Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
Godsdienstige kroniek
| |
[pagina 448]
| |
Velen zien in en geven toe dat het kwaad in allerlei vorm diep wortel heeft geschoten in het volk, en zij zoeken als vanzelf naar de oorzaken. Twee wereldoorlogen doen een volk op zedelijk terrein niet veel goed, maar dit verklaart maar nauwelijks de toename in criminaliteit, die juist de jongste tijd typeert en die geen parallel heeft in de jaren na de eerste wereldoorlog. De laatste maanden is aan de Engelse Pers een scherp verwijt gemaakt, en met name aan de Zondagskranten, een verwijt dat uit de Perskringen zelf voortkwam, maar daarom nog niet door de gehele pers werd onderschreven. We staan enigszins sceptisch tegenover verbetering in deze: zelfs het zich respecterende blad is toch te zeer geneigd om volledige rechtszaalverslagen, waarbij maar weinig aan de verbeelding wordt overgelaten, op te nemen; wij vermoeden dat het hier een kwestie is van vraag en aanbod, waarbij de verantwoordelijke redacteuren zich te weinig bekommeren of en in hoeverre de vraag naar bepaald nieuws gezond is. Zoals bekend heeft onlangs de kardinaal-aartsbisschop van Westminster een ernstig waarschuwend woord hierover gesproken. Wat echter de kwestie betreft of het verval van zeden op rekening geschoven kan worden van de Pers, zijn wij van mening dat deze de brand niet ontstoken heeft of gevoed, maar dat zij over het algemeen verzuimd heeft serieus het blussingswerk te steunen. Degenen die zich zorgen maken over het moreel verval van Engeland zoeken de oorzaak hiervan vooral in een ondermijnd godsdienstbewustzijn, zo niet in een verdwenen godsdienstzin. Lord Samuel sprak van een weakening of the moral law en wees op oude dogma's die nu niet langer gedrag en levenswijze richten en controleren. Hiermede is de reden gegeven waarom het overal te constateren moreel verval bijzondere bezorgdheid en zelfs onrust heeft veroorzaakt onder de geestelijkheid. Enkele recente geschriften hierover verdienen de aandacht, omdat zij van nut zijn voor een dieper gaande diagnose, en enig idee geven van de voorgestelde therapie.
De aartsbisschop van York publiceerde zeven door hem gehouden conferenties voor clergé en kerkvoogden in The Church of England TodayGa naar voetnoot1). Zijn tweede hoofdstuk draagt als titel ‘The Church in the Crisis’, hetgeen hij prefereert boven The crisis in the Church, omdat de crisis niet beperkt is tot de kerk, maar zich over geheel Engeland uitstrekt, en zijn kerk is per slot van rekening ‘The Church of the Nation’ (titel van het eerste hoofdstuk). Zoals reeds zo vaak werd geconstateerd, wijst de Aartsbisschop er op dat de overgrote meerderheid van het volk onkundig is van de elementairste waarheden van het christelijk geloof en tegenover de godsdienst staat als iets dat met hen en het leven niets te maken heeft (p. 33). Zeer velen aanvaarden niet langer een moraal die iedereen bindt, maar opteren voor een levenshouding die ieder naar gelieve aanvaardt; een geenszins vleiend requisitoir volgt met als een soort van droeve climax de opvatting omtrent het huwelijk, niet als een levenslange verbintenis, maar als een zaak van onderlinge afspraak (p. 34); dit stemt geheel overeen met een rapport over het gezin van The British Conference on Social Work. In volgende hoofdstukken geeft hij dan middelen aan die in de zorgelijke situatie enige verbetering kunnen brengen. Zoals gewoonlijk spreekt echter uit dit richtinggevend gedeelte een tweeslachtigheid die ons weinig vruchten doet verwachten. Er is een hunkering naar gezag, maar men is bang om met gezag op te treden; zo is er ook een verlangen naar katholiciteit, maar deze katholiciteit is dan tegelijkertijd zo protestant dat de paragraaf hieraan gewijd noch de katholieke sectie noch de meer | |
[pagina 449]
| |
protestantse groep zal bevredigen, terwijl de neutrale tussengroep zich er nauwelijks voor zal interesseren. We treffen weer zo duidelijk aan het heimwee naar inwendige eenheid omdat op zo pijnlijke wijze ondervonden wordt hoe inwendige verdeeldheid op doctrinair gebied het werk zowel naar binnen als naar buiten bemoeilijkt (p. 59); maar tegelijkertijd is daar de verdediging van wat met een schoon-klinkend woord genoemd wordt de comprehensiveness van de Kerk, ofschoon maar weinig overtuiging naar voren treedt bij dergelijke verdediging: het spookbeeld van een (onlangs afgetreden) Bishop Barnes en de Rode Deken van Canterbury staat, duidelijk voor ieder te zien, grijnzend naast de Aartsbisschop. Men begrijpt dat dergelijke tweeslachtigheid een crisis in de kerk, die juist mede door deze werd voortgebracht, niet aan kan. De tendens is ook nu weer om zó comprehensive te worden dat aan ieders verlangen zo veel mogelijk wordt tegemoet gekomen: het is weer een kwestie van een compromis hier en een compromis daar, en dergelijk vergelijk wordt nu voornamelijk gezocht in meer zeggingsmacht voor de leek, in beter verzorgde liturgie, zelfs in ‘changes of doctrine’ (p. 10). Het zal niemand verwonderen dat met deze hartstocht voor comprehensiveness, of deze omzichtigheid om niemand te stoten, de Aartsbisschop zich maar nauwelijks met geloofs- of zedenleer kan inlaten, en in een hoek gedwongen wordt van waaruit hij nog maar enkel ethische kwesties mag aanraken. Anglikanisme laat zich dan ook hoe langer hoe moeilijker onderscheiden van wat Chr. Dawson aangaf als ‘the creed of seculiar humanitarianism’ (Religion and the Modern State, 1936, p. 108). Dit alles neemt niet weg dat het over het geheel niet belangrijke boekje zijn waarde heeft. Het is geïnspireerd door een diepdoorvoelde bezorgdheid en tegelijkertijd een groot verantwoordelijkheidsbesef, dat op zich reeds veel katholieke onbezorgdheid, d.w.z. kortzichtige zelfvoldaanheid, aan de kaak stelt. Het bevat ook verschillende wenken waarmee de katholieke geestelijkheid haar voordeel kan doen. En afgezien van traditionele misinterpretaties en misrepresentaties klinkt door het geheel een toon die getuigt van sympathie voor het katholicisme. Men zou geneigd zijn hier onmiddellijk aan toe te voegen dat dan mogelijk vanuit deze gezichtshoek dit boekje een rechtzetting is van, of een compensatie voor, het felle anti-katholicisme van Infallible FallaciesGa naar voetnoot2). De katholieke pers in ons land is tamelijk onbarmhartig neergekomen op dit pamphlet, en mogelijk zal het sommigen verbazen hoe wij het hier kunnen bespreken als een uiting van onrust in de zielzorg, en er meer in zien dan een felle anti-katholieke aanval. O.i. is de inhoud zelf hoogst onbelangrijk, en het is moeilijk niet te glimlachen wanneer men na lezing denkt aan het oordeel van de Aartsbisschop van Canterbury: ‘a reply, brief but effective, courteous and quickly read, and cheap, to some of the arguments of Roman Catholic propaganda’. Het is kort, vlug gelezen en ook goedkoop, helaas in meer dan één zin. Het pamphlet is kinderlijk naïef, zowel waar het historische kwesties bespreekt als waar de katholieke moraal of praktijk wordt aangeraakt: de 100 dagen aflaat als honderd dagen korter in het vagevuur is hier een goed voorbeeld van. Enkele grofheden, zoals b.v. de beschuldiging dat de katholieke houding t.o.v. het gemengde huwelijk enkel voortkomt uit de vastbeslotenheid om de kerk numeriek te doen groeien (p. 5), nemen we geduldig aan, om dan als onze mening te geven dat de zwaar belaste debet-zijde van het boekje toch ook zijn credit-zijde heeft. De toon van het geschrift is bijzonder fel, maar het is niet zo moeilijk die felheid te begrijpen en | |
[pagina 450]
| |
te vergeven, wanneer men zich weet in te denken in wat de schrijvers bezielt. Men ga er niet te licht over heen als deze mensen zich diep gekrenkt voelen omdat wij, Katholieken, hun oud-parochianen over-dopen, hen hun eerste communie laten doen en hun eerste biecht horen: dit impliceert dat zij zelf nooit geldig doopten, nooit biecht hoorden en nooit de communie uitreikten, dat zij eigenlijk bedriegers zijn. En wanneer wij hen dan vergoelijkend op de schouder kloppen omdat wij aan hun goede intentie niet twijfelen en zij dus niet in eigenlijke zin door ons als imposters worden gekenmerkt, wijzen ze verontwaardigd dergelijk diepgrievend en beledigend gebaar van de hand. Iedere bekering is voor deze mensen een ontkenning van hun priesterschap (pp. 6-7). Men moet naar onze mening dergelijke anglicaanse geestelijken persoonlijk hebben leren kennen om enigszins te begrijpen welk een leed zich verbergt achter hun achterdocht voor de katholieke kerk, om te beseffen hoe ze er onder lijden dat de katholieken hen niet als priesters erkennen. Want deze mensen zijn de grote eenzamen Het feit zelf al dat zij ondertekenen als Priests of the Anglican Communion, dat zij zo onomwonden spreken van sacramenten en zo insisteren op traditie en verbondenheid met het verleden, bestempelt hen in de ogen van velen van hun geloofsgenoten als fanatici, of cranks. En wanneer zij dan om hun katholieke opvattingen enigszins menen te mogen rekenen op begrip en sympathie van de kant van de katholieke Kerk en in deze zo wreed teleurgesteld worden, staan zij als eenzamen in een land dat hen niet begrijpt, en als eenzamen in een kerk die hen een lastig element vindt. Bovendien is hun ook niet onbekend het harde oordeel van vele katholieken, met name van vele priesters: men twijfelt er sterk aan of zij nog wel te goeder trouw kunnen zijn, en maar weinig naastenliefde ligt in menig gesprek waarvan de parson (een vrij grof epitheton gaat er vaak aan vooraf) het onderwerp is. We menen de toon van echt verdriet en eerlijke bezorgdheid te beluisteren in dit pamphlet: dit is geen geschrift van het genre papenhaters van dertig, veertig jaren terug, ook al doet de inhoud zelf hieraan wel denken. De eenzaamheid van deze mensen wordt bijna ondragelijk doordat een geheime angst eigen zekerheid aantast. Wanneer zij hun liefde voor hun kerk zo uitschreeuwen, is dat een reactie tegen een voornaamdoende kilheid en gereserveerdheid ten opzichte van deze kerk bij de overgrote meerderheid van haar leden. Dat er in hun eigen omgeving zo weinigen zijn die kerk en genade en sacramenten serieus nemen en onder deze zo menigmaal bekeringen tot de katholieke Kerk plaats vinden, moet eigen zekerheid wel aantasten, en daarmede sluipt het vermoeden binnen dat mogelijk de kerk die ze zo innig liefhebben niet de ware kerk is. Ons klinkt dan ook dit felle geschrift als een cri de coeur, een kreet van hoop dat de katholieke Kerk de ware kerk niet is, een kreet van angst dat zij het wel zou kunnen zijn. Men veroordele hen niet; wanneer zij op ons misschien de indruk maken van niet geheel eerlijk te zijn, vergete men niet dat vrees voor de gevolgen ongewild en onbewust scherp denken en helder zien vaak uiterst moeilijk, zelfs onmogelijk maakt.
Twee recente katholieke werken verdienen eveneens onze aandacht: Catholicism and the World TodayGa naar voetnoot3), van de Benedictijn Aelred Graham, en The Water and the FireGa naar voetnoot4), van de meer bekende Gerard Vann, O.P. Beide boeken zijn geboren uit een diepe bezorgdheid voor de medemens, en wat onmiddellijk opvalt is de nederigheid | |
[pagina 451]
| |
waarmede het zorgelijke van de toestand op godsdienstig gebied in verband wordt gebracht met verwaarloosde verantwoordelijkheid bij de katholiek. Ofschoon beide auteurs nergens ook maar de minste concessie doen betreffende hetgeen zij als waarheid aanvaarden en beleven, slaat deze hechte zekerheid nooit over in arrogantie of hautaine gelijkhebberij. Beide weten zich rijk in een waarheid hun onverdiend door een God van liefde geschonken, maar evenzeer kennen zij hun verantwoordelijkheid deze waarheid anderen mee te delen. Beider uitgangspunt is niet: jullie hebt het verkeerd, maar: hoe kwam het dat deze mensen tot zulk een dwaling zijn gekomen. Ze hoeden zich er dan ook voor to talk at de niet-katholieken; maar ze gaan ervan uit dat het goede mensen zijn, vaak ook wijs, en hun eerste zorg is hen toch goed te begrijpen, waardoor het van meet af aan vast staat dat zij beschouwd en behandeld worden als personen wier oprechtheid en wier geweten geëerbiedigd wordt, en niet als voorwerpen voor een bekeringscampagne. De bescheidenheid waarmede dan bovendien de hand in eigen boezem wordt gestoken, en de oorzaak van dwaling en misverstand aangeven, houdt een rijke belofte in van een deugdelijke en effectieve therapie. Dom Graham opent zijn studie met een hoofdstuk getiteld ‘The Problem of Catholicism’, daarmede aangevend dat voor buitenstaanders het Katholicisme met zijn grote verscheidenheid van aspecten echt een probleem is. Hij begint dan ook met de bezwaren op te sommen die tegen het katholicisme leven onder humanisten, protestanten, uitgesproken materialisten en positivisten, enz. In hetgeen volgt worden dan vele loze beschuldigingen opgehelderd, om daarna alle aandacht te besteden aan de oplossing van het probleem. Dit geschiedt niet in apologetische vorm, maar in een positieve uiteenzetting van die kwesties die ten grondslag liggen aan het foutieve oordeel omtrent de Kerk. Gezag, natuurwet, nominalisme en empirisme, democratie, geloof en wetenschap, verhouding tussen staat en individu, komen alle ter sprake, maar niet als het ware in abstracto, maar juist zoals deze problemen worden benaderd en gezien door de buitenstaander. Dit betekent dat de schrijver zich ook van typisch katholieke termen - vaak gedegenereerd tot een vrij leeg theologisch jargon - moet distanciëren, om niet in de fout te vallen van een taal te spreken die door zijn vriend en tegenstander niet wordt begrepen. Re-thinking en re-expression mogen door ons niet verwaarloosd worden (p. 19). Terwijl hij de ongelovige aldus tegemoet treedt, vraagt hij toch ook om zeker begrip bij deze: wanneer de buitenstaander zich ergert aan veel wat hij in de katholieke Kerk ziet en van de katholiek ervaart, zal hij om tot een evenwichtig oordeel te komen nooit mogen vergeten dat een belegering van eeuwen wonden betekent (p. 177), dat vooral Renaissance en Reformatie de Kerk een eenzijdigheid hebben opgedrongen waardoor zuiver geformuleerde en volgzaam aanvaarde leer soms van groter belang schenen dan de beleving ervan, dat mannen van ervaring hoger werden aangeslagen dan mensen van visie, dat de wet gesteld werd boven de geest, dat gezag dreigde het geweten te verdringen, enz. Niet dat deze externalization - de uitdrukking is van G. Vann - te verdedigen valt, maar ze is wel te verklaren, en daarom is enig begrip van de kant der buitenstaanders een redelijk verzoek. Ofschoon Dom Graham's boek dieper van inhoud is en een therapie aangeeft die de infectie zelf in zijn oorsprong bestrijdt, zal Father Vann's boek de ontwikkelde lezer toch meer aanspreken. Hij beschrijft uitvoerig de atmospheer van vandaag, waarmee als vanzelf de oorzaak gegeven is dat godsdienstigheid zo moeizaam opgroeit, en verval van geloof en zeden eigenlijk vanzelfsprekend lijkt. De atmospheer is die van de moderne vertechniseerde gemeenschap met zijn dolle vaart, zijn geheel verwrongen opvatting van wat opvoeding is, zijn breuk met de Natuur, zijn blindheid voor de waarde en waarheid van het symbolische, of, anders gezegd, met zijn pre- | |
[pagina 452]
| |
occupatie voor hetgeen nuttig en voordelig is, het concrete en tastbare, het stoffelijke. Dit alles duidt op een onrustbarende verarming van de mens zelf (pp. 23, 133) en het boek is zodoende een fel pleidooi ter bezinning voor het te laat is. Enkele zinnetjes geven beter de tendens van het boek aan dan een lange uiteenzetting. Op blz. 11 lezen wij dat het een dringende taak van opvoeders is de jeugd juist het nut van het nutteloze bij te brengen: geen wonder dat de klassieken weer hun oude plaats dienen terug te krijgen in ieder curriculum: ‘when a society loses the humanities it must inevitably in the end lose its humanity’ (p. 44). Alles hangt nu af van dat zoeken naar innerlijkheid, en tenzij de visie, de contemplatie zich weer doet gelden in deze maatschappij full of sound and fury, zullen de mensen omkomen (pp. 23, 19). Elders schrijft hij dat het nu zo ver gekomen is dat het misbruik maken van de Natuur door het scheppen van wat lelijk is niet meer als zonde wordt beschouwd. Om zijn bezorgdheid enigszins te beluisteren, moge het volgende voldoende zijn: ‘it is a terrible sin to build a slum, to befoul the rivers, to strip the forests, to kill beauty everywhere and to erect everywhere monuments of ugliness, monuments to the greed and blindness and vulgarity of man’ (150). Van een interessant hoofdstuk dat de depreciatie van de vrouw behandelt kunnen we hier enkel melding maken om vooral de aandacht te vestigen op de drie hoofdstukken - bijna een derde gedeelte van het boek - die als thema hebben het symbool. Het is niet verwonderlijk dat dit onderwerp ter sprake komt: het stoffelijke, uiterlijke, nuttige is allerminst de volle realiteit van een geschapen ding, en de herontdekking van hetgeen zijn volle zijn omvat, betekent de herontdekking van zijn symbolische betekenis en waarde. Het menselijk leven is boordevol symbolische handelingen, maar deze raken ontzield, worden enkel vormen in de atmospheer van vandaag. En hier verliest Vann niet uit het oog dat het gehele contact met God, zowel in het christendom als daarbuiten, zich zal uitdrukken in symbolische handelingen, en dat wanneer deze hun zinrijkheid gaan verliezen voor de mens, tevens een grote steun voor zijn godsdienstig leven is weggevallen. Nu is het duidelijk dat de auteur probeert om de opvattingen en terminologie van Jung enigszins aan te passen, of in verstaanbare vorm te gieten, waardoor de bestaande symboliek vooral van het godsdienstig leven een verklaring en tegelijkertijd een verdieping vindt in de resultaten van de moderne psychologie. Vann volgt hierbij zijn medebroeder White, zelf een vriend en leerling van Jung. Ofschoon we van de ene kant dit wel het belangrijkste stuk uit het boek vinden, kunnen we het van de andere kant geenszins het meest geslaagde achten. Waar de moderne mens dit werken met symbolen verloren heeft en het zo noodzakelijk is dat hij dit hervindt, lijkt het ons niet gelukkig dat schrijver ter illustratie van zijn these teveel terug valt op de psycholoog; het gewone alledaagse leven - om niet te spreken van de Bijbel met zijn oosterse mentaliteit en denkwijze, en hantering van het symbool in allerlei vorm - zou ons illustratiever materiaal gegeven hebben, en een nuttiger methode aan de hand hebben gedaan om iets van het symbool terug te vinden. Het is vrij eenvoudig te constateren dat dit niet deugt in de Kerk of in de samenleving, en dat dat geheel verkeerd is - het is minder gemakkelijk om in deze hoofd- en bijzaken te scheiden, en het vereist visie en wijsheid om de juiste oorzaak van een tekort aan te geven. Ware bezorgdheid, in tegenstelling met ongeduld of geïrriteerdheid, zoekt de haard van de infectie, terwijl zij de wond nog even laat doorzieken. En hierin ligt de waarde van de boeken van Dom Graham en Father Vann. Geen van beide zeggen het laatste woord. Wel zijn het richtingwijzers, en vroeg of laat zullen zij zonder twijfel de aanleiding zijn tot dieper en vollediger studies. |
|