Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Vrije dokterskeuze
| |
De concrete toestandVooreerst, wat bedoelen we met vrije dokterskeuze? Op het eerste gezicht lijkt de definitie zeer gemakkelijk: het is de vrijheid van eenieder om geneeskundige hulp te zoeken waar men dat zelf wenst. Doch in deze bepaling wordt reeds een beperking binnengesmokkeld die men in onze huidige beschaving als vanzelfsprekend beschouwt. | |
[pagina 506]
| |
Door vrijheid van keuze verstaat men de vrijheid van de burgers in het algemeen om, in los verband, hun geneesheer te kiezen, d.w.z. een geneesheer die gediplomeerd of ‘goedgekeurd’ is, en die als zodanig een honorarium mag vragen. De scherpste tegenstelling met de vrije keuze zou dan hierin bestaan dat van hogerhand een geneesheer aan een bepaald lid van de gemeenschap zou worden opgedrongen. Doch ook heel wat verdere beperkingen heeft men sinds jaren aanvaard. Practisch bestaat die vrijheid van keuze niet op het gebied van de preventieve geneeskunde, die langzaam aan een zeer belangrijke rol gaat vervullen.Ga naar voetnoot1) Scholen en fabrieken, ateliers en werven stellen dokters aan die toezicht houden op de gezondheidstoestand van het personeel. Nu heeft weliswaar de preventieve geneeskunde een bijzondere taak, die een eigen statuut vereist. Doch ook in de gespecialiseerde behandeling van zieken bestaat de vrije keuze dikwijls slechts in theorie. Men denke b.v. aan de gestichtsverpleging van geesteszieken of de opname in sanatoria. Hier speelt de plaatsingsmogelijkheid meestal de voornaamste rol. Van vrije dokterskeuze kan hier nauwelijks sprake zijn. Dit is evenmin het geval in de arbeids- of industriële geneeskunde. Arbeidsongevallen worden automatisch gedirigeerd naar eigen instellingen waar de technische competentie primeert. Veel algemener nog zijn de gevallen dat patienten naar een kliniek worden gebracht. Daar overheerst natuurlijk de groepsgeneeskunde, zoals dat heet, De patient die in de kliniek binnenkomt wordt van de ene specialist naar de andere verwezen. Allerhande diagnostische, radiologische en speciale behandelingen worden verricht door dokters die de patient niet zelf heeft gekozen en wier namen hij wellicht nooit heeft gehoord. Maar zelfs in het doodgewone en eenvoudige geval van een patient, die een huisdokter wil raadplegen, is de keuze geographisch al zeer beperkt. Daarbij komt dan nog de bepaling van de geneeskundige plichtenleer dat geen dokter huisbezoek doet en zich mengt in een geval dat een collega reeds in behandeling heeft. Dit zijn maar enkele losse feiten die de bestaande beperking van de keuze belichten. | |
[pagina 507]
| |
Wie het probleem verder wil bestuderen moet ook rekening houden met een aantal gegevens die men onmogelijk kan wegredeneren. Daar is ten eerste het feit van de uiterst snelle ontwikkeling der geneeskunde in de laatste decennia - ontwikkeling die de geneeskunde uitermate heeft verrijkt, maar ook vertechniseerd. De clinische geneeskunde heeft een lange weg afgelegd naar strengere wetenschappelijkheid en sterk vertakte specialisatie. Zelfs werd de hulp van ingenieurs ingeroepen om een ingewikkelde apparatuur samen te stellen voor diagnose en behandeling. Daardoor werd men gedreven tot de groepsgeneeskunde, waarbij verschillende specialisten in complementair verband samenwerken en door vermenigvuldiging der behandelde gevallen de mogelijkheid vinden tot amortisatie van de telkens weer vernieuwde en vervolmaakte apparatuur. Kliniek en ziekenhuis hebben het aanzicht gekregen van reparatieateliers, waarin de patient bijna aan de lopende band onder handen wordt genomen. De behandeling zelf van de patient heeft langzamerhand heel andere vormen aangenomen. Van rust en compressen is men gekomen tot transfusies en de stalen long. Maar daarmee is de behandeling ook veel kostbaarder geworden. Dit brengt ons tot een belangrijk gegeven dat meespreekt in de probleemstelling: de groei van het ziekteverzekeringswezen. Van de compenserende schakeringen in het gewone honorarium, waardoor allicht een beperkte en vrij evenwichtig verdeelde clientèle dragelijk belast werd, is men door de ontwikkeling zelf van de geneeskundige zorg, die tegenwoordig veel frequenter wordt ingeroepen, gekomen tot grote verzekeringsorganen. Eerst waren het bescheiden mutualiteiten, die hun ontstaan te danken hadden aan het privé-initiatief. Als gevolg van de groeiende sociale bezorgdheid van de gemeenschap namen ze snel in betekenis toe. Weldra begon zich de politiek met de gezondheidszorg te bemoeien. En zo kreeg deze laatste de philosophische inslag die nu eenmaal de politiek in ons land karakteriseert. Het derde element waar men rekening mee dient te houden is de ontegenzeggelijke verlevendiging van het sociaal bewustzijn. Op het terrein dat ons hier bezig houdt is het inzicht gegroeid dat de ziekte van het individu in oorsprong, ontwikkeling en gevolgen, sociaal zoniet volledig gedetermineerd, dan toch zeker merkbaar beïnvloed wordt. Preventie, hygiene en genezing zullen dan ook wel sociaal gekleurd zijn. Voor epidemieën als kinderverlamming is dit vanzelfsprekend. Doch ook voor vele andere ziekten, als tuberculoze bv., werd dit vastgesteld. Dat een zo groot mogelijk aantal zieken een zo | |
[pagina 508]
| |
doeltreffend mogelijke behandeling kunnen krijgen komt iedereen in de gemeenschap ten goede. Niet alleen het bewustzijn der solidariteit is groter geworden, maar ook het inzicht in de aansprakelijkheid van de gemeenschap om de belangrijkste verzorgingsmiddelen toegankelijk te stellen voor iedereen. Tevens is men veeleisender geworden met betrekking tot de taak van de staat. Als deze voor het algemeen welzijn dient in te staan, dan moet hij hiertoe voortaan ook de gezondheid van de burgers gaan rekenen. Men verwacht in feite dat de staat zal zorgen voor het grootst mogelijke lichamelijk welzijn der burgers, voor een zo goed mogelijke lichamelijke verzorging en voor een zo doeltreffend mogelijke gezondheidsbescherming. Daartoe is een sociale geneeskunde onontbeerlijkGa naar voetnoot2) en eveneens een gezondheidspolitiek. De practische uitbouw hiervan zal natuurlijk grotelijks verschillen. De staat kan - zoals te wensen is - zijn taak als subsidiair opvatten, ofwel kan hij zich als een technische onderneming beschouwen, ofwel, - wat God verhoede - kan hij zich opwerpen als de enige eigenlijk bestaans-rechtelijke realiteit. In ieder geval dient de geneeskunde voortaan gerekend te worden tot die goederen waaromtrent de gemeenschap zorg heeft te dragen.Ga naar voetnoot3) Ten slotte zijn er dan nog twee gegevens die de kwestie van de vrije keuze op de spits drijven: de buitenmatige groei van de ziekenfondsen enerzijds en een zekere morele crisis in de medische wereld anderzijds. De ziekenfondsen, die zich zo snel ontwikkeld hebben sedert de tweede wereldoorlog wegens de verplichte uitbouw van de sociale zekerheid, zijn onder de bekoring geraakt van de machtsidee. Dit kon bijna niet anders. Zij schijnen daarbij voor zeer ingewikkelde finantiële problemen te staan, tenminste als zij aan hun leden willen schenken wat zij hun toewensen, en waarop de leden langzaamaan, met | |
[pagina 509]
| |
een bijna kinderlijke doch gevaarlijke naieveteit, aanspraak maken. Begrijpelijkerwijze is het niet mogelijk aan deze wensen te voldoen, zonder een vervelend, ja soms vrij onkies contrôleapparaat, dat ook de meest plichtsgetrouwe en sympathiserende dokter ontstemt. Van de andere kant staat de medische wereld midden in een crisis, zowel aangaande de beroepsuitoefening als met betrekking tot zijn morele instelling. Een hoge levensstandaard waaraan men gemakkelijk is gewend; een ongelijkmatige geografische verdeling, die in sommige sectoren de concurrentie heeft opgeroepen; een traditioneel individualisme, waar het medisch bedrijf zelf niet vreemd aan is; de onvermijdelijke onbepaaldheid van persoonlijke kundigheid en prestatie, waarvoor geen vaste waardemeter bestaat; dit alles heeft gemaakt dat de zakelijke, ietwat bureaucratische inmenging van ziekenfondsen en staatsinstelling de geneesheren diep heeft gekrenkt. | |
Wat te denken van vrije dokterskeuzeTegen de achtergrond van al deze verwikkelde elementen wordt een principiële bestudering van het probleem der vrije keuze een weliswaar kiese doch zeer noodwendige plicht. Iedereen voelt wel aan dat de uitoefening van de geneeskunde de mens zelf raakt in zijn hulpeloosheid. Daarom moet men bij het zoeken naar de grond van de vrije keuze, teruggrijpen naar de persoonlijke rechten van de mens, waarover de laatste jaren zoveel is gesproken en geschreven. Eén daarvan is het recht op ontplooiing van de eigen persoonlijkheid. Dit recht brengt zelf met zich mee, onder veel andere, het recht om zelf zijn hulp en zijn helpers te kiezen, en het recht op een zekere persoonlijke intimiteit. Met deze twee grondrechten voor ogen kan men zich dan de eigenlijke vraag stellen of iedere mens, niet slechts het recht heeft om, in zijn lichamelijke of psychische nood, hulp te gaan zoeken waar hij dat zelf wenst (dat wordt wel door niemand betwijfeld), maar of hij ook recht heeft om, als lid van een gemeenschap, waarin de hulp georganiseerd en gegarandeerd wordt, deze bepaalde hulp in te roepen bij een persoon naar eigen keuze. Het antwoord hierop kan slechts gegeven worden indien men twee punten scherp in 't oog houdt: ten eerste, dat de georganiseerde hulp in de gemeenschap slechts tot het algemeen welzijn kan strekken - en dit is toch wel de bedoelng van elke organisatie en van elke garantie - als zij de mens zoveel mogelijk als persoon eerbiedigt en tot zijn recht laat komen. De uiteenzetting van dit punt zou een hele studie | |
[pagina 510]
| |
vergen waarvoor wij verwijzen naar de bevoegde auteurs.Ga naar voetnoot4) Ten tweede, dat er wel moeilijk iets te vinden is dat meer tot de bestaansmogelijkheid van de persoon behoort dan zijn lichamelijke en psychische intimiteit. Een gezondheidszorg die wil bijdragen tot het algemeen welzijn, moet dus steeds zoveel mogelijk dit principieel intimiteitsrecht van de persoon eerbiedigen. Hoe meer men er over nadenkt, des te duidelijker wordt het dat de aanspraak op vrije dokterskeuze uiteindelijk op dit persoonlijk intimiteitsrecht steunt, omdat er namelijk zulk een wezenlijk verband bestaat tussen geneeskundige hulp en de vrijwaring van deze intimiteit. Om dit in zijn volle draagwijdte te zien trachte men zich aandachtig te bezinnen op de geneeskundige behandeling zelf. Geneeskundige hulp dient immers wel onderscheiden te worden van de technische hulp die, vooral in de huidige ontwikkeling van de geneeskunde, zulk een uitbreiding heeft genomen. Voorzeker ook de technische hulp van de zieke mens raakt dikwijls aan de intimiteitssfeer van de persoon. In diezelfde mate zal ook die hulp, voor zover ze georganiseerd en gegarandeerd wordt in de gemeenschap, de sfeer der intimiteit moeten eerbiedigen, indien ze menswaardig wil blijven in haar bijdrage tot het algemeen welzijn van de gemeenschap. Om genuanceerd te blijven in ons oordeel moeten wij er nochtans op wijzen, dat deze sfeer van intimiteit in zekere zin betrekkelijk is. Zij is gebonden aan een bepaalde opvoeding en beschaving. Wij vinden het in onze samenleving helemaal niet erg meer dat men ons bij het innen van een chèque, of bij een auto-ongeval om onze identiteitskaart vraagt De generatie van onze grootouders zou dit beslist onkies en bedenkelijk hebben gevonden. Dat de Staat ons belast op ons kapitaal, en aldus te weten komt hoe groot ons fortuin is, hebben wij ook al geslikt. Wij vinden het langzamerhand redelijk dat men onze bloedgroep kent, en we leggen er ons ook al bij neer, dat bij een ernstig auto-ongeluk het alcoholgehalte van ons bloed wordt opgenomen. Misschien komt er wel een tijd dat wij met ons gezondheidsboekje op zak lopen, zoals wij nu steeds in het bezit zijn van onze identiteitskaart. Al deze elementen zijn dus zeer relatief, al is het waar dat men in al deze voorbeelden nog met randgebieden heeft te doen van onze persoonlijke intimiteit. Laten wij echter niet vergeten dat er ook in de geneeskunde heel wat gebeurt, dat om zijn technisch karakter ten slotte alleen deze periferie raakt. In diezelfde mate komt de keuze van de geneesheer die in geval | |
[pagina 511]
| |
van nood ons deze technische hulp kan bieden er ook minder op aan. De technische hulp is echter slechts zelden niet meer dan dat. Meestal zal het toch een medische ingreep zijn, in het ene geval duidelijker dan in het andere. Bij een radioloog, tandarts, orthopedist of oogarts komt het persoonlijk contact met de dokter heel wat minder op de voorgrond. De kundigheid heeft hier meer belang dan de mens die zijn kundigheid aanbiedt. Men is geneigd dit nog eerder te zeggen van de chirurg, bij wie toch voornamelijk de bijzondere technische vaardigheid op de voorgrond treedt. En toch heeft hij als persoon al veel meer te betekenen, omdat zijn ingreep meestal niet slechts onze lichamelijkheid raakt, maar ook en wel op indrukwekkende wijze, onze eindigheid, daar hij in contact komt met onze persoonlijke houding tegenover lijden en dood. Het is echter voornamelijk met de huisdokter dat de persoonlijke verhouding allerintiemst wordt. En dit niet alleen omdat de dokter onze lichamelijkheid benadert - het zich ontkleden voor een mens heeft reeds een eigenaardige betekenis -; ook niet alleen omdat de dokter, langs onze lichamelijkheid om, onze intieme, bij uitstek niet-publieke verhoudingen in het familiale en echtelijke leven benadert, doch voornamelijk omdat hij onvermijdelijk in contact treedt met onze geesteshouding tegenover onze menselijke lichamelijkheid zelf. De dokter wordt immers binnengeroepen in onze eindigheid als mens, in ons verlangen naar leven, in onze angstvolle strijd tegen- en onze aanvaarding van lijden en dood. De dokter treedt in contact met onze hulpeloosheid, met onze onmacht, onze eenzaamheid, en onze hunkering, met onze onuitgesproken levensopvatting en met de metaphysische angst van het eindige, door de zonde aangetaste schepsel, op weg naar de eeuwigheid door de duisternis van lijden en sterven heen. Daarom kan geneeskunde, afgezien van de technische hulp waardoor chemische, physiologische en neurologische processen worden beïnvloed, slechts daar echt menselijk efficient zijn waar de arts op heel bijzondere wijze, die eerbiedige afstand paart aan nauwe samenwerking, ook deze metaphysische steun kan geven door een psychisch en geestelijk contact met de patient. Over dit psychische contact werd als reactie op een al te technische evolutie van de geneeskunst, zeer veel geschreven in de vakliteratuur der laatste jaren. Wij denken hier aan de psychosomatiek die een spontaan element van de medische akt, wetenschappelijk en systematisch, met behulp van de dieptepsychologie weer in het volle licht heeft teruggeplaatst. Wij denken aan de anthropologische geneeskunde van Von Weizsäcker en aan de meer spiritualistisch gerichte geneeskunde van | |
[pagina 512]
| |
Tournier. Meer hoeft hierover niet gezegd te worden omdat daarmee reeds voldoende duidelijk is geworden dat geneeskundige hulp veel meer is dan een louter technisch ingrijpen. Over het geestelijk contact is nog veel te weinig nagedacht. Katholieke dokters mogen hier stof tot studie vinden, want zij zijn niet dokter én mens én christen, maar dat alles in een. Onze katholieke medische faculteiten hebben blijkbaar nog geen tijd gevonden om die realiteit te verwerken. Doch er komt een tijd dat ze dat zullen moeten doen, tot welzijn van de gehele mens en ten bate van hun dienstbaarheid. Het psychisch en geestelijk contact met een mens eist noodzakelijkerwijze vertrouwen. Men kan wel tot op zekere hoogte leren vertrouwen te wekken, zoals de psychologie heeft bewezen; dit neemt echter niet weg dat er altijd vele ‘imponderabilia’ aan ten grondslag liggen. De patient moet vertrouwen kunnen schenken, maar dat gaat al evenmin naar believen als met sympathie. Toch zal de patient, zolang hij dat niet doet, in zijn grondige hulpeloosheid alleen blijven. Indien zijn diepere intimiteit niet kan openbloeien in vertrouwen bij één dokter, dan zal hij het vroeg of laat moeten wagen bij een andere. Hierin ligt de waarheid van het wel zeer individualistisch klinkende gezegde van Duhamel: ‘L'acte médical est un acte singulier, c.a.d. d'homme à homme’. Hierin ligt het goed recht van de met zoveel klem verdedigde menselijke geneeskunde: ‘La relation personnelle de malade à medecin, dans un climat de confiance réciproque, qui implique le libre choix, le secret professionnel, la liberté thérapeutique’.Ga naar voetnoot5) Het komt er op aan dit in te zien zonder agressiviteit tegen machtswellustige of sociaal-ijverige instellingen en overdreven staatsinmenging, zonder bijgedachte aan een zelfzuchtige verdediging van finantiële en oncontroleerbare voorrechten van de dokter uit een vorige generatie. Het zijn de toegewijde dienstvaardige, menslievende, sociaalvoelende, onbaatzuchtige, christelijke dokters, die voor het welzijn van de geneeskunde, en bijgevolg van de patienten, de uitmuntende waarde van de vrije keuze moeten verdedigen. Misschien realiseren zij zich niet genoeg dat ze, ook als christelijke dokters de vrije keuze in de mate van het mogelijke moeten handhaven. Maar nimmer mogen ze dit doen met een mentaliteit van Maurrassiens die ook hun christendom dienstbaar willen maken aan een bepaalde zelfzuchtige politiek. Als christen dokters moeten zij inzien dat zij op heel bijzondere wijze | |
[pagina 513]
| |
staan tegenover ziekte en dood. Het beamen, het mededelen en het afleggen van het menselijk leven hebben een zeer bijzondere betekenis in de Verlossing. Het is uiterst delicaat hierover te spreken, omdat men allicht zou kunnen menen dat de katholieke dokter zijn patienten moet bepreken. Dat is geenszins het geval. Maar het is ongetwijfeld waar dat de medische akt metaphysische problemen inhoudt en dat de zieke daarmede in al zijn hulpeloosheid bij zijn dokter komt. Een Christen, zowel dokter als patient, ziet en beleeft ze echter in het licht van Christus' Verlossing. En dat is belangrijk. | |
Practische conclusiesNa zulk een principiële uiteenzetting mag men langzamerhand tot praktische beschouwingen overgaan. Enerzijds is het duidelijk dat de ziekenzorg, georganiseerd en gegarandeerd voor het algemeen welzijn, zoveel mogelijk de vrije keuze dient te eerbiedigen. Deze vrije keuze hoort, evenals het beroepsgeheim en de zo ruim mogelijke vrijheid der therapie, tot de essentie van de medische hulp, die haar uiteindelijke efficientie vindt in het vertrouwen van de patient. Anderzijds moet men nuchter inzien dat allerlei modaliteiten en beperkingen zich terecht kunnen voordoen wanneer de medische hulp wordt georganiseerd. Alleen reeds om de openbare orde te handhaven, om de uitbuiting van de menselijke nood te voorkomen en à fortiori, om de kwaliteits-geneeskunde te garanderen aan zoveel mogelijk leden van de gemeenschap, zal men diploma's eisen, specialistenlijsten opstellen enz. In principe zijn dergelijke maatregelen onaanvechtbaar. De modaliteiten van deze maatregelen spruiten voort uit de wijze zelf waarop de geneeskundige hulp georganiseerd wordt in de gemeenschap. Dat er nog veel dient te geschieden opdat een zo groot mogelijk deel van de burgers de meest aangepaste hulp zullen krijgen zal wel niemand betwisten. De uitbreiding van de organisatie is bijgevolg nog steeds wenselijk, omdat het spontaan elkaar vinden van medicus en patient die ruime en daadwerkelijke hulp niet zal kunnen bieden. De medische hulp in de gemeenschap zou kunnen georganiseerd worden door de dokters zelf, onder de contrôle van en met de aanvullende hulp van de Staat. Wat zou daar tegen zijn! Men kan zich afvragen of de dokters de kans niet lieten voorbijgaan, om een prachtig werk van sociaal belang te volbrengen. De geneeskundige hulp | |
[pagina 514]
| |
kan ook geleid worden door de verzekeringsinstanties in samenwerking met de dokters, nogmaals onder de contrôle van de staat overeenkomstig zijn aanvullende taak. Het gevaar bestaat hier natuurlijk dat economische en organisatorische factoren het specifieke karakter van de medische akt naar de achtergrond dringen. De medische hulp kan ten slotte ook rechtstreeks door de staat georganiseerd worden door een zekere nationalisatie van de gezondheidszorg. Dit lijkt de voor de hand liggende oplossing in landen waar men nog alles moet opbouwen en in een snel tempo een enorme organisatorische taak moet worden verricht. Doch hier dreigen grote gevaren vooral in landen als het onze, wegens de inmenging der levensbeschouwingen in de politiek, en wegens een verregaande onverschilligheid tegenover het algemeen welzijn bij grote lagen van het volk. Daarom blijft het gezond christelijk denken wijzen naar de subsidiaire taak van de staat, Doch wat de onvermijdelijke beperking van de vrije keuze betreft, dient men nog een onderscheid te maken tussen de disciplinaire beperking, waardoor aan een dokter om bepaalde redenen de uitoefening van zijn functie kan worden ontzegd, en de organisatorische beperking, waardoor patienten verwezen worden naar een min of meer bepaalde serie van dokters. Het is hoogstwenselijk dat de disciplinaire beperking zal geschieden door een tuchtcollege van de landelijke organisatie van medici zelf. Zulk een college van medici kan over het algemeen beter de tekorten aanvoelen en juister de mogelijkheden en de misbruiken in het beroep beoordelen. Waar echter deze zelftucht ontbreekt of niet efficiënt werkt, zal men natuurlijk van hogerhand moeten ingrijpen. De organisatorische beperking van de vrije keuze blijft het meest delicate punt. In alle geval moet deze keuze, om het algemeen welzijn zelf, zo ruim mogelijk worden opgevat. Zij die de geneeskundige zorg in de gemeenschap organiseren en garanderen, - de staat, de ziekenfondsen, of de dokters zelf, - moeten in alle geval een scherpe aandacht schenken aan de betekenis van de medische akt, en zich niet laten verleiden om zich tevreden te stellen met een vlotlopende en renderende organisatie, ten koste van de volwaardige en menselijke hulpverlening. Het gevaar is niet denkbeeldig dat niet-medici hiervoor weinig begrip tonen en bijgevolg niet zouden inzien wat er eigenlijk op het spel staat. Zij zouden voor ogen moeten houden dat er nog iets belangrijkers is voor de mens dan een leven in welstand en gezondheid: de mogelijkheid namelijk om volwaardig mens te blijven. Een organisatie die economisch perfect werkt, doch de mens tot slaaf maakt van de techniek, is misdadig. Zij zondigt tegen het welbegrepen algemeen | |
[pagina 515]
| |
welzijn, aangezien dit de volwaardige ontwikkeling van de personen dient in de hand te werken. Voorzeker een noodzakelijke gezondheidspolitiek is, zoals iedere politiek, een wetenschap van het mogelijke. Doch men late zich hier nog veel minder dan elders op sleeptouw nemen door simplistische slogans of hinkende vergelijkingen. De medische verhouding tussen patient en dokter blijft, in onze genuanceerde en beschaafde vorm van geneeskunde, essentieel een persoonlijke verhouding, voor alles wat niet louter lichamelijk technisch is. De psyche en de geest spreken telkens mee en drukken zich uit in ziekte en genezing. Waar ligt dan de maatstaf? Alleen in een gezonde opvatting van de medische akt en een gezonde sociale gezindheid. Het is een kwestie van inzicht en van levensopvatting zowel bij de leiding die de gezondheidszorg organiseert als bij het volk dat ervan geniet. Ongetwijfeld betekent dit een zware taak voor de christenmens, hij moge dan zijn politicus, economist, sociale werker of dokter. |
|