Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Sir Winston S. Churchill Nobelprijs voor de letterkunde 1953
| |
[pagina 217]
| |
genoegen mee neemt ofschoon dat de waarachtige vrede als het ware de pas afsnijdt. Neen, slechts de grote vrede is hem waardig, is naar zijn maatstaf, of omgekeerd. Vandaar dat hij twee dagen vóór de jongste parlementaire verkiezingen aankondigde dat hij hoopte die vrede te bewerkstelligen door rechtstreeks contact met Moskou. Tot heden is hij er niet in geslaagd. Maar ook deze keer geeft hij zich niet gewonnen en op 10 October van dit jaar besloot hij zijn toespraak op het jaarlijkse congres van de conservatieve partij met de woorden: ‘Blijf ik voorlopig aan het roer, er de last van dragend op mijn leeftijd, dan doe ik het niet uit machts- of regeringszucht. Van beide heb ik ruimschoots mijn aandeel gehad. Blijf ik, dan is het omdat ik het gevoelen heb dat ik met de hulp van gebeurtenissen uit het verleden, mijn invloed kan doen gelden in het voordeel van wat me het nauwst aan het hart ligt: de uitbouw van een veilige en duurzame vrede’Ga naar voetnoot1).
* * *
Er is, alles bij elkaar genomen, één dominerende karaktertrek in hem die we niet uit het oog mogen verliezen: Churchill is dol verliefd en verlekkerd op Het Leven. Zijn levenslust, levensvreugde en vitaliteit hebben tegelijk iets Rabelaisiaans en iets Rubensiaans. Verbeeldt u, bijvoorbeeld, een ontmoeting tussen die twee reuzen: Rubens en Churchill. Een diplomatieke ontmoeting. Of een ontmoeting van twee kunstenaars. U hebt de keus! De idee van zo'n ontmoeting is volkomen juist. Rubens was een kunstschilder die in zijn diplomatie en in zijn volumineuse correspondentie dát deel van zijn wonderbaarlijke vitaliteit legde, dat in zijn schilderstukken geen plaats kon vinden. Churchill, drie eeuwen na hem, doet precies het tegenovergestelde. Maar dat is hoogstens een kwestie van klemtoon en omstandigheden. Beiden leren zij ons dat zowel de grootste als ‘de kleinste dingen hun eigen schoonheid hebben’. In een massa andere volzinnen van Churchill bruist eenzelfde grenzenloze levensdronkenschap, nog versterkt door zijn worstelaarstemperament dat hem nooit in de steek laat. ‘Steeds, zei hij eens, steeds ben | |
[pagina 218]
| |
ik bereid geweest de marteldood te sterven. Maar ik heb er ook altijd de voorkeur aan gegeven dat die gebeurtenis zo lang mogelijk op zich zou laten wachten’. - Of nog: ‘Wat een zegen dat het leven niet zo bijster gemakkelijk is.... Het eind zou dan veel te vlug komen’.
* * *
Men heeft natuurlijk het recht deze of andere gezegden van Churchill te betwisten. Churchill vraagt geen eenstemmigheid. ‘Townshend, schreef hij jaren geleden, werd bemind door al wie hem kende. Maar zo'n onverdeeld enthousiasme is van twijfelachtig allooi’. Hier vinden we dus de man weer die geen algemene goedkeuring zoekt, tenzij - misschien! - in de allerbelangrijkste omstandigheden. Bijvoorbeeld, in oorlogstijd als hij de volkeren wenst en probeert op te tillen tot zijn niveau. Dat hij gemakzucht in alles verafschuwt, blijkt trouwens kristalhelder uit zijn raad aan ouders: ‘Geeft uw kinderen geen zakgeld. Koopt hun een paard, als U dat mogelijk is’.
* * *
Het voorafgaande toont ons in zijn waarachtige gestalte: Churchill de worstelaar. De man die worstelt in en met grote en kleine dingen en aangelegenheden. In het openbaar leven en in zijn vrije uren, op de tribune, met het penseel en met de pen. Of hij wil of niet, hij moet kunnen worstelen met mensen, met problemen, af en toe zelfs met de natuurelementen. Niet dat hij ze wenst te verknechten, dat niet. Hij wil ze als vennoten aan zich binden, om met hun medewerking, het leven mooier, machtiger, kortom, levenswaardiger te maken. Om daartoe te geraken, laat het heden noch het verleden hem onverschillig. A fortiori dus ook niet de toekomst: ‘Enkel door de studie van het verleden kunnen we, hoe vaag en onvolledig dan ook, in de toekomst lezen. Misschien is het zelfs uitsluitend onze eerbied voor het verleden, die ons de toekomst waardig maakt’.
* * *
Deze en dergelijke volzinnen, boutades en voltreffers zijn helemaal karakteristiek voor het Churchilliaanse arsenaal. Hij put er in om zijn tegenstrevers af te matten (figuurlijk gesproken, misschien wel af te maken) en de half- of drie-kwart sluimerenden door striemende zweepslagen opnieuw op te roepen tot zijn strijd voor een volwaardiger bestaan. Bij een hele of gedeeltelijke moedeloosheid of nederlaag, kan hij zich onmogelijk neerleggen met Christelijke gelatenheid. Het conflict dat | |
[pagina 219]
| |
eertijds is opgerezen tussen hem en Z.M. Koning Leopold moet in dát licht worden gezien. In wat wellicht het somberste uur in de geschiedenis van hun respectievelijke landen was, zei de Vorst: ‘Ondergaan (in de zin van lijden, doorstaan) is niet hetzelfde als aanvaarden’. Van zijn kant deed Sir Winston Churchill in het Britse Lagerhuis het onvergetelijke woord weerklinken: ‘Op de nederlaag past slechts één antwoord: de zegepraal!’ * * *
Churchills ganse persoonlijkheid staat in het teken van die onbuigzame combativiteit. En hierin is het niet mogelijk, de schrijver van de redenaar, de kunstenaar van de staatsman te scheiden. Eigenlijk is het deze fundamentele eenheid die hem bovenal van de gewone sterveling onderscheidt, en die zo treffend werd beklemtoond in de proclamatie van de Zweedse Academie, verklarend dat de Nobelprijs voor de Letterkunde hem wordt toegekend ‘voor zijn meesterschap in de historische en biografische uitbeelding, en voor zijn briljante redenaarskunst waarin hij uitmunt als de verdediger van de eeuwigdurende menselijke waarden’Ga naar voetnoot2). Churchill de worstelaar immers, die zich steeds heeft gedragen naar het (nagenoeg onvertaalbare) Engelse gezegde ‘Always play the Game’ - hij speelt zijn spel met brutale, doch niet altijd even handige openhartigheid -, wordt prachtig terzijde gestaan door de Churchill die een grootmeester is in het Engelse proza. ‘Het meesterschap over de taal, zegt hij trouwens, is een essentieel bestanddeel van de voldragen en volwaardige persoonlijkheid’. Om zich dat meesterschap eigen te maken is hij ter school gegaan bij de grote Engelse prozaschrijver en geschiedkundige Edward Gibbon. Dit betekent evenwel niet dat hij zijn leermeester ooit slaafs heeft nagebootst. Integendeel. Hij heeft zich een aantal finesses eigen gemaakt en regels vastgesteld die volkomen persoonlijk zijn. Een van de meest markante is b.v. de cascade van vier hoedanigheidswoorden, zoals in de volgende karakterschets van Veldmaarschalk Lord (toen Generaal) Montgomery: ‘Die heftige en geduchte generaal - een Cromwelliaanse verschijning - wrang, streng, talentvol, onvermoeid - zijn leven weggeschonken aan de studie van de krijgskunde, die zich in uitzonderlijke mate het vertrouwen en de toewijding van het Leger heeft weten te verzekeren’. | |
[pagina 220]
| |
Hoe de tegenstander er in gegeven omstandigheden van langs kan krijgen, moge blijken uit hetgeen hij zegt over G.B. Shaw: ‘Hij was een van mijn prilste antipathieën.... - Dat luminieuze, vaardige, wrede en veelomvattende wezen - Het met lovertjes versierde Wintermannetje, dansend in de zon’.
* * *
Dit kort essay put het onderwerp lang niet uit. Het raakt het, feitelijk, nauwelijks aan. Dit wordt trouwens bevestigd door een spitsvondig woord van wijlen President Roosevelt. Deze getuigde immers dat ‘Churchill per dag met ongeveer honderd nieuwe ideeën komt aandragen, waarvan er vier het onthouden overwaard zijn’. Churchill is thans zijn tachtigste levensjaar ingetreden.... Wat dat aan goede, te onthouden ideeën betekent, kan de lezer het best voor zichzelf berekenen. Intussen vergete hij alvast deze éne niet: ‘Trek er op uit in het zonlicht en wees gelukkig met wat je ziet!’ |
|