Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Historische kroniek
| |
I. Pirenne als geschiedschrijver van BelgiëHenri Pirenne, te Verviers als zoon van een lakenfabrikant op 23 December 1862 geboren, en te Ukkel-Brussel op 24 October 1935 gestorven, was professor in de geschiedenis aan de rijksuniversiteit te Gent van 1886 tot 1930, en publiceerde een hele rij historische boeken en een driehonderd artikels. Als historicus genoot hij een internationale verering zoals alleen een Mommsen te beurt was gevallen, en hij werd algemeen als een der grootste historici van de moderne tijden, als de gelijke van een Ranke, een Macaulay en een Michelet beschouwd. Bij Pirenne treft altijd weer die diepe eerbied voor de objectieve waarheid, die bewust psychologische instelling om het verleden te leren kennen ‘wie es eigentlich gewesen’, zoals Ranke zei. Hij schreef werkelijk sine ira et studio, zonder haat- of voorkeurgevoelens. Hij bezat de gave onder een massa gegevens er enkele uit te kiezen die de hele toestand juist weergaven: dat noemde Prof. Van der Essen de ‘intuïtie’ van Pirenne. Naast de grondige studie van de bronnen en de zorg voor de | |
[pagina 256]
| |
detailafwerking muntte de Gentse hoogleraar uit door zijn zin voor synthese en zijn meeslepende weergave van het grootse gebeuren. Wie Pirenne rustig leest moet onweerstaanbaar onder de bekoring komen van zijn sprankelende stijl, zijn rijke taal, zijn opwekkende gedachten, zijn herscheppen van het verleden. En dan de magistrale bouw van zijn boeken en artikels, het handig aanvangen en besluiten van een nieuw hoofdstuk: men moet een persoonlijke studie gemaakt hebben van dit aspect van Pirenne's meesterschap om het tenvolle te waarderen. Onder de theorieën, waarmede Pirenne de historiografie heeft verrijkt, zijn er drie van uitzonderlijk en, behoudens enige schakeringen, van blijvend belang. Op het internationaal congres te Oslo in 1928 verwekte hij sensatie toen hij, tegen de gangbare mening in, verdedigde - een stelling die hij in zijn Mahomet et Charlemagne uitvoerig zou uitwerken - dat niet de Germaanse invasies, maar het afsluiten van de Middellandse Zee door de Islam, de maatschappelijke structuur en instellingen van het Romeinse Rijk ten val hadden gebracht en de Middeleeuwen met hun gesloten economie en eigen beschaving hadden doen ontstaan. Een tweede theorie werkte Pirenne volledig uit in zijn Villes du Moyen Age: hij toonde aan dat in de Xe en de XIe eeuw de Westeuropese steden ontstonden uit groepen kooplui die zich naast een burcht of een oude Romeinse stad vestigden: deze handelscentra, die vaak ook tot nijverheidscentra uitgroeiden, veroverden stilaan politieke vrijheden en werden aldus ‘gemeenten’ met een heel eigen bestuurlijk apparaat en een eigen beschaving. Volgens Prof. Ganshof is dit de meest solide theorie in Pirenne's oeuvre. De derde betreft de geschiedenis van België die wij nu uitvoeriger bespreken.
* * *
De negentiende-eeuwse Belgische historici, Des Roches, David, Juste, Moke, Namèche, beschreven de geschiedenis van hun land als die van een aantal vorstendommen, die pas sinds de Bourgondiërs gedeeltelijk hetzelfde lot deelden, maar in 1830 voor het eerst tot een werkelijke eenheid werden samengevoegd. Er was immers noch een geografische, noch een politieke, noch een taalkundige, noch een raseenheid. Politiek behoorde, van 843 tot de XVIe eeuw, het deel ten Westen van de Schelde bij Frankrijk, het deel ten Oosten bij Duitsland; kerkelijk hingen onze gewesten tot 1559 af van de metropolen Reims en Keulen. Daarenboven, toen de Bourgondiërs die vorstendommen verenigden, bleef het prinsbisdom Luik (bijna een derde van het huidige België) van de Xe tot het einde der XVIIIe eeuw zijn zelfstandigheid bewaren. In deze chaos schiep Pirenne eenheid, en nog wel door te steunen op twee elementen. Zijn eerste vondst was: ‘....il faut chercher le secret de notre histoire en dehors d'elle, il faut pour la comprendre l'étudier à la lumière de celle des grands Etats qui nous entourent, et considérer la Belgique, divisée ethnographiquement entre la race romane et la race germanique, de même qu'elle l'est politiquement entre la France et l'Allemagne, comme un ‘microcosme’ de l'Europe occidentale’Ga naar voetnoot4). In onze havens zijn eeuwen lang Noord- en Zuid-Europa samengekomen, op deze ‘terre commune à toutes les nations’, waar twee volkeren leven en twee talen gesproken worden, kwam de synthese tot stand van de Germaanse en Romaanse culturen. ‘C'est dans cette admirable réceptivité, dans cette rare aptitude d'assimilation que réside l'orginalité de la Belgique’Ga naar voetnoot5). Het tweede element was het volgende. Als zoon van een lakenfabrikant, als | |
[pagina 257]
| |
volbloed liberaal in die economisch zo bloeiende negentiende eeuw, was Pirenne's aandacht van nature getrokken tot de sociale en de economische factoren. De politieke versnippering en verdeling van onze gewesten kon nog zo groot zijn, toch waren het sociale leven en de gemeenschappelijke beschaving fundamenteel dezelfde. Terwijl in de Middeleeuwen de graven en de hertogen voortdurend wisselden, en de steden of later de graafschappen en hertogdommen nu eens met, dan weer tegen elkaar oorlog voerden, hebben in alle gewesten de opkomst en bloei der steden, de sociale conflicten, de industrialisering en de buitenlandse handel, dezelfde kenmerken. Het sociale en economische leven steunen noodzakelijk op de materiële levensomstandigheden, maar men hoeft Pirenne niet lang te lezen om te zien dat hij alles behalve in een historisch materialisme vervalt. Affirmeert hij trouwens niet: ‘La Belgique.... est le produit de la volonté de ses habitants’Ga naar voetnoot6). * * *
De hele Histoire de Belgique kunnen wij hier natuurlijk niet samenvatten, noch alle belangrijke stellingen aan een critisch onderzoek onderwerpen. Wij zullen er ons toe bepalen Pirenne's mening betreffende drie punten even onder de loupe te nemen: de Grootnederlandse opvatting, de tweetaligheid in België en de godsdienstige factor in onze nationale geschiedenis. Wat de Grootnederlandse, of, om volledig duidelijk te zijn, de Lagelandse opvatting aangaat, thans neemt de grote meerderheid der Belgische en Nederlandse historici deze visie aan voor onze nationale geschiedenis tot het einde der XVIe eeuw. Als wij Pirenne lezen - niet zijn epigonen -, dan constateren wij dat ook hij, tot het einde der XVIe eeuw, de hele Nederlanden in zijn beschouwingen betrekt, of althans die gewesten welke een actieve rol in het tot stand komen der eenheid hebben gespeeld. Over Holland en Utrecht spreekt hij herhaaldelijk, terwijl hij over Luxemburg, evenals over Friesland en Groningen, er nagenoeg het zwijgen toe doet. Pirenne heeft ook nooit van een ‘âme belge’ gesproken, wel van een ‘civilisation belge’; zelfs zegt hij dat er in België twee nationaliteiten zijn: ‘.... par sa population, romane au Sud et flamande au Nord, celle-ci (la principauté de Liège) appartient aux deux nationalités qui se partagent la Belgique’Ga naar voetnoot7). Anderzijds heeft Pirenne het verschil tussen Noord- en Zuid-Nederlanders vóór de scheuring in de XVIe eeuw nu en dan te sterk beklemtoond. Zo schrijft hij, wanneer hij handelt over de economische toestand der Nederlanden onder de Bourgondische hertogen: ‘....la séparation qui s'accomplira plus tard entre le Nord et le Sud des Pays-Bas, ne laisse pas de s'expliquer, dans quelque mesure, par l'opposition de leurs moeurs et de leurs intérêts’Ga naar voetnoot8). Daarom kon Prof. H. Van Houtte in algemene termen schrijven: ‘Rien ne justifie l'opinion que les thèses fondamentales de son Histoire de Belgique sont au contre-pied de la conception Grande-Néerlandaise ou sont même inconciliables avec elle’Ga naar voetnoot9), m.a.w. er is niet zoveel nodig om Pirenne's geschiedenis van België vóór 1600 te doen uitgroeien tot een geschiedenis der hele Nederlanden, althans van de hoofdgewesten. In alle delen van zijn werk handelt Pirenne over de tweetaligheid in België, en vooral over het Frans in Vlaanderen. Als Waal, als Franssprekend professor aan een Franstalige universiteit in Vlaanderen, kon hij onmogelijk de sympathie en de fijn- | |
[pagina 258]
| |
gevoeligheid opbrengen om dit delicate probleem in onze nationale geschiedenis bevredigend te behandelen. Als liberaal heeft hij zich ook nooit voldoende gerealiseerd dat de hogere standen van een volk sociale verplichtingen hebben tegenover de lagere, en dat zij deze slechts volledig kunnen nakomen als zij dezelfde taal spreken. Toch heeft deze superieure historicus ook het netelige taalprobleem in België sine ira et studio behandeld en heel wat materiaal samengebracht voor een objectieve geschiedenis ervan. Dit neemt niet weg dat hier en daar een bewering overdreven is. Zo b.v. wanneer hij, schrijvend in 1900 toen het Frans zo triomfeerde in Vlaanderen, zegt: ‘Il ne semble pas douteux que, dès le XIIIe siècle, la Flandre n'ait, quant à l'emploi des langues, une situation tout à fait analogue à celle que l'on y constate encore aujourd'hui’Ga naar voetnoot10). Toch zijn het niet zozeer bepaalde affirmaties van Pirenne, die ons tegen de borst stoten, als wel de geest, de mentaliteit waarin hij over deze kwestie schreef. Een derde voorbehoud moeten wij maken voor de religieuze factorGa naar voetnoot11). Eerst moet onderlijnd dat Pirenne, meer dan welke historicus ook vóór hem, de militante katholiek Kurth alleen uitgezonderd, belang heeft gehecht aan de godsdienstige geschiedenis van ons land, en deze met zakelijke objectiviteit heeft bestudeerd. Dit is geen geringe verdienste, daar hij ongelovig was, en in zijn jeugd getuige was geweest van de heftige strijd tussen de katholieken en de anticlericale liberalen. Trouwens L. Vanderkindere, bij de bespreking van het tweede deel van de Histoire de Belgique, sommeerde hem als het ware, in het beschrijven van ‘les luttes héroïques de nos ancêtres contre le catholicisme’ onverbiddelijk te zijn ‘pour le tyran sombre de l'Escurial et pour ses noirs satellites qui ont fait de la Belgique l'esclave de ceux qui la déshonorent aujourd'hui’Ga naar voetnoot12). Niets heeft Pirenne van zijn zakelijke, serene objectiviteit kunnen afbrengen. Dikwijls zal een katholiek met zijn voorstelling instemmen al zijn wel hier en daar leemten aan te wijzen. De universiteit van Leuven krijgt in de XVe eeuw slechts drie regels en wordt in de XVIIe eeuw te hard beoordeeld; ook voor de priesters onder de Franse Revolutie is Pirenne niet volledig rechtvaardig, terwijl hij voor het beoordelen van de XIXe eeuw zich te veel als liberaal historicus voordoet. Anderzijds heeft hij mooie bladzijden over de abdijen en het religieuze leven in de Hoge Middeleeuwen, terwijl het lange, zeer lovende exposé over de activiteit der Jezuïeten onder de Aartshertogen voor velen een revelatie was. Over het algemeen genomen echter heeft de economisch georiënteerde en niet-gelovige historicus het belang van de godsdienst voor onze cultuur en voor alle cultuur überhaupt niet op zijn volle waarde geschat, en zich de typisch christelijke geest van het ‘ancien régime’ niet gerealiseerd. * * *
Nu stelt zich de vraag: Loonde het de moeite deze geschiedenis van België, geschreven of herzien tussen de jaren 1922 en 1932, zo luxueus uit te geven? Zeker, het eerste van de zeven delen, dat loopt tot het begin der XIVe eeuw, zou op vele punten gecorrigeerd moeten worden, en ook de andere delen geven hier en daar verouderde standpunten weer. Maar, zoals de werken van Ranke en Macaulay, zo behoudt ook Pirenne's werk, om het inzicht in het geschiedkundig gebeuren en het magistraal herscheppen van het verleden, een blijvende waarde. Pirenne is een der | |
[pagina 259]
| |
eersten geweest om het belang van de politieke en militaire factoren tot een juister proportie te herleiden, en de economische en sociale, die tegenwoordig zo benadrukt worden, de voorrang te geven; dit is geen geringe verdienste, al zouden wij nu meer dan hij deed de klemtoon leggen op de culturele en godsdienstige elementen in de gang der historie. Tenslotte, en dit is misschien zijn grootste titel op onze dankbaarheid, Pirenne heeft, in een tijd toen het nationalisme hoogtij vierde en tot ergerlijke excessen leidde, er op gewezen dat de geschiedenis van België slechts uit de Europese historie verklaard kan worden, dat nationale geschiedenis een Europees kader moet hebben om volledig begrepen te kunnen worden. Nu de wekroep tot het stichten van een Verenigd Europa zo dringend tot ons klinkt, wijst Pirenne aan alle Europese historici de weg, hoe zij in het vervolg de geschiedenis van hun vaderland te schrijven hebben. Tevens heeft hij eens en voor altijd de nadruk gelegd op de rol die de Zuidelijke en, wij mogen zeggen, de hele Nederlanden voor de verbroedering en symbiose van de Germaanse en de Romaanse wereld hebben te spelen. | |
II. De IllustratieDe bedoeling der verluchters was niet eerst en vooral een overvloedig prentenmateriaal over het verleden van België samen te brengen, maar wel door hun iconografie de tekst van Pirenne zelf volledig te doen leven. ‘Pour respecter le texte, il fallait établir une illustration inspirée des événements décrits par Pirenne lui-même. Les principales sources écrites, les monuments, les objets et les portraits mentionnés par le Maître ont donc été utilisés’Ga naar voetnoot13). Alle merkwaardige gebeurtenissen, vanaf de Hoge Middeleeuwen althans, zijn op een of andere manier in beeld gebracht. De slag van Hastings in 1066 zien wij weergegeven op het bekende borduurwerk van koningin Mathilde; de uitbeelding van de overwinning der Brabantse ridders te Woeringen op 5 Juli 1288 is genomen uit een vijftiende-eeuwse kroniek, terwijl er over de beroemde Groeningeslag op 11 Juli 1302 verscheidene reproducties zijn, o.a. die van de Oxfordse koffer. De kroniek van Froissart schenkt ons een tekening van de nederlaag van Filips van Artevelde te Westrozebeke in 1382, terwijl een aquarel ons toont hoe de Gentenaars zich in 1540 vóór Karel V vernederden. De aanbieding van het request door het eedverbond der edelen op 5 April 1566 is door een gravuur van Hogenberg uitgebeeld, zoals ook de onthoofding van de graven van Egmont en Hoorn twee jaar later, terwijl een hedendaagse foto de trap van het Prinsenhof te Delft toont, waar Oranje op 10 Juli 1584 werd vermoord. Voor de vier laatste eeuwen zijn het meestal schilderijen, die de grote historische feiten weergeven: de overgave van Breda in 1625 door Velazquez, de bekrachtiging van het Verdrag van Munster in 1648 door Gerard Ter Borch de Jongere, enz. Het Congres van Wenen in 1815 is echter volgens een kopergravure, en de troonsbestijging van Leopold I in 1831 volgens een litografie voorgesteld. Voor de laatste tientallen jaren zijn natuurlijk zeer talrijke fotografieën gebruikt. Een hele reeks beroemde personen defileert voor onze ogen: grote politici, letterkundigen, vooral Fransschrijvende, kunstenaars, vorsten en vorstinnen, keizers en een paar pausen. De Erasmus van Quinten Metsijs en Margareta van Parma door Antonio Moro zijn zeer mooi, terwijl het schilderij van de ouder wordende Oranje door Key in kleuren is gereproduceerd. Een Karel V of een Napoleon zijn op talrijke | |
[pagina 260]
| |
momenten van hun leven weergegeven, en natuurlijk kunnen wij de vier eerste Belgische koningen in heel hun regering volgen. De militaire geschiedenis is uitvoerig in beeld gebracht. De kruisboogschutters en lansdragers van de ‘Leugemete’ te Gent, de ‘Dulle Griete’, een groot vijftiende-eeuws kanon, en de ‘Stenen Man’ beide eveneens van Gent, een pistool met twaalf lopen van Luikse makelij, talloze degens, lansen en zwaarden, helmen, maliënkolders en wapenrustingen, de belegering van een burcht, een veldslag in de vlakte, de beschieting van een stad, een plunderpartij, oorlogswreedheden, en wat dies meer. Pirenne heeft echter vooral de nadruk gelegd op de economische en sociale geschiedenis: de illustratie onderlijnt dit op bijzondere wijze. De koffer met zeven sloten waarin de Brugse magistraat de gemeentecharters bewaarde, werd gefotografeerd. Een lakenvoller en een turfdrager, een windmolen van Edelare op een miniatuur van de XIIIe eeuw, een smidse en een mijn, zoals ook drukkers uit de XVIe eeuw, hoogovens en fabrieken uit de XIXe eeuw, en zovele platen die de nijverheid in beeld brengen. Een kraan aan de middeleeuwse Brugse haven of een Portugees karveel, een oude brug van de heirbaan Bavai-Keulen, een marktdag op de Meir te Antwerpen, het beruchte weefgetouw ‘Mull Jenny’, zoals Lieven Bauwens er enkele clandestien uit Engeland naar Gent wist over te brengen omstreeks 1800, de eerste trein van het vasteland in 1834, enz. De sociologen zullen met genoegen zien hoe diagrammen de tewerkstelling van kinderen en vrouwen, het pauperisme en het analfabetisme in de XIXe eeuw verduidelijken. Vanzelfsprekend zijn talrijke monumenten der bouwkunst onder de illustraties opgenomen: de belforten van Brugge en Gent, de hallen van Ieper, het gebouw der Oosterlingen te Antwerpen, het Schippershuis te Gent, het Huis Gruuthuse te Brugge, de Moerpoort te Tongeren en de Helpoort van Maastricht, het Duivelsteen en het Gravenkasteel te Gent. Ook de kerkelijke bouwkunst is rijk vertegenwoordigd; de mooie Romaanse kathedraal van Doornik en de Gotische Sinte Goedele van Brussel, het juweeltje dat de kerk van Pamele is, en de kerk van Damme. Toch valt voor de bouwkunst op, dat men allerminst naar volledigheid heeft gestreefd, en zelfs is er over beeldhouw- en schilderkunst, letterkunde en muziek tamelijk weinig. De verluchters zijn hun principe trouw gebleven: de tekst van Pirenne te illustreren en niet een mooi album aan te leggen. Wel geven zij heel wat kleinkunst: Mechelse of Brabantse kant, een tapijt waarop het doopsel van Chlodovech (Clovis) staat afgebeeld, zeer mooie ivoren beeldjes, een prachtig bronzen kruisbeeld dat vroeger op de Meir te Antwerpen stond, een Christusbeeld uit de XIIIe eeuw dat in de XVIIe eeuw Jansenistisch omgewerkt werd, een remonstrans in verguld zilver, een zilveren kelk uit de XIe eeuw. Een van de meest gelukte groepen reproducties zijn die, ontleend aan archiefstukken. Dit zijn nu eenmaal overblijfsels uit het verleden die zelden of nooit onder de ogen van het grote publiek komen. Zo krijgen wij te zien: het charter van de Blijde Inkomst van 1356, het Groot-Privilege van 1477, de pauselijke bul waarbij Paulus IV in 1559 in de Nederlanden veertien nieuwe bisdommen oprichtte, en talrijke andere charters en diploma's. Eveneens de titelpagina's van Oranje's apologie in 1581, van de eerste Mechelse katechismus in 1600, van de ‘Imago primi saeculi’ in 1640, ‘Den Luyster van Brabant’, de ‘Febronius’ en zo meer. Ook gewone brieven komen tamelijk talrijk voor: een autografe brief van Karel V, een originele brief van Willem van Oranje, en, nog meer typisch, een brief aan Filips II, waarop deze, zoals op tienduizenden andere brieven, in de rand zijn bemerkingen neerschreef. | |
[pagina 261]
| |
Aan het vijftigtal kaarten werd een bijzondere zorg besteed, al bevredigen zij ons niet volledig. Ze zijn naar onze zin meestal niet discreet en eenvoudig genoeg getekend. Wel kunnen wij de ontwikkeling van de grenzen van ons land de eeuwen door gemakkelijk op deze kaarten volgen, maar jammer ontbreekt een lijst van de kaarten achteraan in het boek. Het is ons niet duidelijk, waarom niet een paar grotere kaarten in kleuren werden gemaakt. Zo missen we werkelijk een grote gekleurde kaart van de Zeventien Provinciën in de XVIe eeuw, waarop de talrijke plaatsnamen die in Pirenne's tekst voorkomen, hadden moeten staan. Naast de kaarten brengen ook talrijke statistieken, grafieken en diagrammen een welkome aanvulling bij de gewone illustratie. Nog een enkel woord over een bijzondere groep: de caricaturen. Sinds de zestiende eeuw maken wij kennis met schot- en schimpschriften, maar de eigenlijke spotprent begint pas haar triomftocht op het einde van de XVIIIe eeuw. Zo verdelen Napoleon en William Pitt de wereldpudding, de eerste snijdt alvast een enorm stuk met Europa af, en de Engelsman Oceanië. Ofwel wij zien de ‘Bains Léopold’, een caricatuur op de voornaamste politieke leiders van 1880-1890. De meest geslaagde spotprent lijkt ons het ‘mystiek huwelijk’ van Frans van Cauwelaert en Kamiel Huysmans, waarop de rijzige Kamiel de bruidsjonker is, en de schuchter naar beneden blikkende bruid met de weelderige zwarte baard Van Cauwelaert verbeeldt; het is een toespeling op het accoord van 21 Juni 1921 tussen katholieken en socialisten voor het gemeentebestuur van Antwerpen.
Wij vertrouwen dat deze al te beknopte bespreking toch heeft laten uitkomen, dat pas met deze fraaie, zeer verzorgde en nauwgezet gecommentarieerde verluchting, de Histoire de Belgique van de grootmeester der Belgische historiografie volledig tot haar recht komt. |
|