Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |
Kunstkroniek
| |
[pagina 375]
| |
Reichow de huidige natuurvreemde stad, zelfs de stad met haar natuurersatz van kleine tuintjes, om een nieuwe stad te bouwen of, beter nog, een stadslandschap te scheppen, dat geen vlek meer vormt in de natuur, maar als een bloem erin opbloeit. Dit vereist praktisch een sterke concentratie van de stad, dank zij de hoogtebouw, zodat de nabijheid van de natuur wordt bevorderd. In Organische Baukunst zoekt de schrijver eveneens naar de ‘oergronden van het bouwen’ om ‘aan het bouwen eindelijk weer een basis te verlenen van uit een oorspronkelijk leven’. In dit werk echter is de aandacht meer gericht op de organische inrichting van een afzonderlijk gebouw en de aanpassing aan zijn onmiddellijke omgeving. Deze abstracte omschrijvingen worden uitstekend geïllustreerd door het historische voorbeeld van San Gimignano, waarvan de maquettes, naar een studie van Biset, werden gepubliceerd in La Revue des Arts. Ook onze tijd toont aan dat deze theorieën veel meer zijn dan intellectuele genoegens bij het opbouwen van de nieuwe steden. Voor India ontwierp le Corbusier de nieuwe stad Chandigarh (East Punjab) waarvan l'Architecture d'Aujourd'hui enkele ontwerpen reproduceertGa naar voetnoot6). La Maison brengt ons de maquettes van St Dizier-le-Neuf, dat zal opgebouwd worden boven het oude St Dizier. Zullen zij ook het verstarringsproces ondergaan als de Engelse steden die hetzelfde tijdschrift ons laat zien? Zullen zij hun poëzie, - want deze maquettes hebben ongetwijfeld een poëzie, - kunnen bewaren? Zelfs in het beste geval staat men hier voor een gebouwencomplex dat wel aardig beantwoordt aan de principes van Reichow, maar dat van de huidige psychologische instelling een hele ommekeer vergt. Nog steeds is het ideaal een eigen familiewoning, goed gescheiden van de andere. In deze nieuwe stad is er voor deze huiselijkheid geen plaats meer. Ook in de familiewoningen, die de verschillende tijdschriften: L'Architecture d'Aujourd'hui, La Maison, Baukunst und Werkform, Bouwen en Wonen, maand na maand brengen, steekt een nieuwe geest. Geen knusheid meer, maar openheid naar de medemens en naar de natuur; geen intieme hoekjes waar de verdrongen spontaneïteit kan opleven, maar een vrije bewegingsruimte waarin men alles aanvaardt zoals het is. Waardevolle verwezenlijkingen tonen Baukunst und Werkform in het werk van Rambold von Steinbüchel-Rheinwall, P. Koelmann, R. Hahn, Giefer en Mäckler. Ook La Maison publiceerde enkele interessante werken o.a. van A. Roth, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie, het huis van H. Van de Velde te Oberageri. De woningen van de Engelse architecten Seidler en Goldfinger in La Maison zijn strakker van lijn en dragen de sporen van een al te sterk benadrukte efficiëncy. Wat op het gebied van de hoogtebouw werd gepresteerd noemt Reichow laboratoriumproeven. Tussen deze laboratoriumproeven zijn er enkele die een optimisme wettigen. Hier willen we alleen wijzen op Italië, waaraan L'Architecture d'Aujord'hui een van zijn rijke albums heeft gewijd, dat uitsluitend bestaat uit foto's en tekeningen met een korte technische verklaring. Wie iets verbeelding heeft zal volop genieten van enkele geslaagde realisaties. In het indrukwekkende station van Rome vinden we verwezenlijkt wat U. Conrads schreef in een prachtig geïllustreerde reeks aphorismen in Baukunst und Werkform over ‘Material rausch und Spiel’. Hij vraagt eerbied voor het materiaal, en met nog meer aandrang eist hij van de architect de liefde voor zijn werk: ‘Unsere Architektur, so will uns scheinen, braucht nun sehr viel Liebe, ganz ursprüngliche, einfache Liebe zum Bauen’Ga naar voetnoot7). Is het niet een bevestiging van de thesis dat grote kunststijlen geboren worden in de mengkrater van de culturen, dat de | |
[pagina 376]
| |
belangrijkste moderne werken gevonden worden in Milaan, ons steeds houdend aan de voorbeelden uit L'Architecture d'Aujourd'hui. De Italiaanse geest is nooit dor. Hij blijft ook in zijn moderne gebouwen het traditionele spel met licht en schaduw voortspelen. Een ander nummer van L'Architecture d'Aujourd'hui, ‘Contribution française à l'évolution de l'architecture’, brengt eveneens enkele goede voorbeelden: de Renaultfabrieken van Zehrfuss en een schoolgebouw van Forcioli naast het groots opgezette plan voor de Unesco-zetel te Parijs. Ook La Maison wijdde aan dit nieuwe plan een uitvoerige bespreking. Enkele gebouwen van New-York houden nu de belangstelling gaande. In het eerste nummer van het nieuwe Vlaamse tijdschrift Bouwen en Wonen worden het Uno-gebouw en het Leverhouse tegenover elkaar gesteld. Vooral het Leverhouse verdient de belangstelling, als technische verwezenlijking én als voldragen bouwwerk dat niet van poëzie verstoken is. Technische gegevens over deze fantastische organisatie vindt men in Bouwen en Wonen en in La Maison. Alle voorbeelden samengenomen komen we terug tot ons uitgangspunt: prachtige detailoplossingen worden gegeven, maar voorlopig zijn zij nog niet geharmoniëerd in een organische eenheid. Er is zelfs gevaar dat wij ons tevreden stellen met deze oplossingen. Dit blijkt uit de aantekeningen van Conrads bij de ‘Congrès internationaux d'architecture moderne’ (CIAM). De animator van Bouwen en Wonen, V. Braem, die de tien geboden van de architectuur afkondigde in het eerste nummer van zijn tijdschrift, is milder voor de CIAM, maar duidt op een ander euvel. Een gebouw moet functioneel zijn in die zin dat het de technische functies van de materialen eerbiedigt. Maar er bestaat ook een functionaliteit van het programma. In het programma zijn twee grote types, het profane en het religieuze. Weinig urbanisten aanvaarden in hun synthesen het cultusaspect van de mens dat zijn uitdrukking vindt in het cultusgebouw. Enkele tijdschriften toch wijden aan dit aspect hun bijzondere aandacht: L'Art d'Eglise, Fede e Arte, Katholiek Bouwblad, Das Münster, Zodiaque en last not least L'Art Sacré. Vooreerst wijzen wij hier op de Zwitserse kerkbouw die ontroert door zijn evangelische eenvoud en door zijn zuiver liturgisch rhythme. Onlangs heeft L'Art d'Eglise er een gans nummer aan gewijd, prachtig geïllustreerd, met bijdragen van Dom Zingg en H. BauerGa naar voetnoot8), samen met Dreyer en Metzger de voornaamste bewerker van deze vernieuwing. De oplossing die men in Nederland aan de moderne kerkbouw zoekt te geven spruit voort uit een andere geest. Katholiek Bouwblad van 24 October en 7 November toont ons respectievelijk de H. Hart-Kerk van Bergen op Zoom door A. Siebers en W. van Dael, en de kerk van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand, uitgewerkt in het urbanisatieplan van Breda door Prof. Ir M.J. Granpré Molière. De kerk van Bergen op Zoom vertoont veel gelijkenis met verscheidene kerken in Italië, waarvan ons bericht wordt in Fede e Arte. Een belangrijk complex in dit genre is het generalaat der Witte Paters te Rome. In het Februari- en Augustusnummer van dit tijdschrift wordt het probleem van de integratie der kerk in het stadsbeeld uitdrukkelijk behandeld. Tegenover deze bijdragen die zich inlaten met huidige verwezenlijkingen op het gebied van de kerkbouw staan L'Art Sacré en Zodiaque, borend naar de authentieke, kerkelijke traditie. Het Octobernummer van Zodiaque bundelt onder de titel ‘Notre inconscience devant le Sacré’ een anonieme studie en enkele belangrijke teksten van Joannes Chrysostomus, Basilius, Clemens van Alexandrië en Bernardus over de | |
[pagina 377]
| |
gewijde kunst. Alle sturen aan op de dienende rol van de gewijde kunst en op de noodzakelijkheid der inwendige geesteshouding. Dit thema wordt historisch uitgewerkt in een uitvoerige bijdrage van Mgr C. Constantini in Fede e Arte. L'Art Sacré van de Parijse Dominicanen gaat een enigszins andere weg op. Het gaat uit van de oprechtheid van het kunstwerk om langs die oprechtheid de oorspronkelijke zuiverheid van de religieuze houding terug te ontdekken. Belangrijk is het nummer ‘De quel esprit serez-vous?’ waarin P. Régamey met een vinnige pen en sprekende illustraties zijn standpunt verdedigt. Aanknopend bij deze existentiële opvatting van het kunstwerk schreef Ch. Wentinck in Katholiek Bouwblad een bijdrage over het socialistisch realisme, waarin hij de houding van het Communisme met die van de Kerk confronteert. Staande tussen bouwkunst en schilderkunst evolueert het gebrandschilderde raam met deze beide. Het is zich weer gaan onderwerpen aan zijn licht- en sfeerscheppende functie. Deze functie kan het uitsluitend doel zijn. De meeste moderne glasschilders echter houden zich aan de expressieve betekenis van het raam. Dit komt duidelijk naar voren in het werk van M. Martens, waaraan Dom X. Botte in L'Art d'Eglise een waardevolle bijdrage wijdt. Ook in de schitterende presentatie van Westermanns Monatshefte 9, waarin wij de glas-in-lood-ramen van Duitse meesters kunnen bewonderen, zien wij dat zelfs in abstracte ramen, de nadruk valt op het expressieve. Tussen de architectuur en de beeldhouwkunst liggen zeer subtiele betrekkingen. Het beeld is in zekere mate architecturaal en een gebouw werkt ook beeldhouwkundig. Deze architecturale waarde van het beeld konden we ervaren in het Middelheimpark te Antwerpen, waarvan we ook in de tijdschriften nog echo's vernemen. Katholiek Bouwblad laat over Middelheim de stem van Wentinck klinken, die met een vinnig gebaar een hele rits eendagsbloemen wegmaait. Ook Bouwen en Wonen wijdt nog een rijk geïllustreerd artikel aan deze tentoonstelling. Welke critiek men echter ook leest, overal tronen de kardinalen van Manzu en dansen zijn jonge meisjes. Het artikel en vooral de illustraties over Kurt Lehmann's werk in Westermanns Monatshefte leren ons echter dat het moeilijk valt te oordelen over een kunstenaar naar één enkel werk. De ‘Badende’ van Lehmann te Middelheim liet geenszins de evolutie vermoeden die deze meester de laatste jaren heeft doorgemaakt. Wanneer wij dit maal ook de schilderkunst mogen beschouwen vanuit haar verhouding tot de architectuur, dan is het opvallend hoe ze verweesd is! Zij heeft geen plaats, tenzij in een museum, dat veel gaat gelijken op een gezondheidsinstelling. En toch leeft de moderne schilderkunst, hoe eenzaam ook. Men kan er zich van overtuigen in La Revue des Arts, die een paar uitstekende bijdragen heeft gewijd aan Gauguin, Dufy, Léger.... Maar ook Rouault, aan wie l'Art d'Eglise een aflevering wijdde, is in dit verband uitzonderlijk belangrijk, want zijn schilderijen zijn zo krachtig dat zij zich vanzelf in het gebouw voegen onder de vorm van gebrandschilderde ramen. Zo vinden we de synthese weer van de verschillende kunsten. Wij boren terug naar de oorsprong van de schilderkunst als wandschilderij in de grotten van de IJstijd, waarvan Westermanns Monatshefte goede kleurreproducties publiceerde. Het is wel leerrijk vanuit dit speciaal standpunt de verschillende bijdragen te bekijken die La Revue des Arts in haar laatste nummers opnam. Nog in volle XVe. eeuw werden echte muurschilderingen vervaardigd in de kapel van Château de la Clayette. Onmiddellijk daarop volgt echter een artikel van A. Chastel over de omwenteling die de muurschildering ondergaat in Italië in diezelfde eeuw, die ook de tijd is van de paneelschildering. In La Revue des Arts kunnen wij de ontwikkeling volgen van de | |
[pagina 378]
| |
paneelschildering vanaf de Piëta van Avignon, langs de meester van de Aix-annunciatie en de Tyroolse meesters uit de XVe eeuw, over Poussin en Caravaggio, waaraan een paar belangrijke bijdragen zijn gewijd door R. Jullian en J. Bouquet, om terug te keren naar de moderne meesters die wij reeds hebben vermeld. Zeer typerend is het artikel van R. Rey over ‘Dernier décor de la demeure de Gauguin’. Een laatste maal weerspiegelt zich de vernieuwing van de architectuur in de meubelkunst en in de industrie. Voor de meubelkunst moeten wij Baukunst und Werkform vermelden evenals Westermanns Monatshefte, die een reeks imposante Duitse keukenensemble's voorstelt. In La Maison willen wij vooral de artikelenreeks van P.H. Flouquet onderstrepen, handelend over de inrichting van de hotelkamer, die in onze tijd zulk een uitzonderlijk belang heeft gekregen, en zelfs in de vervoermiddelen (trein, boot en vliegtuig) de aandacht vergt. Op dit laatste gebied zijn reeds van de beste synthesen gerealiseerd waarin alle kunsttakken zich harmonisch verenigen. Enkele voorbeelden van deze nieuwe modellen vinden we in Westermanns Monatshefte, die uiterst interessant zijn om hun vele kunstreproducties, en in de aflevering van l'Architecture d'Aujourd'hui, handelend over Italië. | |
NaschriftBij het ter perse gaan ontvangen wij Ruimte, tijdschrift voor architectuur, urbanisme, binnenhuiskunst, beeldende kunsten, waarin enkele artikelen zijn gepubliceerd die nauw aansluiten bij de gedachtengang die in bovenstaand opstel werd ontwikkeld. Opmerkenswaard is de bijdrage van J.J.P. Oud over ‘Duidelijkheid in de Stedebouw’, naast het eerste van een reeks artikelen over hoogbouw van H. Hoste. V. Bourgeois bespreekt het gebouwencomplex Montigny-sur-Sambre. Jhr W.J.H.B. Sandberg bevestigt onze opmerking bij het museum voor hedendaagse kunst. K.N. Elno tenslotte brengt een originele bijdrage over Middelheim waarin de naam van Manzu niet wordt vermeld. |
|