| |
| |
| |
Toneelkroniek
Toneel in Nederland
door Jan Ros S.J.
MET meer dan de gebruikelijke belangstelling zal door menig toneelliefhebber het nieuwe seizoen dit jaar zijn tegemoet gezien. De wijzigingen immers, die hadden plaats gehad, waren over heel de linie nogal ingrijpend geweest.
Het eens zo bloeiende gezelschap Comedia, dat het laatste jaar een kwijnend bestaan had geleid, was voor goed verdwenen evenals het Amsterdams Toneelgezelschap, waarvan de zakelijke en artistieke leiding de opheffing reeds het jaar te voren had aangekondigd. Als nieuwe bespeelster van de hoofdstedelijke schouwburg is het vervangen door de Nederlandse Comedie, een sterk gezelschap, dat door belangrijke opvoeringen zijn bestaansrecht en -reden bewezen had en uitgebreid genoeg is om alle genres te spelen en een stuk in bijna alle rollen goed te bezetten, zodat de verwachting niet ongerechtvaardigd was, dat het aan de bijzondere eisen voldoen kon, die nu eenmaal aan de vaste bespeler van de eerste schouwburg des lands worden gesteld. Vier maanden (September-December) zijn een te korte tijd om reeds definitief te verklaren, dat deze verwachtingen in vervulling zijn gegaan, maar het streven van de leiders van dit gezelschap om de stadsschouwburg weer een voorname plaats te doen innemen in de harten van de Amsterdamse burgerij lijkt kans op succes te hebben. Bezoek immers en enthousiasme zijn aanzienlijk groter dan de vorige jaren.
Het Nederlands Volkstoneel is uitgebreid met een aantal artisten van het vroegere Amsterdamse gezelschap, waaronder een der directeuren en regisseurs, Aug. Defresne, en heet nu Toneelvereniging. Men moet het in zijn versterkte samenstelling beschouwen als gelijkwaardig met de andere grote beroepsgezelschappen.
Een nieuw gezelschap heeft zich te Arnhem gevestigd. Deze toneelgroep, Theater geheten en vooral uit jongere spelers van Amsterdam gevormd, wil op de eerste plaats het Oosten van ons land, met name Gelderland en Overijssel van beroepstoneel op hoog peil voorzien. De door dit gezelschap tot dusver geleverde prestaties rechtvaardigen een afwachtende houding.
Bij de overige gezelschappen is betrekkelijk weinig veranderd. De Haagse Comedie, een goed sluitend ensemble van grote kunde en veel werkkracht, neemt enigszins de allures aan zeker te zijn van haar populariteit en schijnt met zichzelf nogal tevreden. Het bracht vijf premières van hoogst onbenullige stukken, die alleen bewezen, dat het gezelschap een aantal uitstekende spelers telt, wat nauwelijks meer een bewijs nodig had. Niet zeer gelukkig leek tot dusver het Rotterdams Toneel in de keuze van zijn stukken. Gedeeltelijk was hiervan de oorzaak, dat buitenlandse regisseurs zich door omstandigheden niet aan hun afspraken hebben kunnen houden. Misschien ook dat inwendige moeilijkheden hierbij een rol hebben gespeeld, die door enige opmerkingen van een Rotterdamse wethouder voortijdig aan de buitenwereld zijn bekend geworden en dus reeds na korte tijd weer hebben gedreigd de rust in de toch nooit zeer rustige toneelwereld te verstoren.
Het Vrije Toneel, een sympathiek en homogeen gezelschap, dat onder leiding van Cor Ruys een eigen plaats in het toneelleven innam en het liefst genoegelijke blijspelen
| |
| |
bracht over gewone mensen, is in staat gebleken onder artistieke leiding van Bob de Lange op de ingeslagen weg voort te gaan. Puck, toneelgroep van en voor jonge mensen, behoudt zijn enthousiasme en ook de belangstelling in de kringen waarvoor het op de eerste plaats is bedoeld.
Zowel de Nederlandse Comedie als Theater hadden een stuk van Calderon gekozen als openingsvoorstelling. Een keuze, die veilig lijkt en een groots opgezette voorstelling mogelijk maakt. Inderdaad is onder regie van Johan de Meester Het leven een droom een opvoering vol pracht en praal geworden, met rijke costuums en barokke décors bijna overdadig aangekleed. Eenvoud en nobelheid werden daardoor gemist in een onevenwichtige voorstelling, waarin een sterke en strakke lijn ontbrak. En deze is nodig om dit gecompliceerde en diepzinnige stuk, rijk aan gedachten van blijvende waarden en vol betekenis en innerlijke rijkdom, tot zijn recht te doen komen. In een kleurrijk kijkspel ging te veel van deze waarden verloren en enkele goede hoogtepunten, vooral door het spel van Guus Hermus als Sigismond, Ellen Vogel in de moeilijke rol van Rosaura en Anton Burgdorffer als een grappige en zwierige Claroen, konden dit niet voldoende compenseren.
Theater maakte met De onzichtbare dame geen gelukkig begin. Serieus en hard was er zeker op deze voorstelling gewerkt, het uiterlijk was fraai verzorgd en aan toewijding ontbrak het niet, maar er is meer nodig om dit stuk over de listen, door een jeugdige door haar twee broers streng bewaakte weduwe opgezet om het hart te veroveren van een vriend die bij toeval in hun huis is terecht gekomen, voor ons aanvaardbaar te maken. Want de intrige kan ons maar moeilijk boeien en de grappen komen ons dikwijls nauwelijks amusant voor. De regie had soms aardige vondsten maar geen variatie genoeg, de grappigheid was opdringerig waarmee vooral Johan Walhain succes had, de werkelijke levendigheid en speelse vaart ontbraken te veel. Een veel belovend debuut maakte Lies Franken.
Shakespeare, in Nederland zeker in trek, is dit seizoen tot dusver nog alleen vertegenwoordigd geweest door De getemde feeks, waarmee het Rotterdams Toneel als eerste voorstelling gekomen is. Petruchio werd gespeeld door Ko van Dijk en daarom zal het ook wel begonnen zijn. Zoals te verwachten temde deze het Kaatje misschien niet altijd even geacheveerd, maar zeker fors en afdoende. Regisseur was Albert van Dalsum, die in deze hoedanigheid en als gastspeler dit seizoen bij verschillende gezelschappen zal optreden. In hoog tempo en met grote bewegelijkheid gaf hij een zeer geanimeerde en consequent grappig gehouden voorstelling, die een levendig en dankbaar onthaal vond.
Van Ben Jonson, een jongere tijdgenoot van Shakespeare, wiens werk bij ons zelden of nooit wordt gespeeld, heeft de Toneelvereniging De goudmaker opgevoerd. Voor ons lijkt dit stuk van deze felle satyricus, dat in zijn eigen tijd het publiek sterk heeft aangesproken, weinig interessant. Het geeft de geschiedenis van een oplichter, die zich in Londen in een wegens de pest verlaten huis installeert met een achtergebleven knecht en een lichtekooi om een aantal onnozele burgers van allerlei slag erin te laten lopen en geld uit hun zak te kloppen. De eerste voorstelling van dit werk had plaats in de prachtige gehoorzaal van het Instituut voor de Tropen in Amsterdam op een podiumtoneel. Want de regisseur Hans Tiemeijer is van oordeel, dat het publiek niet meer de kijkkast en kamer zonder vierde muur wil van de ouderwetse toneelbouw. Het toneel moest de toeschouwers dichterbij worden gebracht, omdat zij daarin zichzelf willen vinden in hun eigen wereld. Zoals op het moderne arenatoneel vraagt dit ook een meer directer spel, hetgeen ook wederom het contact met het publiek zal bevorde- | |
| |
ren. Men kan zich zeker afvragen of deze theorieën juist zijn, of niet velen onder het publiek juist een andere werkelijkheid willen en de toneellijst voor hen niet een venster is op de wereld van illusie die zij van het toneel verwachten. Wat niet uitsluit dat er gevallen kunnen zijn waarin een arenatoneel voldoet ondanks de bezwaren die er wel bijna essentieel aan verbonden blijven. Zo is het onhandelbare Een midzomernachtdroom in het circus Médrano te Parijs zeer hanteerbaar gebleken zelfs voor Fransen, die gewoonlijk met Shakespeare moeilijk overweg kunnen. Ondanks het vele moeilijke werk, dat voor deze opvoering is verzet en de vermoeienis, die het de spelers heeft gebracht, is met deze voorstelling over het experiment niet te oordelen. Op een schamel aangekleed podium gegeven bleef zij rommelig en werd er geen illusie
geschapen.
Molière is tot dusver in dit seizoen vertegenwoordigd geweest door De schelmenstreken van Scapin, onder de kundige leiding van Ton Lutz door Puck gebracht. Het is een jeugdige en levendige voorstelling geworden, meeslepend doordat gewoonlijk de goede toon was getroffen en op de eerste plaats door Wim van den Heuvel in de titelrol zonder te veel nadrukkelijkheid eerlijk grappig gespeeld werd. Zij zal vooral jeugdige toeschouwers, voor wie zij voornamelijk is bedoeld, amuseren.
Met twee werken die ver uit elkaar liggen en elk een eigen speeltrant en verschillend geaarde regisseurs vragen is de Toneelvereniging haar nieuw leven en nieuwe taak begonnen. Circus Knie van Carl Zuckmayer behandelt een gegeven, dat wellicht enigszins uit de tijd is geraakt, maar de herinnering eraan kan boeien omdat het stuk door een vakman geschreven is, die effecten weet te benutten en een goed getroffen rol kan schrijven. De romantiek en het sentiment van het circusbloed dat sterker is dan het verlangen naar een rustig huwelijk, van de onverwoestbare comediant die zijn kunst wil trouw blijven en daarom dapper armoede wil dragen en vechten tegen een dreigende ondergang, maken het werk als aangewezen voor volkstoneel. Bovendien bood het enige leden van de oude garde gelegenheid tot prachtig spel, waarvan Johan Elsensohn als de oude circusvorst in diepe neergang en Aaf Bouber als de zielige cassière en wasvrouw een fascinerend gebruik hebben gemaakt. De overige rollen waren ongelijk bezet en de juiste sfeer was niet altijd getroffen, maar de voorstelling sloeg in.
Heel iets anders is wel Luigi Pirandello's Wat is de waarheid? Voor het werk van deze schrijver is een niet gemakkelijk te verklaren, maar niet meer aan mode onderhevige hernieuwde belangstelling ontstaan. Hij weet spanning te wekken en toneel te schrijven, zijn stukken zijn boeiend gebouwd, al te vernuftig dikwijls en zoals in dit stuk te gezocht en duidelijk opgezet om iets te bewijzen. Maar men is er niet meer tevreden mee in deze Siciliaan een late navolger te zien van zijn landgenoot Gorgias uit de vijfde eeuw voor Christus, die enige misschien als spel bedoelde absoluut nihilistische theses heeft opgezet. Want ook in dit stuk b.v. is aldus de figuur van Mevrouw Ponsa niet te verklaren. Zij immers kent zichzelf en ziet zichzelf zoals zij werkelijk is, zij kiest bewust en vrijwillig het spelen van een dubbele rol om het leven van twee mensen, die haar dierbaar zijn, niet te vernietigen. Ook hier beschikte de regisseur Defresne niet voor alle rollen over de krachten, die het moeilijke stuk eist, maar zijn straffe leiding wist een zeer uitgebalanceerde voorstelling met dikwijls goed samenspel tot stand te brengen.
Naar ongeveer een eeuw oude stukken hebben gegrepen de Nederlandse Comedie met Ostrofsky's Het dagboek van een deugniet en Hart tegen hart van Eugène Scribe en Theater met Paard eet hoed, weer eens een andere titel voor Le chapeau de paille
| |
| |
d'Italie van Eugène Labiche en M. Marc-Michel. Ostrofsky tekent alles zeer breed uit en zonder dat een strakke lijn in zijn stukken aanwezig is. In dit satyrieke blijspel worden een aantal hooggeplaatste nulliteiten door een handig intrigerend jongmens uitgebuit, maar hij komt ten val als het dagboek ontdekt wordt waarin hij zijn ware gevoelens over hen en zijn werkelijke bedoelingen heeft opgetekend. Peter Scharoff, wiens jaarlijks bezoek aan ons land een gelukkige traditie begint te worden, voerde de regie en bracht zijn kunst met de in het vak doorknede spelers tot de hoogte die wij van hem gewend zijn, met enige jongere krachten en met heel het voor ons toch wel nogal eens langdradige stuk was hem dit niet gelukt. Men kan zich trouwens afvragen of onze druk bezette toneelspelers wel de tijd hebben een zo alles tot in details regelende regie ten volle in zich op te nemen. Het succes bij het publiek was groot.
Hart tegen hart is een der talrijke comedies van een auteur die maakwerk levert, maar dat tevens goed vakwerk is, gezellige en amusante niemendalletjes met een knappe intrige en soms plotseling oplichtende esprit. Laat in deze Bataille de dames Mary Dresselhuys de rol spelen van de gravin, die uit amoureuze motieven haar Napoleontische tegenstander probeert te redden uit de handen van een prefect, die in deze bewogen tijd van de Franse geschiedenis kans heeft gezien alle elkaar opvolgende regimes te dienen, en haar spel in list wint, maar dat in de liefde verliezen moet tegen haar nichtje, en succes is verzekerd. In het succes deelde Allard van der Scheer door zijn uitbeelding van de man met het hazenhart, die op het beslissende moment moed genoeg weet op te brengen om bij zijn beminde een goede beurt te maken.
Nog altijd met succes ook doet het honderd jaar oude paard van Labiche zich te goed aan het onsterfelijke dameshoedje van Italiaans stroo op de dag waarop Fadinard in het huwelijk zal treden met zijn Helène en deze dag dan vullen moet met de avonturen op zoek naar een nieuw hoedje, steeds achtervolgd door zijn bruidstoet met de zonderlinge gasten onder aanvoering van zijn schoonvader. Fraaie decors en bijzonder mooie costuums, aardige wijsjes en een paar dansen hebben geholpen deze zotternij vol dolle situaties tot een fleurige opvoering te maken, die met veel flair en vaart werd gegeven en het publiek amuseerde.
Een stuk dat ook om de zoveel jaar aan het publiek onder een andere naam wordt voorgezet en waarvan het dan uitbundig geniet is Noel Coward's Hay Fever, dit keer gebracht door het Rotterdams Toneel onder de lange en te zware titel Voor iedere vrouw komt eens de tijd. De schrijver zet een onmogelijk gezin van artistachtige typen bij elkaar en laat dan door elk van de huisgenoten onafhankelijk van elkaar ook al niet geheel en al normale bevriende relaties uitnodigen om onder de pauze tot de ontdekking te komen dat er nog een derde bedrijf moet volgen waarmee ook hij niet weet wat hij moet aanvangen. Na de opgewekte vertoning gaat het publiek voldaan naar huis en schrijven de recensenten dat het weer met ons toneel niets is geweest.
Niet onbekend in ons land was ook Dievenbal van Anouilh, dat Puck onder regie van Ank van der Moer heeft opgevoerd. In deze speelse en charmante satyre met zijn bewegelijke tekst en grote vaart van handeling verdwijnen de eventueel aanwezige serieuze achtergronden. De ‘echte’ dieven neemt de schrijver in bescherming tegenover de berekenende speculanten, zoals ook het echte liefdespaar zijn sympathie heeft tegenover de berekenende ‘liefde’. Het stuk, overigens niet onmiddellijk voor Puck en de doelstelling van dit gezelschap aangewezen, was geestig en smaakvol geregisseerd, werd met plezier en animo gespeeld, terwijl van decor en costuums een grote bekoring uitging.
| |
| |
Wij komen thans aan de stukken uit de laatste tijd of tenminste nieuw voor Nederland, tragedies en droeve gevallen, blijspelen of wat daarvoor moet doorgaan.
In De vuurproef behandelt Arthur Miller een historische gebeurtenis en daartoe ook wil hij zich enigszins nadrukkelijk beperken. Het is de verschrikkelijke geschiedenis van een heksenjacht, die zich in 1692 in het Amerikaanse stadje Salem heeft afgespeeld. Een aantal zenuwoverspannen kinderen hadden neurose opgelopen bij geheimzinnige nachtelijke bijeenkomsten die zij hadden belegd. De vreemde symptomen werden aan de duivel toegeschreven, een massahypnose maakte zich van de inwoners meester en spoedig werden vele mannen en vrouwen, ook al stonden zij tot dusver als vroom en rechtschapen bekend, als de schuldigen aangewezen en met bedreiging van de doodstraf gedwongen hun omgang met de boze geesten te bekennen. Dit stuk van de door zijn De dood van een handelsreiziger over heel de wereld bekend geworden schrijver was nogal met enige ophef aangekondigd en daardoor waren misschien de verwachtingen te hoog gespannen. Sterk gebouwd lijkt het mij niet, het bevat vele zwakke plekken, effecten schuwt de auteur niet en weinig of geen werkelijke ontroering gaat ervan uit, menselijk lijden en medelijden gaan in het tumult verloren. De expositie is onnodig lang, vele passages zijn theatraal, bij de rechtscène worden zo duidelijk leugens gedebiteerd, dat het moeilijk wordt aan de goede trouw van de rechters te blijven geloven. Het hoogst stijgt de schrijver in het conflict in zijn hoofdpersoon, die de vuurproef ondergaan moet in zijn geweten waarvan hij tenslotte de vrijheid weet te handhaven tegenover de hem omringende maatschappij. Hier raakt ook het stuk het meest onze tijd waarin wederom deze strijd moet gestreden worden tegen aardse machthebbers die hun inzichten en normen aan anderen willen opleggen. In deze trouw aan de waarheid desnoods tot in de dood en in deze morele zelfoverwinning wijst Miller op positieve kanten in het bestaan van de mens die niet enkel een willoos slachtoffer of een object voor zielkundige ontleding
behoeft te zijn. In een sterke rolbezetting heeft Albert van Dalsum het werk geregisseerd bij de Nederlandse Comedie. Hij had het niet geschuwd de effecten en melodramatische kant aan te zetten. Het succes van de opvoering was buitengewoon groot en op velen heeft het stuk een diepe indruk gemaakt. Het heeft iets te zeggen en het is gelukkig als het daarom deze belangstelling gewekt heeft.
Ook Hella Haasse in Bloch, door Puck gebracht als enig oorspronkelijk Nederlands stuk in deze vier maanden, heeft iets te zeggen. Zij zegt het echter in deze novelle in dialoogvorm verward en ontoneelmatig. Men kan op het een of het ander de nadruk leggen maar het publiek opteerde duidelijk voor het eerste. Bloch is het symbool voor het lijden van de onschuldigen, van het leed dat de mensen elkaar aandoen. Rond deze reeds lang gestorven figuur, als martelaar bezweken in een concentratiekamp, ontwikkelen zich de verhoudingen van de mensen van nu tot die zij waren onder de oorlog. Dramatisch echter zijn het geen levende wezens geworden en er wordt over gebeurtenissen en ideeën alleen gesproken. De regie was zwak, het spel vol toewijding, het publiek geboeid.
Niet geheel gelukt lijkt ook het jongste stuk van Jean-Jacques Bernard Notre Dame d'en haut, door Theater onder de titel Marie-Blanche en onder regie van Johan Walhain opgevoerd. Het stuk behandelt de legende van de kerk die elke keer dat zij is vernield weer herbouwd wordt door het geloof van het dan levend kostersdochtertje. Zij weet de bevolking ondanks alle tegenstand te betoveren en de architect te bezielen. Is haar taak volbracht en de kerk op de oude plek herbouwd dan verdwijnt zij op geheimzinnige manier uit het leven. De schrijver heeft wellicht meer bedoeld dan hij heeft kunnen geven. De strijd tussen levend geloof en sleur heeft in het stuk niet de
| |
| |
plaats gekregen die het eerste bedrijf zou doen verwachten. Het tere en moeilijke stuk kreeg met Lies Franken in de hoofdrol een verdienstelijke opvoering, die een deel van het publiek een treffende avond schonk.
Vals is de toon van Terence Rattigan's poging tot een soort psychologische studie De grote stilte, door de Nederlandse Comedie op haar repertoire genomen. Het is de ongeloofwaardige geschiedenis van een getrouwde vrouw, die met veel vurigheid houdt van een eenvoudige piloot, die haar niet op dezelfde wijze wederliefde schenken kan, en omgeven is door een groep vrienden en huisgenoten door de schrijver te veel met bedoeling opgezet om niet te irriteren. Door Ank van der Moer, Guus Hermus, Joan Remmelts en Han Bentz van den Berg is aan dit melodramatische geval vol toevalligheden maar zonder karaktertekening te veel eer bewezen. Zij konden het stuk niet redden, maar hebben groot succes behaald.
Droevig is ook het verhaal van M'n kleine Sheba, kom terug van William Inge met het pover dramatisch element van het weggelopen hondje als symbool voor de wat geforceerde situatie van het mislukte huwelijk tussen Doc en Lola. Zij is een domme maar aanhankelijke vrouw, een luie slons geworden, die voortdurend ontactische opmerkingen maakt tegen iedereen vooral over de drankzucht van haar man, welke hij zo dapper overwonnen heeft dat er voor eventuele gasten altijd een whiskey-fles op de schoorsteen staan kan. De bedreiging van het geluk van een ander paar doet hem weer naar de fles grijpen en naar deze dronkemansscène als climax is het werk geschreven. Een stuk zonder waarde maar het geeft goede toneelspelers kans tot groot en sterk spel. Ida Wasserman en Paul Steenbergen hebben deze kans volop benut.
Inge's tweede stuk Picnic, dat ten onrechte de Pulitzerprijs heeft gekregen, is gebracht door Theater. Het is een typisch Amerikaans werk, grof en zonder enige diepgang. De reacties van de vrouwengemeenschap, waarin plotseling een gespierde athleet binnenvalt, die zonder het zelf goed te beseffen en zonder het zelf te willen veel onrust te weeg brengt, zijn uiterst primitief. Een goede opvoering zag kans de onaangename indruk die het stuk maakt gedeeltelijk weg te spelen. Een verrassing was Mia Goossen, kostelijk Caro van Eyck, onbevangen maar wat ruig Robert de Vries.
De titel zelf van Dertien aan tafel van Marc-Gilbert Sauvajon zegt reeds dat hier een spelletje met het getal dertien moet worden gespeeld. Het motief blijkt echter nogal mager voor een heel stuk en het bijgeloof van de gastvrouw moet dan ook worden aangevuld met het optreden van een vurige Zuidamerikaanse die het op het leven van de ogenschijnlijk brave gastheer gemunt heeft. Zelfs geroutineerde acteurs halen zulk een geval er nauwelijks door. Alleen Myra Ward zag kans van haar rol nog iets werkelijk aardigs te maken.
‘Scabreus, vol pseudo-wijsgerige pretentie en een paar keer te lang’ schrijft een neutrale krant over Het uur der verrukking van Anna Bonacci, waarover een deel van de Katholieke pers meer verrukt is geweest dan men had mogen verwachten. Over dit stuk met zijn zeer gezochte intrige en toegespitst op pikante situaties zwijgen wij dan ook verder maar, zoals ook over De blauwe heuvel van Keith Winter. Zelfs Scharoff, die hier dingen presteerde die behoren tot het beste dat regiekunst bereiken kan en spelers tot zijn beschikking had zulk een leiding waardig, kon de draak niet doden, die in dit werk vol vals sentiment rondkruipt.
De drie laatst genoemde stukken had de Haagse Comedie op haar geweten, waarbij ook haar directeur Cees Laseur zijn 35-jarig toneeljubileum heeft gevierd met Luistert U niet, dames van Sacha Guitry, als schrijver en acteur een model van wat middelmatigheid met reclame bereiken kan. Voor jubileumstukken kiest men zelden belang- | |
| |
rijk werk, maar men had deze grote toneelspeler toch iets beters toegewenst dan dit banale en zoutloze product om hem en zijn vele verdiensten te huldigen. Laseur kreeg echter de kans gesteund door uitstekend tegenspel een rol in de perfectie te spelen.
Gigi schijnt een lief en aandoenlijk verhaal van Colette over een bakvis, die argeloos is opgegroeid in een wereld vol decadentie, waaraan zij bijna ten offer valt maar juist door haar argeloosheid toch nog uit wordt gered. Anita Loos heeft het tot een onbenullige klucht verwerkt, waarvan het Rotterdams Toneel enige opvoeringen gegeven heeft.
Erg onbelangrijk en soms vervelend zelfs is ook het door hetzelfde gezelschap gespeelde Ik heb je lief, Valéry van Marcel Achard, in hoofdzaak gevuld met een nogal huiselijke maar vooral lawaaierige gerechtzitting.
Het Vrije Toneel bracht met Graag of niet van Harold Brighouse een gezellig en onderhoudend familieblijspel over een lummel van een schoenmakersknecht die door zijn huwelijk met de kordate dochter des huizes ontdekt wat hij waard is. De zwakke plekken in het stuk werden onder de vlotte regie van Bob de Lange door aardige vondsten weggespeeld.
Moeilijker viel hem dit in Escapade van Roger Mac Dougall. De hoofdfout van de schrijver is wel dat hij als werkelijkheid minstens achter de schermen zich laat afspelen wat leeft in de fantasie van enige jongens. De weerslag daarvan op vader en moeder vormt voornamelijk de inhoud van dit tweeslachtige en niet bijster gelukte stuk. De voorstelling was in lichte toon gehouden en daardoor redeijk aanvaardbaar geworden.
Samen genomen vinden wij dus op ongeveer dertig stukken reprises van oudere werken, die dit min of meer waard zijn en een vrij magere oogst onder het moderne repertoire. Grote gebeurtenissen hebben niet plaats gehad, want ook De Vuurproef lijkt mij niet als zodanig bestempeld te kunnen worden. Men mag echter gerust zeggen: nog niet, want het is niet zeldzaam dat belangrijke stukken eerst tegen het eind van het seizoen het tot een opvoering brengen. ‘De provincie’ kan daar dan in een volgend seizoen van profiteren.
Zo gaat nu het land door Bernanos' meesterwerk De hof van Olijven bij de Toneelvereniging, en brengt het Rotterdams Toneel met een prachtige rol van Ko Arnoldi De kamer waarin wij leven, het eerste toneelstuk van Graham Greene, waarin deze een voor een romanschrijver verrassende aanleg voor het toneel toont, al kan niet worden ontkend dat hier blijkt dat zijn motieven, in een roman aanvaardbaar, op het toneel al te nadrukkelijk worden. Colombe van Anouilh en Ondine van Giraudoux bezorgden de Haagse Comedie ook buiten den Haag een verdiend succes en de Nederlandse Comedie kon met Een moeilijk mens en Via Lissabon bewijzen hoezeer dit genre stukken haar ligt.
Publiek is voor het toneel een levensfactor. Op het 15 December in Amsterdam gehouden toneelcongres stond dan ook de vraag op de voorgrond naar middelen om de band tussen publiek en toneel te herstellen of te versterken. Dat daarbij in onze tijd, waarin zelfs het geven van St. Nicolaasgeschenken wordt georganiseerd, aan organisatie gedacht werd, is wel bijna vanzelfsprekend. Daardoor is trouwens reeds gedeeltelijk bereikt, dat bij een niet kleiner maar wel ander publiek dan vroeger belangstelling voor het toneel is gewekt. Slechts terloops kwam de vraag ter sprake: Wat wil het publiek hebben?, in het geheel niet de waarschijnlijk nog belangrijker vraag: Wat willen wij het publiek geven? Weten wat men wil en dit bij de keuze der stukken voor ogen houden lijkt de niet gemakkelijke maar noodzakelijke weg tot bloei van het toneel.
|
|