| |
| |
| |
Kerk en Staat in Italië
door Dr L. van Egeraat
DE verhouding tussen Kerk en Staat heeft in Italië steeds bijzondere facetten gekend, uit de aanwezigheid van het hoofd der Katholieke Kerk te Rome verklaarbaar. Reeds tijdens het Risorgimento dreigde een Vaticaans probleem te ontstaan omdat de eenwording van Italië een inlijving van de pauselijke gebieden zou moeten betekenen. Mazzini had de Giovine Italia gesticht, een beweging die een Republiek wenste met Rome als hoofdstad. Deze Republiek zou van alle clericale smetten vrij moeten zijn en op modern-democratische wijze geregeerd worden door de Rede. De priester Gioberti had een geheel ander denkbeeld, dat hij in zijn boek Del primato morale e civile degli Italiani (1843) uiteenzette: een federatie van staten met de paus aan het hoofd. Hij hield de hulp van Piëmontese legers echter voor nodig om dit idee te verwerkelijken. Cattaneo - die in de heroïsche Cinque Giornate van 1848 in Milaan tegen de Oostenrijkers zou strijden - Manzoni, Balbo, Rosmini en Ventura hadden soortgelijke gedachten. ‘Neo-Welfen’ werden zij, niet onaardig, genoemd. Onaantrekkelijk waren hun denkbeelden niet, want zij wilden de rechten van de paus met die van de natie verzoenen. Zij trachtten daardoor ook Vaticaanse kringen - voorstanders van de status quo en afkerig van de ideeën der Franse revolutie en van Mazzini - voor de eenheidsgedachte te winnen.
Dan was er ook nog Cavour, die vooral het nationalistisch element in het Risorgimento vertegenwoordigde en niet - als Mazzini - aan samenzweringen en dolken dacht, maar een openlijke strijd tegen de Oostenrijkse bezetters wenste met behulp van Franse en Piëmontese legers. Hij had steeds de opvatting verdedigd van een vrije kerk in een vrije staat, zoals hij die had geleerd van Montalembert en de campagne van het tijdschrift l'Avenir, dat de ongunstige aspecten van een alliantie tussen Troon en Altaar steeds fel had uitgeschilderd. Een voorspelling overigens, dat Piëmont met het huis van Savoie de instrumenten der unificatie zouden worden, zou op dat moment hoogst ongeloofwaardig hebben geklonken. Wel stond van alle gewesten Piëmont en van alle steden Turijn het nauwst in contact met Europa's geestelijke stromingen. Wel ook stond het gewest vooraan in wat men de 19e eeuwse civilisatie noemde. Maar in Italië zelf zag niemand op naar Piëmont als het vlam- en snijpunt der Opstanding: het eeuwige Rome lokte veel meer. Toch zouden het grillig lot der historie én handige diplomatie van
| |
| |
Cavour aan het huis van Savoie het koningschap over geheel Italië gaan geven.
In 1846 werd de ‘liberale’ paus Pius IX gekozen tot schrik van Metternich, die opmerkte dat een liberale paus het enige was, wat aan de voor hem onaangename situatie ontbrak! En niet alleen kreeg de Kerkelijke Staat een voor die tijd sterk liberale constitutie, maar zelfs durfde Piëmont nu aan Oostenrijk de oorlog te verklaren. Dit echter ging de paus te ver: Oostenrijk was immers een katholiek land en bovendien was het Vaticaan weinig geporteerd voor de sociale hervormingen die het politieke liberalisme eveneens als eis ging stellen. Piëmont, aldus van belangrijke steun beroofd, moest de strijd voorlopig opgeven, doch weigerde toch de constitutie - zojuist gekregen en die later voor geheel Italië zou gelden - in te trekken. Inmiddels was Garibaldi aan de politieke horizon verschenen, meer dan Cavour het Franciscaans en minder dan hij het Macchiavellistisch element in het Risorgimento vertegenwoordigend. Samen met Mazzini was hij in Rome, waar een revolutiepoging uitbrak, paus Pius IX zich omringd zag door té radicale elementen en naar Gaëta vluchtte. Mazzini's regiem te Rome stortte echter ineen toen de Fransen de paus tehulp kwamen. Mislukten dus Mazzini's denkbeelden, die van de neo-Welfen deden dat evenzeer, want de paus had nu van het liberalisme uiteraard méér dan genoeg. De vooruitzichten voor het Risorgimento stonden slecht.
Maar nu kreeg Cavour zijn kans. De feiten zijn te zeer bekend dan dat wij deze nog uitvoerig moeten beschrijven. Een handig spel spelend met Frankrijk verenigde hij grote delen van Italië met Piëmont - óók gedeelten van de Kerkelijke Staat. Maar Rome werd nog ontzien, zelfs Garibaldi's pogingen om de stad in handen te krijgen werden niet gesteund: het Italiaans prestige in Europa mocht in geen geval schade lijden, zomin als Frankrijk en Oostenrijk in elkaars armen mochten worden gedreven.
En dan breekt in 1870 de Frans-Duitse oorlog uit. Frankrijk heeft dus andere zorgen en de weg is vrij om Rome binnen te trekken en de kroon te zetten op het Risorgimento. Aanvankelijk aarzelt men nog, omdat men toch ongaarne een Vaticaanse kwestie schept. Maar de vooruitzichten zijn té aantrekkelijk: Rome zou de hoofdstad van het Verenigd Italië kunnen worden. Gioberti zou geen gelijk krijgen met het denkbeeld van een Italiaanse federatie onder pauselijke leiding. Evenmin Mazzini met zijn republiek van Gedachte en Actie. Zelfs niet Garibaldi, die gemeend had dat de pauselijke troon automatisch zou wankelen voor een handvol Italiaanse helden. Wel echter Cavour, door het beiden van zijn tijd en door handige diplomatie.
| |
| |
Het is XX Settembre, 14 dagen na de slag bij Sedan. De schrijver en patriot de Sanctis onderbreekt in zijn manuscript van een ‘Geschiedenis der Italiaanse letteren’ de tekst om te melden, dat heden - 20 September 1870 - de Italiaanse troepen langs de porta Pia de eeuwige stad Rome binnenrukken.
* * *
De paus protesteerde en verliet het Vaticaan nimmermeer. De hem krachtens de Garantiewet gevoteerde gelden weigerde hij te aanvaarden en de katholieken werd verboden aan de politiek van het Quirinaal mede te werken. Het in 1874 afgekondigde ‘non licet’ - hoewel niet geldend voor het plaatselijke politieke leven, zodat een katholieke organisatie voor locale verkiezingen al vroeg bestond - belemmerde politieke activiteit van de katholieken. Wel bleef een onofficieel contact bestaan tussen het ministerie van Justitie en het Pauselijk staatssecretariaat, maar verder bleef Pius IX tot zijn dood in 1878 toe onverzoenlijk. Beweerden de regering en de ‘Witten’ al dat toch een plebisciet was gehouden; - de paus en de ‘Zwarten’ stelden zich op het standpunt dat een fait-accompli nimmer rechtscheppend kon zijn, nog afgezien ervan dat dit plebisciet onder uiterst beperkt stemrecht was gehouden. Het Vaticaan was er trouwens niet van overtuigd, dat het Verenigd Italië zou standhouden en verwachtte buitenlandse interventie, aanvankelijk van Frankrijk en later - toen laïcisme en vrijmetselarij daar steeds sterker werden - van Oostenrijk. De kans hierop, al werd zij nimmer realiteit, moest de regering ertoe leiden een uiterst voorzichtig en statisch buitenlands beleid te voeren.
Deze regering had de scheiding tussen kerk en staat doorgevoerd. Een staatskerk bestond niet, zomin als verplicht godsdienstonderwijs. De theologische faculteit was verbannen naar de seminaria. Het onderwijs ging lijden aan een overdrijving in positivistische richting en te groot vertrouwen in vooruitgang en wetenschap. De identificatie van het ministerie van onderwijs met het positivisme leidde weer tot een reactie die een wat ál te sectaristische kleur kreeg. Vooral het meisjes-onderricht kwam in handen van geestelijken, waardoor de Italiaanse vrouw - toch al sterk de samenleving beheersend - een conservatief element werd in de maatschappij.
Maar bij de dood van Pius IX werd het Conclave geheel met rust gelaten en de ‘witte’ ambtenaren, hoezeer vaak ook vrijmetselaar, zonden hun kinderen zelfs naar katholieke scholen. Soms werden speldeprikjes gegeven, zoals toen premier Crispi een standbeeld van Giordano Bruno onthulde op de Campo dei Fiori, juist de plek waar Bruno destijds op kerkelijk bevel was verbrand. Maar onder Leo XIII scheen
| |
| |
alreeds een verzoening niet uitgesloten. Hij verving het ‘non licet’ door het ‘(nunc) non expedit’. Hij zag zijn morele invloed stijgen: ontving eerbetoon van vele naties, suste het conflict dat uit de Kulturkampf was ontstaan, arbitreerde tussen Spanje en Duitsland over de Carolina-eilanden, stimuleerde het neo-thomisme en bleek een groot voorstander van sociale hervormingen. Echter was zijn houding tegenover Italië minder ruim. Zou hij, van zijn standpunt uit, eenzelfde opinie gehad hebben als premier Fortis? Deze schreef immers in 1905 - het werd eerst veel later bekend - ‘Het is voor ons van grote waarde dat de stem van de paus een Italiaanse stem is. Maar dat kan slechts op één voorwaarde: dat de wereld ervan overtuigd is, dat de paus, hoewel Italiaan, internationaal is. Zodra de wereld zou denken dat de paus geen internationaal standpunt meer heeft, is ook onze invloed verdwenen. Ergo onze politiek: wij moeten met het Vaticaan wel op gespannen voet blijven staan’.
Inmiddels bleven - afgezien van locale verkiezingen en van een in 1903 aan de katholieken gegeven consigne om de candidaten van Giolitti te steunen tegen de rode dreiging - de pogingen van de Siciliaanse priester Luigi Sturzo om de katholieken op te stoten in de vaart van het Italiaanse politieke leven, voorlopig vruchteloos. In 1900 publiceerde hij met enige anderen een program voor katholieke staatkundige actie, doch paus Leo XIII bleek in de encycliek ‘Graves de communi’ weinig geestdriftig voor Sturzo's denkbeelden. De priester Murri werd in 1909 zelfs nog geëxcommuniceerd, omdat hij zich tot parlementslid had laten kiezen.
De erkenning (de jure) van het Quirinaal door de grote Europese mogendheden beëindigde de hoop, dat deze mogendheden nog eens ten gunste van het Vaticaan zouden interveniëren. Paus Pius X - Guiseppe Sarto uit Venetië - was dan ook soepeler en verzoenender (in 1913 schafte hij het ‘non expedit’ af en de katholiek Meda werd lid van het oorlogskabinet), doch had aan regeringszijde geen geschikte tegenspeler. Nauwelijks één maand na Italië's intrede in de eerste wereldoorlog verklaarde kardinaal Rampolla, sprekend namens paus Benedictus, dat de H. Stoel op het stuk van neutraliteit of interventie de regering niet wilde doorkruisen. Deze uitspraak kwam bijzonder opportuun omdat men zich in Duitsland beijverde de Vaticaanse kwestie weer op te rakelen met de bedoeling de breuk tussen het Vaticaan en Italië - tot schade voor Italië - te verwijden. De vredesboodschap van paus Benedictus XV op 1 Augustus 1917 moge op een voor de inter-Italiaanse verhoudingen ongeschikt moment zijn gekomen, zij bleef buiten de directe politiek en het idee dat het Vaticaan moest wor- | |
| |
den geëxterritorialiseerd werd steeds sterker. De eerste besprekingen daartoe vonden tussen Orlando en Mgr Ceretti plaats en in 1920 liet de paus de bepaling vallen volgens welke hij geen katholiek staatshoofd ontving die ook het Quirinaal bezocht: Alfons XIII van Spanje werd de eerste die beiden een bezoek bracht.
In 1919 was het ideaal van Sturzo bereikt geworden: de oprichting van de Volkspartij, een progressief-democratische partij op brede basis. Zij kon slechts rechts genoemd worden inzover Sturzo een dam tegen het socialisme wilde opwerpen doch niet in enige verdere betekenis. Integendeel, anders dan in Frankrijk en Duitsland was een katholieke partij ontstaan die niet aan rechtse belangen was geliëerd. Een Miglioli b.v. deed zelfs mee aan de landbezettingen rond Cremona. Ook deze Volkspartij nu deed goed werk om de weg voor een verzoening te banen. Uitdrukkelijk werd oplossing van de Vaticaanse kwestie niét op het program gezet omdat deze - aldus Sturzo - een zaak van het gehele volk en niet van één partij was. Door de loop der gebeurtenissen - de feilen van de Volkspartij terzake waren niet groter of kleiner dan die van de andere partijen, maar haar anti-fascisme was te vaag en zij verklaarde zich bereid in een regering-Mussolini zitting te nemen - zou het nu Mussolini worden die de definitieve verzoening zou brengen. Men behoeft niet zover te gaan dat men nu liever aan Vaticaanse zijde uitstel had gezien om het toch te betreuren, dat het juist Mussolini werd die de Vaticaanse kwestie voor zijn wagen ging spannen.
Toen in 1923 de Volkspartij uit de regering werd verwijderd koos de Kerk partij tégen Sturzo! De Volkspartijer Cavazzoni viel in Mussolini's net: hij wist van diens plannen en liet zich verleiden een ministerspost te aanvaarden in het fascistisch kabinet. Pius XI verklaarde dat hij zelfs met de duivel wilde onderhandelen als het om het heil van de zielen ging en zo lag de weg vrij voor een van Mussolini's grootste showstukken. Tevens verwierf hij een prachtige terugval-linie, zoals hij er tevoren een gemaakt had van de monarchie. Of het ook zijn bedoeling was, op deze wijze invloed te krijgen in Palestina kan niet bewezen worden. In elk geval bereikte hij, dat Pius XI tegen studenten van de katholieke universiteit van Milaan over Mussolini zou spreken als een door de Voorzienigheid gezondene. En wederom toonde hij zich een goed leerling van Macchiavelli, die gepredikt had alle ideologieën in het belang van de Staat te benutten onder minachting van hun inhoud.
Het op 11 Februari 1929 gesloten Verdrag van Lateranen behelsde een financiële overeenkomst, een verdrag en een concordaat. Het Vaticaan kreeg een eigen grondgebied. Het katholicisme werd verklaard tot enige godsdienst van de staat, het kerkelijk huwelijk werd erkend, op
| |
| |
de scholen zou godsdienstonderwijs worden gegeven, de Katholieke Actie zou vrijelijk haar activiteiten mogen ontplooien.
* * *
Daarmee waren de moeilijkheden niet verdwenen. Nog hetzelfde jaar verklaarde de Duce, dat het Christendom slechts in stand had kunnen blijven omdat het vanuit het Oosten naar Rome was gekomen. In een toespraak voor studenten kwam de Paus tegen deze visie in verzet en toen in 1931 Mussolini's campagne tegen de Katholieke Actie werd ingezet - de een half millioen leden tellende organisatie was zeer actief, terwijl toch de staat de opvoeding en jeugdvorming voor zich bleef opeisen - antwoordde de Paus met de encycliek ‘Non abbiamo’ die een halt toeriep aan de droom van een Fascistisch-Katholieke Italiaanse Staat.
Tot 1938 was de houding van de Kerk tegenover het fascisme vrij critiekloos en vele Italiaanse geestelijken waren met de fascistische ideologie besmet. De afkondiging der rassenwetten echter in dat jaar werd het begin van een openlijk conflict. Zeker Paus Pius XII kan niet verweten worden het fascisme in bescherming te hebben genomen. Herinnerd zij slechts aan zijn toespraken over een democratische wereldorde, aan zijn verdediging van Polen, aan de telegrammen aan koningin Wilhelmina en koning Leopold, aan de ontvangst ten Vaticane van vele Joden, aan zijn verwijten jegens Pétain, aan zijn weigering om Hitler's Bolsjevistenkruistocht te zegenen. Ook in de moeilijke dagen van Rome's bezetting door de Duitsers ging van het Vaticaan een morele kracht uit. Nenni was niet de enige die in het Vaticaan asyl kreeg.
In het Verzet was de Volkspartij herboren onder de naam Democrazia Christiana (1943). Men was het erover eens, dat de nieuwe partij de tradities van de Volkspartij moest voortzetten - de partij moest er een zijn ‘van het centrum, doch die links houdt’ (de Gasperi) - doch het moderne Italië moest dichter dan in 1922 aan de rand van een katholieke staat gebracht worden. Wel echter moest een éénpartijstaat worden vermeden en een katholieke dictatuur zou nooit mogen worden uitgeoefend, zelfs niet als het electoraat dit zou wensen. Dit impliceerde dus, dat men coalitievorming als een goed beschouwde en de na-oorlogse jaren zouden deze mening inderdaad in de practijk brengen. Van groot belang voor de bewustwording van het katholieke volksdeel op politiek terrein en voor het electoraal succes van de Democrazia Christiana tevens, werd de kanselboodschap van kardinaal Schuster - aartsbisschop van Milaan - op 28 October 1945 afgelegd. Hij verklaarde daarin, dat het de plicht van de geestelijkheid was zich te inte- | |
| |
resseren in de binnenlandse politiek en dat het haar taak was het volk dienaangaande te instrueren. Ver verwijderd was men dus nu van het 19e eeuwse ‘non licet’. De afstand die het moderne Italië scheidt van dat rond 1900 blijkt nergens zo duidelijk als op dít punt. Stond de Kerk tegenover het eerste Risorgimento vijandig, voor het tweede Risorgimento kan juist het omgekeerde worden beweerd (voor de monarchie geldt in beide gevallen juist het tegendeel!). Hadden de katholieken in 1870 geheel met de Staat gebroken, thans besturen zij de natie en wel op een wijze, die los staat van Baal en Kerk beide. Zo werd in het moderne Italië een toenadering mogelijk tussen de politico-culturele en de religieuse krachten waaraan het in het eerste Risorgimento zozeer had ontbroken. Natuurlijk ontbreekt het in een dergelijke grote partij als de Democrazia Christiana niet aan innerlijke spanningen.
Voor de syndicalistische vleugel onder Pastore kan de partij niet links genoeg zijn; evenmin voor mensen als Gronchi, Fanfani en Taviani. Veel te progressief is de partij daarentegen weer naar de mening van een rechtervleugel onder Piccioni, Jacini en de Martino. Van belang is ook de achtergrond der partij: de Katholieke Actie, die één-derde van de op de lijsten der partij prijkende namen mag stellen. Onder leiding van prof. Gedda (in 1952 Veronese opgevolgd) wordt door de Katholieke Actie de rechtse tendens in de partij versterkt. Haar onverzoenlijkheid prikkelt de anti-katholieke trek van b.v. de liberalen; - een trek die nog een erfenis is uit het Risorgimento en welker doorwerking voor Italië schadelijk zou zijn.
Aan de kracht van de Democrazia Christiana en - merkwaardigerwijze - aan de hulp der communisten was het te danken, dat in de nieuwe Italiaanse grondwet van 1 Januari 1948 de artikelen konden worden opgenomen betreffende de verhouding tussen de kerk en de staat, artikelen die de uit het Verdrag van Lateranen geresulteerde situatie continueerden. Art. 7 van de Grondwet erkent dan ook het katholicisme als enige staatsgodsdienst, stelt het katholiek godsdienstonderricht op lagere en middelbare scholen verplicht, verbiedt de echtscheiding en erkent het uitsluitend voor de kerkelijke autoriteit gesloten huwelijk als rechtsgeldig. Een voor de Kerk minder gunstige bepaling - die echter nog geen onaangename consequenties heeft gehad - is deze, dat het Vaticaan terzake van de benoeming van bisschoppen overleg moet plegen met de landsregering. Te beweren - zoals wel gedaan wordt - dat op deze wijze de Italiaanse regering op de persoon van een toekomstige Paus invloed kan uitoefenen, gaat echter ongetwijfeld te ver. Sinds 1946 prevaleerden trouwens in het kardinaalscollege de niet-Italianen voor het eerst.
| |
| |
Hoewel het katholicisme de enige staatsgodsdienst is, wordt toch aan andere godsdiensten volledige vrijheid gegeven. De laatste tijd echter worden terzake enige klachten gehoord. Geen kerkgebouw mag n.l. geopend worden zonder politievergunning en door talmen met de verstrekking van de verlenging daarvan moesten in 1952 22 protestantse bedehuizen worden gesloten. De uitvoerende macht maakt vooral bezwaar tegen wervende arbeid van de protestanten, minder tegen de uitoefening van eredienst door gevestigde groepen. Nog niet 1% der Italianen behoort echter tot een andere dan de katholieke kerk. Er zijn ± 100.000 protestanten, waaronder ruim 40.000 Waldenzen, evenals de Methodisten en Baptisten in Noord- en Midden Italië gevestigd. Zij mogen zelfs over een kwartier radiozendtijd per week beschikken. De Lutherse kerk heeft centra in Milaan, Merano en Bolzano. De uit Amerika gekomen Evangelische secten trachten vooral in Zuid-Italië - waar de bewoners veel geëmigreerde familieleden in Amerika hebben - voet aan de grond te krijgen. Joden zijn er in Italië nog 48.000, de weinige Grieks schismatieken en Mohammedanen zijn quantitatief onbelangrijk.
Toen het communisme vanaf 1947 steeds meer zijn subversief karakter ging blootleggen, koos de Kerk moreel partij zoals zij het sinds 1938 tegen het fascisme had gedaan. De katholieke Italianen werd voorgehouden, dat stemmen op het communisme een moreel kwaad en zondig was. Helaas was de lagere clerus veel fanatieker en dreigde zelfs op eigen gelegenheid met eeuwige hellestraffen. Haar actie bij de jongste verkiezingen - Juni 1953 - was zelfs zo groot, dat men daartegen in het parlement bezwaar maakte en enige geestelijken strafrechterlijk werden beboet. Is een stellingname als die der lagere geestelijkheid te veroordelen en zelfs schadelijk voor de zaak van het katholicisme als religie, bezwaarlijk kan gesteld worden dat de katholieke kerk als zodanig zich met de Italiaanse politiek zou bezighouden. Ook de Democrazia Christiana - het zij herhaald - is geen kerkelijke partij.
* * *
Onkerkelijkheid behoort in de leidende kringen van het Italiaanse volk tot de goede manieren. Mannen achten kerkbezoek vaak beneden hun waardigheid en vooral in de steden is het kerkbezoek bijzonder slecht. Te Rome verzuimt 90% der katholieken de Zondagsmis. De techniek der geboortebeperking is onder de katholieke algemeen verbreid: het geboortecijfer in noordelijk Italië - het is een niet algemeen geweten feit - is een der laagste van Europa. Toch sluit dat alles niet uit, dat Italië van de geest van het katholicisme is doortrokken. De Kerk sluit zich bij vele aspecten van het Italiaanse leven aan; een
| |
| |
uitgebreid ritueel is aanwezig bij geboorte, huwelijk en dood; de Kerk is nauw bij de opvoeding betrokken en heeft grote invloed op de Italiaanse vrouw; in de dorpen en kleine steden worden de festivals en dorpsvermaken in een religieus kleed vermomd. Wil dat alles echter geen uiterlijkheid blijven en de Kerk haar vat op de massa niet (verder) verliezen, dan lijkt vooral noodzakelijk, dat zij de beginselen der sociale rechtvaardigheid luid van de daken schreeuwt. Veel zal hier afhangen van het gedrag der Italiaanse geestelijkheid. De 70 duizend monniken die Italië telt - in Subiaco stond de wieg van het Westerse kloosterwezen - hebben een vrij nauw contact met het volk, dat vooral in de Franciscanen medestrijders ziet. Met de overige geestelijkheid staat het echter minder gunstig. De lagere rangen van de clerus zijn weinig indrukwekkend en voor driekwart te zeer van cultuur gespeend. Op de dorpen leven zij als de boeren en bewerken zelf een stuk land. Hun invloed is echter groter dan die van de hogere geestelijkheid - veelal uit de conservatieve adel gerecruteerd - en hun woord maakt minder kans om te vallen op de droge rots.
* * *
Toen op 16 Juni 1946 de oude Republikeinse tricolore met het ‘Dio e popolo’ voor het eerst na 1849 op de Capitolijnse heuvel werd gehesen, zag men vele Italianen wit worden van ontroering. Er vielen tranen van hoop, maar ook van bezorgdheid voor de nieuwe republiek, geboren op de 22e verjaardag van de moord op Matteotti en op de 6e van Mussolini's oorlogsverklaring.
Ingeval de bestaande verhouding tussen kerk en staat gecontinueerd kan blijven en ingeval de Kerk niet zal aflaten haar beginselen van sociale rechtvaardigheid te prediken, zal dit prachtige land en volk, in plaats van een nieuwe schilder- of beeldhouwschool, een politiek kunstwerk kunnen voortbrengen. Uit Macchiavellistisch intellect en Franciscaanse geest kan een politieke synthesis geboren worden, die het probleem van de moderne staat oplost.
| |
Literatuur
Binchy, D., Church and State in fascist Italy (New York 1942). |
Chabod, F., L'Italie contemporaine (Parijs z.j.). |
Cianfarra, C., The Vatican and the war (New York 1948). |
Egeraat, L. van, Italië (Meppel 1954). |
Halperin, S., The separation of church and state in Italian thought from Cavour to Mussolini (Chicago 1939). |
Marc-Bonnet, H., La papauté contemporaine (Parijs 1946). |
Naughton, J., Pius XII on world problems (New York 1943). |
Seldes, G., The Vatican, yesterday, today, tomorrow (New York 1934). |
Sforza, C., Contemporary Italy (New York 1944). |
Sprigge, C., The development of modern Italy (Londen 1943). |
Sturzo, L., The Vaticans position in Europe. In: Foreign Affairs, Jan. 1945. |
Wiskemann, E., Italy (Londen 1947). |
|
|