en de feitelijke toestand beschouwen valt onmiddellijk op dat voorlopig zowel de apartheids- als de integratiegezinden gedeelten van hun programma konden verwezenlijken. Kenschetsend is vooreerst de geweldige voorsprong, overmacht en prioriteit, die zich de blanken op politiek en economisch gebied wisten te verzekeren. De 159 parlementsleden zijn allen blanken, zes onder hen zijn evenwel speciaal gekozen door de negers en ‘gekleurden’ van de Kaapprovincie, die voldoen aan de elementaire vereisten: het kunnen schrijven van hun naam en het bezit van 3.000 frank. Mijnen, fabrieken en 95% van de handelsondernemingen, met andere woorden bijna alles wat kapitaal vertegenwoordigt, behoren in eigendom aan de blanken. | |
[pagina 549]
| |
Daarenboven blijft dezen 9/10 van de oppervlakte van het grondgebied der Unie voorbehouden. De ‘gekleurden’, die hoofdzakelijk aan de Kaap verblijven, vormen in deze provincie de klas der ongeschoolde arbeiders. Als gevolg van de toenemende immigratie van zwarten in de Zuidelijke provincie, nemen meer en meer negers hun jobs over, terwijl de ‘gekleurden’ langzaamaan de maatschappelijke ladder bestijgen. Een geschoolde kleurling-timmerman verdient er zijn drie tot vier duizend frank in de maand. Tegenwoordig vindt men onder hen reeds kleine privéwerkende aannemers, schilders, behangers, winkeliers. De meest actieve daaronder zijn de vroegere slaven uit Oost-Indië, die een sterk gesloten Mohammedaanse groep blijven vormen. Wat de Indiërs betreft, de meesten zijn arm. Doch men merkt dat bij een Indiër niet zo gemakkelijk. Op straat verschijnt hij meestal netjes gekleed. Zijn gitzwarte haar en zijn vergeelde gelaatstrekken maken van hem als het ware de natuurlijke meester van het zonnige Natal. En dan de vrouwen, met hun lange zijden gewaden, waardoor zelfs de armste er uit zien als voorname dames. Dan zijn er ook nog de schatrijke Indische handelaars, die de kas van de politieke organisatie ‘Indian National Congress’ voeden en beheren. 't Is daarom niet te verwonderen dat de blanken van Durban bevreesd zijn voor die keurige maar gewiekste handelslui, die alles zoveel goedkoper aan de man brengen omdat zij zich met kleinere winstmarges kunnen tevreden stellen. Om die kinderrijke Indiërs te boycotten of over de grens te krijgen, werden na het stopzetten van de immigratie allerlei maatregelen bedacht. Op staatskosten mogen zij naar India terugkeren doch onder de verplichting er te blijven. Te Durban werden zij teruggedreven naar bijzondere wijken, zodat zij niet langer tussen de winkels der Europeanen hun concurrentie kunnen voortzetten. Nu beraamt de regering maatregelen om de Indiërs uit Durban te verdrijven. In Zuid-Afrika heeft Gandhi, de nationale held van India, zijn eerste sporen verdiend in de ontvoogdingsstrijd van de ‘gekleurden’ tegen de blanken. Thans woont de zoon van Gandhi, bij Durban als heerboer, zijn politieke activiteit beperkt zich tot de leiding van een gematigd weekblad: ‘Indian Opinion’.
Begrijpelijkerwijze betreft de apartheid hoofdzakelijk de negers, die ruim 7/10 van de totale bevolking uitmaken. Aan het einde van de vorige eeuw werden voor hen sommige stroken grond gereserveerd, waar zij voortaan hun traditioneel stamleven in rust en vrede mochten leiden en waar geen blanken eigendomsrecht konden verwerven. Als stelselmatig opgezette en doorgevoerde politiek dateert het apartheidsbeleid uit de tijd van generaal Hertzog, die in 1936 definitief de territoriale scheiding als oplossing voorstond. Acht procent van het Uniegebied blijft thans aan de zwarten toegewezen. Dit betekent dat geen blanke daar eigendom verkrijgen kan, doch anderzijds ook dat een zwarte geen grond kan kopen of huren buiten die reservaten. Een uitzondering wordt evenwel gemaakt voor woonwijken rondom de steden, waar de zwarte wel huizen kan bouwen, bezitten of huren, | |
[pagina 550]
| |
doch geen grond in eigendom kan hebben. De grond behoort er aan de blanken. In hun reservaten oefenen de zwarten in plaatselijke raden een beperkte macht uit onder toezicht van commissarissen. Enige kleine ondernemingen werden er op touw gezet om de landbouw te beschermen tegen het wegspoelen van grond of ter verzekering van sanitaire hulp. In 't algemeen echter moet worden vastgesteld dat de toestand erbarmelijk is en hongersnood er periodiek heerst. Al vormt ook een tiende van Zuid-Afrika een belangrijke oppervlakte, rekening houdend met het zeer droge klimaat en de primitieve landbouwmethodes is dat totaal onvoldoende om aan al die zwarten het levensonderhoud te verschaffen. Daardoor is het te verklaren dat duizenden zwarten contracten ondertekenen om tien tot twaalf maanden te werken in de mijnen en er in kampen te verblijven. Na een jaar keren zij dan naar hun familie terug om na drie maanden een nieuw werkcontract aan te gaan. Anderen - en het zijn er duizenden en nog eens duizenden - trokken met enkele stukken huisgerief en met hun hele gezin naar de stad om er hun kans te wagen. Verbleven er in 1921 slechts een half millioen zwarten in en om de steden, dit getal was na vijftien jaar verdubbeld; en nu zijn er bijna twee millioen rond de steden opgehoopt. Te Johannesburg alleen wijken sinds 1936 ieder jaar gemiddeld 15.000 nieuwe zwarten in. In de negerbuurten van de goud- en diamantsteden, van Kaapstad enz., zijn ellende en miserie onbeschrijflijk. Mensen in krotten van ijzeren platen, jutezakken of eenvoudige kartondozen, blootgesteld aan zon, regen, wind en bijtende koude, met alle gevolgen van T.B.C., ondervoeding en bloedarmoede, prostitutie en hongersnood. Vroeger bezaten die mensen allemaal een lapje grond om er enkele vruchten te winnen of wat vee te houden; nu bezitten zij niets anders dan een hok. In sommige steden werden van overheidswege huisjes gebouwd, die als voorlopige oplossing, goede diensten bewijzen. Doch de immigratie schijnt maar niet te willen ophouden. Voor het vraagstuk van die geweldige stadsaanwas en het woekeren van ziekten en ellende in die slums, zien sommigen geen andere oplossing dan het absolute immigratieverbod, en zelfs het terugdrijven van een deel der zwarten naar de reservaten, waar landbouw en misschien zelfs industriële bedrijvigheid zouden kunnen bevorderd worden.... Dit is een onderdeel van het apartheidsbeleid. Een van de grootste hinderpalen, die de zwarte in zijn streven naar ontwikkeling ontmoet, is het feit dat hij van meet af aan door het blote feit van zijn huidskleur in een minderwaardige positie gesteld wordt. Door het grote aantal ongeschoolde en ongeorganiseerde negers blijven de lonen zeer laag. Technisch onderwijs bestaat voor hen bijna niet, doch zelfs een geschoolde zwarte arbeider kan slechts zeer moeilijk vooruit komen. Bij de wet blijven een hele rij posten uitsluitend voorbehouden aan de blanken. De mijnbaas, die een van zijn zwarten als opzichter aanstelt, wordt voor de rechtbank gedaagd. Bij het postwezen kan een niet-blanke het brengen tot brievenbesteller, doch plaatsen | |
[pagina 551]
| |
achter een loket blijven voor de blanken gereserveerd, zoals dit in de meeste officiële administratieve diensten het geval is. Een wettelijke maatregel, die bedoeld is om de niet-blanke vaklieden uit te schakelen, is de verplichting: voor gelijk werk gelijk loon. Dit betekent dat een zwarte schrijnwerker, die zich tegelijk met een blanke schrijnwerker aanmeldt, even hoog moet betaald worden als deze laatste. Begrijpelijk is het dat het hoofd van de onderneming de blanke kiezen zal, niet enkel uit een natuurlijk gevoel van rassensolidariteit, maar vooral omdat hij anders de rest van het blanke personeel tegen zich krijgt. In dit verband moet opgemerkt worden dat de blanke arbeiders scherp voor apartheid ijveren, en het zijn de syndicaten voor blanken die deze regeling van gelijke betaling doordreven tegen de actie in van mijn- en industrieleiders en van de zwarten zelf. Niet te verwonderen dat de werkloosheidsverzekering, waarvan uitsluitend de blanken kunnen profiteren, met boni werkt. Als arbeider op een boerderij is de zwarte overgeleverd aan de grootste willekeur. Met zijn gezin leeft hij in een hutje, kan misschien een stukje grond voor zich bewerken, doch voor de rest staat hij in dienst van de Afrikaanse Boer, die honderden en zelfs duizenden hectaren exploiteert. De vergoeding, die deze landarbeiders ontvangen, beperkt zich bijna uitsluitend tot het veelbetekenend woord: in natura. Door de grote afstanden kunnen de kinderen slechts uiterst zelden een school volgen. Vooral op het platteland bestaat binnen afzienbare tijd weinig hoop op noemenswaardige verbetering.
Deze allesbehalve benijdenswaardige toestand van de negers moet worden toegeschreven aan de achterlijkheid en de onbeschaafdheid van de meeste Bantoes, wat daarenboven zeer remmend werkt op degenen, die verder vooruit willen. Het feit dat de immigratie steeds nieuwe groepen vuile en armzalige mensen aanbrengt, veroorzaakt steeds vernieuwde overbevolking en ontreddering bij de min of meer gevestigde groepen. Daarenboven betekenen deze frisse en niet veeleisende arbeidskrachten een blijvende druk op de lonen. De derde en voornaamste reden evenwel is het feit dat de Bantoes beroofd blijven van politieke en sociaal-economische organisaties, die werkelijke macht bezitten. De uitsluiting uit het parlement betekent dat geen eigen mensen in de wettelijke vergaderingen de belangen der zwarten kunnen verdedigen, en als sommige blanken hun zaak behartigen, dan is dit in onvoldoende aantal om de parlementaire meerderheid enige vrees in te boezemen. En wat meer is, de meerderheid vindt gemakkelijk procede's om door wetten, zoals die op de ‘Onderdrukking van die Kommunisme’ alle gevaarlijke elementen achter slot en grendel te zetten. Op sociaal-economisch plan bezitten de zwarten enkele syndicale groepen. Doch ook deze staan voor een dubbele moeilijkheid. Eerstens is er het feit dat slechts zeer weinig zwarten iets voelen voor een dergelijke organisatie. De meesten bezitten daarvoor nog geen voldoende ontwikkeling en berusten al te gemakkelijk in hun lot. De tweede hinderpaal voor syndicale actie is het feit dat hun bestaan niet wettelijk erkend wordt, zodat de zwarten uitgesloten blijven van alle nijverheids- | |
[pagina 552]
| |
en verzoeningsraden. De zwarten zijn uitgesloten van alle officiële besprekingen en hebben geen enkel kanaal, waarlangs zij hun wensen en grieven kunnen openbaren tenzij dan de gewelddadige actie, waarvan zij steeds de eerste en meestal de enige slachtoffers worden. Het ligt voor de hand dat aan deze zwarten geen syndicale vrijheid kan worden toegekend zoals aan de blanken. Vooraanstaande Zuid-Afrikaners, waaronder zwarten, stelden een stelsel voor van erkenning van negersyndicaten onder neutrale en objectieve contrôle van hogerhand. Een langer uitstellen van noodzakelijke aanpassingen betekent een beperking van de productiviteit, een achteruitzetting van de inboorlingenarbeidersmassa's en het scheppen van een atmosfeer, waarvan de ontlading geen enkele rassengroep kan ten goede komen. Zijn Europese experimenten niet welsprekend genoeg? | |
NabeschouwingenHet zou niet verantwoord zijn zich te wagen aan voorspellingen. Hoogstens kunnen we een paar vraagtekens plaatsen. Een eerste vraag in verband met de talenverhoudingen in Zuid-Afrika. Het Afrikaans geniet thans onder de blanken een onbetwiste meerderheid. Daarentegen ontvangen negentig procent van de niet-blanke schoolkinderen onderwijs en opvoeding in Engelstalige instellingen, en politiek staan de kleurlingen vooral in oppositie tegen de Afrikaners. Zullen de sterker wordende bruinen en zwarten niet vroeg of laat de schaal doen overslaan ten voordele van het Engels? Vervolgens wijst alles er op dat de verstrakking van de tegenstellingen zich eens zal moeten ontspannen ofwel leiden tot een losbarsting. De apartheidspolitiek lijkt onuitvoerbaar omdat de niet-blanken de practische consequenties ervan niet willen noch kunnen aanvaarden, en daarenboven omdat de blanken niet bereid genoeg schijnen om er de nodige offers voor te brengen. Enerzijds wordt voortdurend aangestuurd op industriële ontwikkeling en anderzijds zou men de zwarte arbeiders willen terugsturen naar hun reservaten, terwijl de immigratie uit Europa aan beperkende maatregelen gebonden blijft. Landbouwers noch mijndirecties schijnen geneigd zich van hun werklieden te ontdoen, en nog veel minder om nog meer gebied af te staan of er een zodanige economische opleving mogelijk te maken, dat ze zou kunnen concurreren met die der blanken. Consequent doorgevoerde apartheid veronderstelt een proportioneel gelijkmatiger verdeling van het land, van de grondstoffenvoorraden, van de mogelijke havengebieden. De blanken willen deze consequenties echter niet aanvaarden. Is apartheid mogelijk indien de negatieve gevolgen bijna uitsluitend door één partner moeten gedragen worden? Het komt ons voor dat een geleidelijke integratie, een groeiende verstandhouding en een gelijkberechtigde samenwerking de enige uitweg blijven. Zal anders Zuid-Afrika niet een eindeloos broeinest worden van communisme en andere revolutionnaire bewegingen? Blijft als leermeesteres niet veeleer de stem van de beginselen en van de geschiedenis te verkiezen boven die van de gevestigde belangen? |
|