Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Philosophische kroniek
| |
[pagina 454]
| |
De verworvenheden van het kapitalisme, de vermeerdering van de productie en van de rijkdom zal niet worden vernietigd, maar door de opheffing van elk privaatbezit zal de uitbuiting van de mens door de mens onmogelijk worden gemaakt. Het collectief bezit van alle productiemiddelen zal volmaakt overeenkomen met de collectieve arbeid, zodat iedereen tot de productie naar zijn vermogen zal bijdragen en iedereen van de vruchten der productie naar zijn behoeften zal kunnen genieten. Zo zal de kapitalistische contradictie worden overstegen in de communistische samenleving. In afwachting dat elk individu uit zichzelf al zijn productieve krachten aan de gemeenschap zal leveren, en uit de gemeenschappelijke productie zal nemen wat hij behoeft, voorzag Marx een tussenstadium - het Socialisme - waarin de Staat in bezit van alle productiegoederen eigenmachtig en almachtig de verdeling van de verbruiksgoederen zal regelen. In het kapitalisme behoren de productiegoederen aan de individuen, die beschikken over de winsten, en tevens de leiding van het productieproces in handen hebben. Hun doel is hierbij de winsten steeds te vergroten, door het opstrijken van de meerwaarde, die eigenlijk aan de arbeiders moest toebehoren. In de Socialistische Staat daarentegen monopoliseert de centrale leiding alle kapitaalgoederen en de totale productie van het land (of van de wereld) en deelt de geproduceerde gebruiksgoederen onder alle arbeiders naargelang de gepresteerde arbeid: de arbeid is immers volgens Marx de enige oorzaak van de rijkdom, en elk economisch goed heeft de waarde van de arbeid, die het heeft gevergd. Het kapitalisme moet noodzakelijkerwijze bezwijken aan zijn interne contradictie en de plaats ruimen voor het collectivisme; deze overschakeling van het particulier naar het collectief bezit geschiedt immers volgens de wet van de dialectische noodzakelijkheid. Er is geen middenweg mogelijk volgens Marx. Het kapitalisme zal zijn uitbuiting van de arbeiders doorzetten tot aan het bittere einde, wanneer de proletariërs de kapitalisten, die steeds geringer in aantal een steeds grotere economische kracht veroverd hebben, op revolutionaire wijze zullen onteigenen en heel het bezit aan de Staat zullen overdragen. Het interessante in het boek van P. Bigo is nu, dat hij aantoont hoe dit aprioristisch schema van Marx niet overeenstemt met de reële ontwikkeling van het kapitalisme, noch met de evolutie, die het communisme in de marxistische staten te zien geeft. Het eigenaardig feit doet zich voor, dat het kapitalisme het enge individualisme waar het mee vergroeid scheen, stilaan aan gemeenschappelijke doeleinden onderwerpt door allerhande overheidstussenkomst, terwijl in de communistische staten een, weliswaar nog schuchter, begin te bespeuren is van een decentralisatie die aan het individu in de economie een kans geeft. Deze dubbele ontwikkeling is nog in volle gang en laat verhopen dat men eenmaal een gezonde tussenweg zal vinden tussen het individualistisch kapitalisme en het tyranniek staatscollectivisme. ‘Een productie- en verdelingsplan zal zich aan de toekomstige maatschappij opdringen. In zijn grote lijnen tekent het zich reeds duidelijk af. Vóór alles omvat het een politiek van het crediet en van de investeringen, een politiek van de belasting en van de lening. Eveneens voorziet dit plan een politiek van openbare uitgaven, die niet alleen het jaarlijks evenwicht van het budget als doel heeft, maar ook het economisch evenwicht van het land beoogt; een politiek van de productie en van de prijzen, een politiek van de uitvoer en van de invoer, tenslotte een politiek van de inkomsten gebaseerd op de reglementering van de lonen, van de wedden en van de landbouwprijzen. Een zeer dringende nood aan volledige werkverschaffing, aan constante munt en aan sociale rechtvaardigheid hebben de economie definitief in die richting gedreven’ (blz. 179). Een evolutie van het kapitalisme vindt geen plaats in het marxistisch schema. Evenmin passen daarin de maatregelen die de U.S.S.R. heeft moeten treffen om de staatsplannen te realiseren, | |
[pagina 455]
| |
en waardoor een zekere, nog zeer beperkte ruimte voor het privaat bezit en het persoonlijk initiatief wordt vrijgelaten. Er bestaat weer in Rusland een beperkte vrije markt, nl. van de producten, die de kolkhozen overhouden na de verplichte leveringen aan de staat. Er bestaat ook een geld- en spaareconomie alsmede staatsleningen die de individuele winsten door een interest aantrekken. De directeuren van de grote ondernemingen blijven weliswaar staatsagenten, maar er werd hun een recht op initiatief toegekend, waardoor zij het centrale staatsplan kunnen beïnvloeden, en hun persoonlijk initiatief - alsook dat van de arbeider - wordt aangemoedigd door premiën en hogere winsten. Zo ontstaan er in het collectivistisch economisch blok kapitalistische scheuren, die Marx zeker niet had voorzien. We beschikken over geen marxistisch dialectisch schema om te voorspellen hoe de wereldeconomie er in de verre toekomst zal uitzien. Maar een voorzichtig onderzoek van de factoren, die de economie beïnvloeden, laat ons verhopen, dat er een synthese kan worden gevonden, die aan het privaat bezit genoeg ruimte zal bieden om het persoonlijk initiatief aan te moedigen, maar het ook onbewust door een effectieve invloed van de gemeenschap zal temperen, zodat de economisch zwakken niet tot een bestaan worden gedoemd, dat de mens onwaardig is en dat door de massa niet meer wordt geaccepteerd. P. Bigo voorziet dat in het kapitalistisch systeem niet alleen een verschuiving zal plaats vinden betreffende de winsten, die de globale productie oplevert, maar dat er zich ook nieuwe opvattingen zullen opdringen betreffende het bezit van de productiegoederen, en van de verhouding tussen de lonen en de winsten van het kapitaal. In sommige niet-communistische landen is deze ontwikkeling overigens volop aan de gang. Het feit dat in de meeste kapitalistische landen het communisme eerder een geringe aanhang heeft is wel te danken aan het feit, dat in die landen de arbeider zich beschermd weet door een systeem dat zich ontwikkelt in een voor hem gunstige richting en dat hem een persoonlijke vrijheid waarborgt, die in een communistisch systeem onmogelijk is.
Minder technisch en voor een breder publiek bedoeld zijn twee werkjes, die meer de algemene philosophie van het marxisme, zijn levensbeschouwing, behandelen. De Brèves réflexions sur l'athéisme marxiste van M. DuquesneGa naar voetnoot2) hebben hier en daar nog een meer technisch-philosophische allure, terwijl de Introduction critique au marxisme van Em. BaasGa naar voetnoot3) elke strict wijsgerige terminologie vermijdt en het communisme meer onmiddellijk met een christelijke levenshouding confronteert. Het probleem, dat beide schrijvers op overigens uitstekende wijze behandelen is hetzelfde: hoe moeten we de levensopvatting beoordelen van hetgeen men heeft genoemd - naar een tekst van Marx zelf - het marxistisch humanisme, een humanisme, dat gebaseerd is op het historisch materialisme? Dit humanisme heeft ongetwijfeld een aantrekkelijke kant. Aan de steeds naar geluk hunkerende mens belooft het niet alleen, maar voorspelt het met wetenschappelijke zekerheid een toekomst, waarin de strijd van de mens tegen de natuur en de strijd tussen de mensen onderling voor goed zal zijn uitgestreden, waarin een zodanige overvloed van economische goederen zal zijn gewaarborgd, dat iedereen aan al zijn behoeften rijkelijk zal kunnen voldoen, waarin de productie zelf overigens zo gemakkelijk zal zijn, dat ieder niet méér behoeft te werken dan het hem zal lusten, waarin overigens het verschil tussen handen- en intellectuele arbeid zal | |
[pagina 456]
| |
zijn opgeheven, waarin elke angst voor de toekomst, elke bedreiging vanwege de natuurelementen en van de andere mensen zal zijn uitgeschakeld, waarin bijgevolg alle religieuze denkbeelden, die uit deze angsten en bedreigingen zijn voortgekomen in het niet zullen worden opgelost. Men staat a priori in een slechte positie, wanneer men de ijdelheid van zulk een droom met argumenten wil aantonen. Ten eerste, omdat een droom nu eenmaal niet kan worden weerlegd, en ten tweede omdat men daartegenover niet iets anders kan plaatsen, dat op het eerste gezicht aantrekkelijker is dan die droom. Misschien is er toch een mogelijkheid om aan deze moeilijkheden te ontsnappen, door de zin van die droom te verklaren, hem begrijpelijk te maken, zodat de ijdelheid ervan wel vervluchtigt, maar de onverwoestbare menselijke drang naar het geluk behouden blijft. Tot een marxist, die het goed meent met de toekomst van het mensdom, zou men misschien kunnen zeggen, dat er inderdaad in de geest van de mens een diep verlangen heerst naar veiligheid, naar vrede en verstandhouding met de anderen, maar dat dit verlangen dieper ligt dan de sfeer, waarin de economische verhoudingen zich ontwikkelen. Een verbetering van deze economische verhoudingen is één vereiste, om aan de menselijke geest het gevoel te geven van algemene veiligheid en geluk, maar dit vereiste, hoe noodzakelijk ook, is toch niet voldoende. Alvorens economisch denkend en zich-economisch-organiserend te zijn, is de mens een geestelijk bewustzijn, dat zich ook als zodanig in een vrede- en vreugdevolle gemeenschap met de andere mensen wil verenigen. Of hij deze gemeenschap wil aangaan, hangt niet op de eerste plaats af van de economische verhoudingen, maar van een diepere vrije keuze van zijn wil, van een liefdevolle overgave aan de anderen. Geen enkele economische structuur of techniek kan op zichzelf de mensen in een ware gelukkige gemeenschap verenigen, indien zij niet eerst vrij voor de gemeenschap tegen het egocentrisch individualisme hebben gekozen. De ware voorbereiding voor een betere toekomst ligt niet uitsluitend noch op de eerste plaats in een economisch-sociale revolutie, maar wel in een diepere, inwendige verbetering van de menselijke geest. De geest kan alleen door de geest genezen worden. Men zou wellicht de stelling kunnen verdedigen, dat de toekomstdroom van Marx niet een zuivere droomillusie is, maar als het in de aardse geschiedenis geprojecteerde beeld, een economische allegorie, van een diep menselijk verlangen naar geestelijke volmaaktheid. De enige wijze, om de utopie van Marx te weerleggen, schijnt ons juist hierin te bestaan, dat wij steeds wijzen op de diepere zin, die er in verborgen ligt en die teruggaat op een essentieel element van de structuur der menselijke ziel: haar hunkeren naar een nooit geheel bereikte geestelijke volmaaktheid. Kon deze volmaaktheid ooit worden verwezenlijkt, dan zou meteen ook elke uitbuiting van de mens door de mens zijn uitgesloten, want voor een geest die werkelijk voor de gemeenschap heeft gekozen, zou zulk een uitbuiting ondragelijk zijn geworden. Maar zoals wij de mens kennen staat deze volmaaktheid niet voor de deur: een trage ontwikkeling van de geest door een aanhoudende zelfopvoeding brengt ons steeds dichter bij de ideale toestand, waarvan Marx droomde. Maar we staan hier voor het geheim van de vrije wilsakt, van de diepste spontaneïteit van de menselijke geest, en het is ons niet gegeven, tenminste niet aan ons natuurlijk redenerend verstand - het enige waaraan de marxist gelooft -, de keuze van deze vrijheid te voorspellen. Ook in optimale economische omstandigheden zou zij gericht kunnen zijn tegen het menselijk geluk. Het is niet aangenaam te leven in een maatschappij, waar de armen zich steeds hebben te weren tegen de rijken, maar het zou er niet beter uitzien in een wereld, waar rijken het tegen elkaar zouden uitvechten. Willen wij ons gedragen naar een objectief redelijk inzicht, dan zullen wij zoals steeds ‘de twee | |
[pagina 457]
| |
einden van de ketting moeten vast houden’. Enerzijds moeten we ons beijveren om steeds menselijkere economische verhoudingen tot stand te brengen maar anderzijds moeten we ons steeds inspannen om de mens te leren zijn geest in liefdevolle overgave te keren naar de evenmens. In zulk een perspectief is het niet overbodig de hulp in te roepen van hem die Geest is en onuitputtelijke Liefde. We menen hiermee de hoofdgedachte te hebben weergegeven die M. Duquesne en G. Baas hebben geïnspireerd: de transcendentie van de menselijke geest t.o.v. de menselijke economische activiteit. Beiden hebben, dunkt ons, deze hoofdgedachte duidelijk toegelicht in deze twee boekjes, die, naar we wensen, talrijke lezers zullen interesseren.
* * *
Tot nog toe kwamen werken ter sprake, die het klassieke marxisme behandelen, dat nog actueel is in de mate waarin het werd opgenomen in de theorie en de practijk van het huidig communisme. Drie belangrijke publicaties hebben betrekking op dit laatste: een van philosophische, een van historische en een van informatorische aard. De ereplaats komt hier ontegensprekelijk toe aan het lijvige boek van G. Wetter, Der dialectische Materialismus. Seine Geschichte und sein System in der SowjetunionGa naar voetnoot4). Het eerste, geschiedkundig deel, omvat de evolutie van het marxisme, vanaf de bronnen (Hegel, Feuerbach), die als uitgangspunt dienden voor de marxistische synthese, tot aan Stalin. Hierin treffen we hoofdstukken aan o.a. over Marx en Engels, over de verschillende Russische sociale, revolutionnaire bewegingen, over het Russisch marxisme vóór de Octoberrevolutie, over het Leninisme, over de ontwikkeling van de philosophie in de U.S.S.R. tot aan onze tijd. Het tweede gedeelte van dit werk omvat een uitgebreide uiteenzetting van al de onderdelen van de wijsbegeerte, zoals deze in onze dagen aan de Russische universiteiten wordt gedoceerd. De schrijver, die het Russisch volmaakt beheerst, heeft de meest onmiddellijke bronnen gebruikt: de handboeken voor het hoger onderwijs en de publicaties van de Russische philosophen, hetzij in boekvorm, hetzij hun artikelen in het enig grote philosophisch tijdschrift Voprosy filosofii (Problemen der philosophie), uitgegeven door de Academie der wetenschappen te Moskou. Uit deze documenten blijkt, dat er in de U.R.S.S. slechts één philosophie wordt geduld, en dat, wat de hoofdlijnen betreft, deze philosophie trouw is gebleven aan het historisch materialisme van Marx en het dialectisch materialisme van Engels. Deze wijsbegeerte staat onder onmiddellijk toezicht van staatsambtenaren, zodat elke afwijking van de officiële doctrine de ‘liquidering’ van de betrokken wijsgeer tot gevolg heeft. Bekend zijn in dit verband de interventies van Stalin ten gunste van de biologische opvattingen van Lisenko en in het debat over de dialectische ontwikkeling van de talen. Nog sprekender is de veroordeling door A. Zdanov van de Geschiedenis der Westeuropese Philosophie van G.F. Alexandrov. Deze had geschreven, dat het marxisme een verdere ontwikkeling was van voorafgaande wijsgerige inzichten, met name van het Franse materialisme, van de Engelse economisten en van het Duitse idealisme. Hij had niet ingezien, dat met Marx de philosophie voor het eerst een wetenschap is geworden, dat zij op revolutionnaire wijze een eindpunt heeft geplaatst achter heel de voorafgaande geschiedenis der philosophie, en een nieuw tijdperk heeft ingeluid (Cf. de rede van Zdanov, blz. 594). Wanneer men deze wijsbegeerte van Marx en Engels, met enkele bijvoegsels van Lenin en Stalin, op de keper beschouwt, dan blijkt dat ze nauwelijks op het praedicaat | |
[pagina 458]
| |
philosophie aanspraak kan maken. Marx heeft eigenlijk een wetenschappelijke, maar aanvechtbare hypothese over de ontwikkeling van de geschiedenis opgesteld - van een philosophie als algemene theorie is bij hem nauwelijks sprake; Engels heeft voornamelijk aan de verouderde natuurwetenschappelijke theorieën van de 19e eeuw een dialectische vorm gegeven; Lenin was vooral een tacticus van de revolutie, die zich in zijn enig philosophisch boek over het ‘Empiriocriticisme’ aan een naïef-realistische kennisleer heeft gewaagd. De bijdrage van Stalin tot de philosophie van het communisme is nog geringer. Voor zover hij Marx, Engels en Lenin niet heeft nageschreven, heeft hij zich verdiept in het probleem van de stuwende krachten in de ontwikkeling van het Socialisme, zoals dit door Marx werd voorspeld en in de U.S.S.R. werd verwezenlijkt. Die krachten zijn de volgende: de morele en politieke eenheid van het volk, de vriendschap tussen de nationaliteiten (waaruit de U.S.S.R. is samengesteld), het Sovjetpatriotisme en de kritiek en zelfkritiek van de partij. Dat deze louter empirische gegevens niets meer gemeen hebben met de marxistische dialectiek, laat staan met de philosophie, is wel voor iedereen duidelijk. Er zijn nochtans in de Sowjetphilosophie wel enkele elementen aanwezig, die men kan beamen. Zij voert immers de strijd tegen het ‘idealisme’, en ook wij kunnen het idealisme niet aanvaarden. Tegenover het idealisme stelt zij, dat de stoffelijke wereld objectief bestaat en geen schepping is van de menselijke geest. Ook dat moet worden aanvaard. Maar zij besluit hieruit helemaal ten onrechte, dat de mens zuiver passief staat tegenover de buitenwereld, en dat er buiten de stoffelijke dingen, die hij louter als in een spiegel opneemt, niets - dus niets geestelijks kan bestaan. Noch dit naïef realisme noch dit anti-spiritualisme kunnen gerechtvaardigd worden door een echte philosophische reflexie op onze totale menselijke ervaring. Alhoewel de kennismaking met de philosophie der Sowjets weinig positiefs kon bieden, toch is het noodzakelijk, wil men over het communisme met kennis van zaken spreken, zich de moeite te getroosten haar stellingen objectief te bestuderen. Het boek van A. Wetter is hiervoor een uitstekende leidraad.
Beschikte de Sowjetunie alleen over haar philosophie, dan zou ze niet erg te vrezen zijn: in een vrije discussie zou ze zich niet lang kunnen handhaven. Maar zij is een politieke macht, feitelijk steunend op militair geweld. De practische politieke ontwikkeling van het communisme in Europa wordt uitvoerig beschreven door F. Borkenau in Der europäische CommunismusGa naar voetnoot5). De schrijver van dit boek behoorde vroeger tot de leiding van de communistische partij in Duitsland, maar hij verliet haar en vestigde zich in Amerika, waar hij zich wijdde aan de studie van de hedendaagse geschiedenis van het communisme. Dit boek brengt ons van 1917 tot op onze dagen en beschrijft de ontwikkeling van de Communistische Internationale in de verschillende landen van Europa. Borkenau heeft als bronnen gebruikt zijn eigen ervaring in de Partij en al de voornaamste communistische publicaties hetzij in boekvorm, hetzij in tijdschriften of in dagbladen verschenen. Natuurlijk kon hij niet beschikken over de niet gepubliceerde documenten, de geheime debatten en besluiten van de Kominform, die licht zouden kunnen brengen in de soms onverklaarbare tactische wendingen van de communistische internationale politiek. Zoveel schijnt echter wel vast te staan, dat de leiders van het communisme in de verschillende landen zich blindelings hebben te onderwerpen aan de leiding van Moscou, en dat de leiding richtlijnen en mensen opoffert naargelang de politieke stromingen die in de U.S.S.R. overheersen, en dat in het bijzonder | |
[pagina 459]
| |
de politiek van de vierde Internationale in Europa steeds afhangt van de politiek van de U.S.S.R. in Azië. Hieruit volgt een zeer ingewikkelde tactiek, vol schijnbare tegenspraken, die de schrijver tracht te ontraadselen, soms door overigens oncontroleerbare hypothesen, die hij trouwens zelf als zodanig voorstelt. De politiek van de ‘toegereikte hand’, de organisatie van de ‘volksfronten’, de exploitatie van het nationaal gevoel in de verschillende landen, de vorming van de ‘volksdemocratieën’, de allianties met en de strijd tegen de socialistische partijen, - al deze specifiek communistische politieke vormen worden in dit boek zeer duidelijk uiteengezet. Voor wie dat alles heeft meegeleefd is dit een buitengewoon interessante lectuur. We kunnen hier verder niet op ingaan, daar dit werk misschien niet thuis hoort in een philosophische kroniek, tenzij men uit deze lezing een besluit zou willen trekken, dat niet zonder belang is voor hetgeen men noemt de philosophie van de geschiedenis. En dit besluit is het volgende: hoe nauwkeurig men ook het verleden onderzoekt, de toekomstige gebeurtenissen blijven even raadselachtig en onvoorspelbaar. Dit boek werd geschreven vóór de dood van Stalin. Dat de grote dictator moest sterven, was te voorzien, maar de gevolgen van zijn dood op de ontwikkeling van het communisme en van de wereldgeschiedenis zijn onberekenbaar. Hieruit zou volgen, dat er eigenlijk geen historische wetten bestaan - een ‘wet’ schijnt immers als eigenschap te bezitten de voorspelbaarheid van de phenomenen die onder de wet vallen - en meteen rijst de vraag naar de oorzaak van die on-wetmatigheid van de geschiedenis, naar de eigenschappen van de menselijke geest, die deze onvoorspelbaarheid veroorzaken, met name de vrijheid en de spontaneïteit van de menselijke handelingen. En zo keren we terug naar het probleem, dat we elders in deze kroniek bespraken, nl. of het wel mogelijk is een bepaald ‘einde van de geschiedenis’ te voorspellen, en nog wel met ‘wetenschappelijke zekerheid’, zoals Marx dit heeft willen doen. Met het boek van Karl Steger, Im Banne des KommunismusGa naar voetnoot6) komen we dichter bij een practisch doel: de bestrijding van het communisme. Het is namelijk bedoeld als een werkboek, dat al de economische, sociale, politieke, nationale en godsdienstige problemen duidelijk en systematisch uiteenzet en de middelen aanduidt om het communisme te overwinnen. Dit ‘overwinnen’ is overigens eerder bedoeld in de zin van een overstijgen dan van een neerslaan. Het eerste deel van het boek handelt over ‘het communisme als antikapitalistische verlossingsleer’. Hier wordt in goed gedocumenteerde hoofdstukken enerzijds de kapitalistische uitbuiting in de 19e eeuw beschreven en anderzijds de radicale oplossing ontleed, die Marx aan deze situatie heeft willen geven. Dit deel wordt besloten met een kritiek op de centrale stellingen van Marx over de proletarisering, de theorie van de klassenstrijd, de toekomstdroom van de communistische samenleving en met een uiteenzetting over de echte overwinning van het kapitalisme door een spiritualistische levensbeschouwing, die diepere oorzaken kan onderkennen en opruimen dan de kapitalistische burger en de socialistische arbeider, die tenslotte beiden op hetzelfde materialistisch standpunt staan. Het tweede deel van dit boek bevat een gedetailleerde studie over het communisme als georganiseerde strijdende beweging. Hier treft men zeer interessante hoofdstukken aan over de vorming van communistische leiders, over de nationale en internationale organisatie, over de verschillende tactieken, die tot hiertoe in de strijd werden gevolgd. De inhoud dezer hoofdstukken wordt bevestigd door de historische analyses van Borkenau. In een laatste hoofdstuk wordt dan gezegd hoe men zich tegen deze strijdende tactiek van het communisme kan verweren, want compromissen zijn onmo- | |
[pagina 460]
| |
gelijk en neutraliteit is nutteloos. De nadruk wordt hier gelegd op een positieve sociale arbeid, de waakzaamheid, en de samenbundeling van alle anti-communistische krachten. Hoe het politiek-sociale leven in de communistische landen is georganiseerd, wordt beschreven in het derde deel: ‘Mensen en volkeren in de ban van het communisme’. Hier vindt men gegevens over de methoden, die werden aangewend om de satellietstaten te onderwerpen, over de arbeidsvoorwaarden, de dwangarbeid, de arbeidskampen, de staatspolitie, het dubbele strafrecht, de voorrechten van de partijleiders, de terreurmiddelen, de ‘zuiveringen’, de propaganda, enz..... Tenslotte wordt een deel van het boek gewijd aan de strijd van het communisme tegen de godsdienst. Duidelijk wordt uiteengezet hoe het communisme als een soort materialistische heilsgodsdienst is, die alle andere spiritualistische godsdiensten radicaal wil uitroeien. De dwalingen, die aan deze pseudo-religie ten grondslag liggen worden ontmaskerd. Deze hoofdstukken beantwoorden aan de werken van Duquesne en van Baas, die we boven ontleedden. Maar bij Steger vindt men ook een hoofdstuk over de tactiek van het communisme en zijn strijd tegen de godsdienst, over het zgn. religieus socialisme en communisme en over de houding van de Katholieke Kerk in deze strijd. De kerkelijke documenten over het communisme worden hier aangegeven en in het kort ontleed. Dit boek, zo rijk aan inhoud, lijkt ons zeer geschikt voor het doel, dat door de schrijver wordt beoogd: te dienen als hulp bij zelfstudie en als handleiding voor ernstige studiekringen. Het is een ware encyclopedie over het communisme, overzichtelijk ingedeeld, helder en zakelijk opgesteld, van een uitstekend personen- en zaakregister voorzien. Het maakt natuurlijk verdere studie niet overbodig, maar als oriëntatie- en documentatiewerk lijkt het ons uitstekend. Dit overzicht over de voornaamste actuele belangrijke geschriften over het communisme, bewijst dat de katholieke theologen, philosophen en sociologen aan het communistisch phenomeen hun volle aandacht schenken. Het is te wensen, dat alle katholieke ontwikkelden ook deze boeken lezen, om hun overtuigingen te staven met soliede, objectieve inzichten in een probleem dat de geschiedenis van onze tijd beheerst. |
|