Streven. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Niels Stensen
| |
Jeugd en studiejarenNiels Stensen (gelatiniseerd Nicolaus Steno of Stenonis) werd in 1638 te Kopenhagen geboren als zoon van een goudsmid en in het Lutheranisme opgevoed. Zijn familie telde vele lutherse predikanten onder haar leden. Na het beëindigen van de Latijnse school bestudeerde hij aan de universiteit van Kopenhagen de geneeskunde en legde zich bijzonder toe op de anatomie. Hierna ging hij volgens de gewoonte van die tijd in het buitenland zijn studie voortzetten. Holland beleefde toen zijn gouden eeuw, en het ‘Athenaeum Illustre’ te Amsterdam en vooral de hogeschool van Leiden trokken talrijke studenten uit heel Europa. Ook de student Stensen begaf zich naar Holland en werd te Amsterdam gastvrij opgenomen in het huis van Gerardus Blasius (Blaes), die geneeskunde doceerde aan het ‘Athenaeum Illustre’. Te Amsterdam maakte Stensen kennis met een groot aantal geleerden en sloot vriendschap met de later zo beroemde onderzoeker van insecten Swammerdam. In Amsterdam deed hij als student van 22 jaar ook zijn eerste grote ontdekking op anatomisch gebied. De 7e April 1660 ontdekte hij in de kop van een schaap de afvoerbuis van de oorspeekselklier, die naar hem ‘ductus stenonianus’ genoemd werd. Blasius, in wiens huis Stensen deze ontdekking gedaan had, trachtte echter de geleerde wereld te doen geloven, dat niet Stensen maar hijzelf de ontdekker was, en zo ontstond er over deze kwestie een heftige controverse, die drie jaar lang de pennen in beweging hield. In deze ongelijke strijd tussen professor en student bleef Stensen overwinnaar, maar daar de verhouding grondig bedorven was, had hij na een verblijf van slechts vier maanden Amsterdam reeds verlaten en zich te Leiden gevestigd, waar hij aan de | |
[pagina 39]
| |
hogeschool zijn studies voortzette onder leiding van de professoren Franciscus de la Boë Sylvius, de beroemdste vertegenwoordiger van de beginnende iatro-chemische school, en Johannes van Horne, de bekende anatoom en physioloog, die o.a. de eerste beschrijving en afbeelding gaf van de borstbuis (ductus thoracicus) van de mens. Al spoedig sloten beiden vriendschap met Stensen, die niet alleen een geniaal ontdekker bleek te zijn, maar ook aller harten tot zich trok door zijn bescheidenheid, vriendelijkheid en oprechtheid. In de vier jaren van zijn verblijf te Leiden deed Stensen de ene ontdekking na de andere. Hij vond de afvoerbuisjes van de traanklier naar het oog, de traanpunten en de traanbuisjes (ductus lacrimales), die het overtollige traanvocht via het traankanaal naar de neus leiden. Hij was de eerste die de werking van het traanapparaat op de juiste wijze verklaarde en als normale functie van het traanvocht het vochtig houden van het hoornvlies van de oogappel aangaf. Vervolgens maakte hij een uitvoerige studie van de klieren van neus- en mondholte. Daarna onderzocht hij de structuur van hart en spieren. De meeste der toen heersende theorieën over de aard van het hart berustten meer op fantasie dan op wetenschappelijke waarneming. Zelfs Harvey, de ontdekker van de bloedsomloop, verdedigde nog de opvatting, dat het hart de zetel zou zijn van de ‘ingeboren levenswarmte’. Stensen bewees, dat het hart een spier is en niets anders dan een spier. In zijn Leidse tijd kwam Stensen ook in aanraking met Spinoza, die toen te Rijnsburg woonde. Reeds te Amsterdam had de grote geloofsverdeeldheid onder de protestanten op Stensen, die in zijn vaderland alleen het Lutheranisme gekend had, diepe indruk gemaakt. Te Amsterdam heeft hij naar alle waarschijnlijkheid ook reeds kennis gemaakt met katholieke geleerden en kunstenaars. Hij begon te twijfelen aan de waarheid van de godsdienst waarin hij was opgevoed. De omgang met Spinoza dreigde zelfs zijn geloof in een persoonlijke God aan het wankelen te brengen. De geloofscrisis waarin Stensen geraakt was zou enige jaren later opgelost worden door zijn overgang tot het katholicisme. | |
Frankrijk en Italië - BekeringNadat Stensen zijn studies te Leiden voltooid had, begaf hij zich na een kort verblijf in Kopenhagen naar Frankrijk. Op reis naar dat land had hij te Keulen een onderhoud met een Jezuïet over de verhouding van protestantisme en katholicisme. In Parijs nam Thévenot, de latere bibliothecaris van Lodewijk XIV, hem gastvrij in zijn woning op. Thévenot was het middelpunt van een kring van geleerden, die voornamelijk de natuurwetenschappen beoefenden. In 1666 zou Colbert hen verenigen in de ‘académie des sciences’. De jonge, snel beroemd geworden anatoom uit Denemarken werd de nieuwe ster in dit illustere gezelschap. Ten huize van Thévenot hield hij voor deze geleerden zijn vermaarde Discours sur l'anatomie du cerveau, waarin hij o.a. de stelling van Descartes, dat de ziel op het lichaam zou inwerken door middel van de pijnappelklier, weerlegde en ook het bestaan van de ‘esprits animaux’ sterk in twijfel trok. | |
[pagina 40]
| |
Godsdienstige vraagstukken interesseerden Stensen te Parijs in steeds hogere mate. Hij discussieerde met verschillende katholieke godgeleerden en ook met Elisabeth Rantzau, de weduwe van Josias Rantzau, maarschalk van Frankrijk, die na de dood van haar man in het klooster getreden was. Josias Rantzau behoorde tot een beroemd adellijk geslacht uit Holstein en was in Frankrijk van het lutheranisme tot het katholicisme overgegaan. Met introductiebrieven van Thévenot begaf Stensen zich in het jaar 1665 naar Florence. Ferdinand II de Medici, volgens de traditie van zijn geslacht een beschermer van kunsten en wetenschappen, trachtte hem blijvend aan zijn hof te binden en bood hem een royaal inkomen aan, waarvan hij onbezorgd zou kunnen leven, en de betrekking van anatoom aan het ziekenhuis van Santa Maria Nuova. Stensen ging op dit voorstel in en zo werd Florence zijn tweede vaderstad. Hij sloot er vriendschap met de beroemde geleerden Viviani (leerling en levensbeschrijver van Galilei), Redi en Malpighi en werd lid van de Accademia del Cimento (‘Academie van het Experiment’), de in 1657 te Florence opgerichte vereniging van beoefenaars der natuurwetenschappen, die als eerste uitdrukkelijk het experiment tot wetenschappelijk uitgangspunt koos. In Florence kwam Stensen o.a. tot de overtuiging, dat de organen der vrouwelijke zoogdieren die men in zijn tijd met de naam ‘testes muliebres’ aanduidde, eigenlijk ovaria zijn. De ontdekking van de follikel door Reinier de Graaf in 1672 bewees de juistheid van deze hypothese. In deze jaren werd Stensen ook de grondlegger van de moderne wetenschappelijke geologie. Hij bewees dat de z.g. glossopetrae, die in het Toscaanse landschap gevonden werden, fossiele haaientanden waren. Deze studie bracht hem tot fundamentele onderzoekingen over de structuur der aardlagen en het ontstaan van de aarde. Het resultaat hiervan legde hij neer in zijn baanbrekend werk Prodromus de solido intra solidum contento. Met dit werk was hij zijn tijd ver vooruit, zover zelfs, dat men pas in de vorige eeuw de waarde ervan volkomen ging beseffen. In Italië werd Stensens blik steeds meer gericht op de katholieke kerk. In Livorno was hij diep onder de indruk gekomen van het levendige geloof van het volk bij een Sacramentsprocessie en ook de omgang met zijn Italiaanse vrienden, waarvan er velen even vurige katholieken als grote geleerden waren, trok hem tot het katholicisme. De grootste menselijke invloed in dit opzicht werd echter uitgeoefend door Maria Flavia del Nero, een bejaarde religieuze uit een aanzienlijke Florentijnse familie, door Donna Lavinia Felice Cenami Arnolfini, de vrouw van de gezant van Lucca bij het hof der Medici, die in de wereld het leven van een heilige leidde, en door de Jezuïet Pater Emilio Savignani. Na veel inwendige strijd deed Stensen eindelijk de beslissende stap en legde de 7e November 1667 de katholieke geloofsbelijdenis af. | |
De lekenapostelNa zijn bekering zette Stensen zijn anatomische en geologische onderzoekingen aanvankelijk nog voort, maar tevens voelde hij zich aan- | |
[pagina 41]
| |
gespoord, om ook anderen deelachtig te maken aan het grote geluk dat hij gevonden had. Zijn gedachten gingen vooral uit naar zijn vrienden in Holland. In een reeks brieven aan de calvinist Sylvius zette hij de redenen van zijn overgang tot het katholicisme uiteen en aan Spinoza schreef hij zijn ‘Epistola ad novae philosophiae reformatorem’, waarin hij hem aanspoort de ‘philosophie van het katholieke geloof’ te bestuderen. In het jaar 1672 werd hij door de koning van Denemarken uitgenodigd, aan de universiteit van Kopenhagen de anatomie te komen doceren. Stensen ging hierop in. Als katholiek was hij in Denemarken uitgesloten van het professoraat, maar de moeilijkheid werd omzeild, doordat hem de titel werd verleend van ‘Anatomicus Regius’. Als zodanig sprak hij bij zijn eerste openbare demonstratie de woorden die als motto boven dit artikel staan. Als man van wetenschap oogstte hij alom bewondering, maar toch zou hij niet lang in Denemarken blijven. Het feit dat hij katholiek was maakte zijn positie steeds moeilijker en zo keerde hij in 1674 naar zijn geliefd Florence terug. Op reis naar deze stad bezocht hij te Hannover de katholiek geworden hertog van Brunswijk-Lüneburg, Johann Friedrich, die zich zeer beijverde voor de bekering van zijn protestantse landen. Intussen was Ferdinand II de Medici gestorven en als groothertog van Toscane opgevolgd door zijn zoon Cosimo III. Evenals zijn vader was hij een echte Maecenas en toonde voor Stensen, die hij in zijn wetenschappelijk werk bleef steunen, de grootste bewondering. Stensen voelde zich echter steeds meer aangetrokken tot een leven waarin hij zich geheel kon wijden aan zijn eigen volmaaktheid en aan het zieleheil van zijn medemensen. Reeds vóór zijn bekering had hij op allen die hem kenden indruk gemaakt door zijn voorbeeldig leven, en over de tijd ná zijn bekering schreef in 1672 de latere kardinaal Opizio Pallavicini, die als nuntius te Florence Stensen had leren kennen, aan de secretaris van de Propaganda te Rome, aartsbisschop Colonna-Baldeschi: ‘Stensen.... kwam vijf jaar geleden tot het geloof. Hij heeft nu zulke vorderingen gemaakt, dat men hem tot de volmaakten kan rekenen. Zijn goedheid en zijn deugden bloeien in zulk een mate, dat ik hem met de heiligste mensen op één lijn stel’. | |
Priester en Apostolisch Vicaris der noordelijke landenIn 1675 werd Stensen in de dom van Florence priester gewijd. Twee jaren werkte hij nu als zielzorger in deze stad. Hij had een biechtstoel in de kerk van de Theatijnen en wijdde zich vooral aan de gevangenen en aan de bekering van de vele niet-katholieke vreemdelingen, die als kooplieden dikwijls langere tijd in Florence vertoefden. In 1676 was de eerste Apostolisch Vicaris der noordelijke landen, de Italiaan Valerio Maccioni, gestorven. Behalve de Skandinavische landen behoorde ook een gedeelte van Noord-Duitsland tot zijn rechtsgebied, n.l. de steden Hamburg, Bremen en Lübeck, het gebied van de hertog van Brunswijk-Lüneburg en de landen Holstein en Mecklenburg. Hij had geresideerd te Hannover, aan het hof van de reeds genoemde hertog Johann Friedrich. Op verzoek van Johann Friedrich, | |
[pagina 42]
| |
die - zoals we gezien hebben - Stensen enige jaren geleden had leren kennen, benoemde nu Paus Innocentius XI Stensen in 1677 tot opvolger van Maccioni. Behalve het verzoek van de hertog hebben ongetwijfeld tot zijn benoeming ook meegewerkt het feit dat hijzelf ook uit het noorden afkomstig was, het hoge aanzien dat deze bekeerling ook in protestantse kringen allerwegen genoot, zijn kennis van de protestantse mentaliteit, zijn apostolische ijver om zijn voormalige geloofsgenoten te bekeren en zijn heilig en armoedig leven. De 19e September 1677 ontving Stensen te Rome de bisschopswijding en werd benoemd tot titulair bisschop van Titiopolis. Negen jaar, tot aan zijn dood, zou hij in het noorden werken. Evenals zijn voorganger vestigde hij zich te Hannover. Van hieruit ondernam hij verre vorm- en visitatiereizen, waarover ons echter slechts weinig bekend is. Ofschoon hij veel aan het hof verkeerde, leefde hij uiterst armoedig en verstorven. Hij vastte streng en sliep op een stromatras of in een leunstoel, waarbij een oude mantel hem als deken diende. Aan het hof van hertog Johann Friedrich ontmoette hij vaak de jonge hofbibliothecaris en philosoof Gottfried Wilhelm Leibniz, die samen met hem door de hertog dikwijls ten maaltijd werd uitgenodigd. Leibniz streefde ijverig naar de hereniging van katholieken en protestanten. Van katholieke zijde kreeg hij steun van de Duitse keizer, van Bossuet en vooral van Spinola, aanvankelijk bisschop van Knin in Dalmatië, later van Wiener-Neustadt. Innocentius XI keurde dit streven goed, maar hield zich zeer gereserveerd. In 1679 kwam het te Hannover tot onderhandelingen. Op verzoek van Spinola nam ook Stensen hieraan deel, ofschoon hij er, ondanks zijn irenische gezindheid, weinig van verwachtte. De onderhandelingen mislukten. Na de dood van Johann Friedrich moest Stensen in 1680 Hannover verlaten, daar er nu weer een protestantse vorst aan het bewind kwam. Naast zijn functie van Apostolisch Vicaris kreeg hij nu ook die van wijbisschop van Münster, welks bisschop, de energieke maar ziekelijke Ferdinand von Fürstenberg, ook wereldlijk vorst van zijn bisdom en tevens bisschop van Paderborn was. Stensens voornaamste pastorele zorg was de uitvoering van de hervormingsdecreten van het Concilie van Trente. Hij visiteerde een groot deel van het bisdom Münster en organiseerde overal het catechetisch onderwijs. Bij zijn streven boekte hij vele successen, maar stuitte ook op zeer veel verzet, niet het minst bij een deel van de geestelijkheid. Hoe weinig de geest van Trente in sommige opzichten nog was doorgedrongen, bleek na de dood van bisschop Ferdinand von Fürstenberg in 1683, toen de domheren tegen de bepalingen van het Concilie de keuze trachtten door te zetten van Maximilian Heinrich, die reeds drie bisdommen bezat, nl. Keulen, Hildesheim en Luik. Wijbisschop Stensen verzette zich krachtig en weigerde de Mis ter ere van de Heilige Geest te zingen, die de verkiezing zou voorafgaan. Maximilian Heinrich werd gekozen. De paus weigerde deze keuze te bevestigen en Maximilian Heinrich heeft zijn nieuwe bisdom nooit betreden, maar de positie van Stensen was onhoudbaar geworden. Na een kort verblijf te Hamburg ging hij naar Schwerin in het protestantse Mecklenburg, waarvan de | |
[pagina 43]
| |
vorst, hertog Christian Louis, in 1683 katholiek geworden was, maar tengevolge van de tegenstand van zijn protestantse onderdanen en hofbeambten weinig voor het katholicisme bereiken kon. Met moeite kon de Apostolische Vicaris in Schwerin een eenvoudige woning krijgen. In Schwerin werkte Stensen als eenvoudig missionaris, maar hij had er met zijn arbeid onder de protestanten al even weinig uitwendig succes als elders. Reeds lang was hij tot de overtuiging gekomen, dat in een tijd waarin vele prelaten nog steeds een rijk en weelderig leven leidden, alleen een leven van vrijwillige armoede en versterving op de lutheranen indruk kon maken. Consequent had hij daarom van zijn leven een heldhaftig offer gemaakt voor de bekering van zijn vroegere geloofsgenoten. In Schwerin bereikten zijn gebedsleven, zijn milddadigheid, zijn geest van armoede en versterving hun hoogtepunt. Eind 1686 werd Stensen ernstig ziek en stierf de 5e December van dat jaar op 48-jarige leeftijd. Daar er in de wijde omtrek geen katholieke priester te vinden was, moest hij zelfs de troost van de laatste H. Sacramenten ontberen. Zijn vriend en beschermer Cosimo III liet zijn lijk overbrengen naar Florence, waar het in een eenvoudige houten kist werd bijgezet in de crypte van San Lorenzo, de hofkerk der Medici.
* * *
Stensen had op zijn tijdgenoten een diepe indruk gemaakt, zowel door zijn geniale ontdekkingen als door zijn bekering en zijn heilig leven. Reeds kort na zijn dood vinden we sporen van een informatorisch proces om te komen tot zijn heiligverklaring. Maar langzamerhand raakte zijn figuur wat op de achtergrond. Eerst in onze eeuw kwam zijn genialiteit weer in het volle licht te staan en in de laatste decenniën is ook de glans van zijn heiligheid steeds sterker voor het oog van de katholieke wereld gaan stralen. In 1910 gaf Wilhelm Maar, professor in de geschiedenis der geneeskunde te Kopenhagen, in twee grote delen zijn natuurwetenschappelijke werken uit onder de titel Opera Philosophica. In de inleiding zegt Maar van Stensen, dat hij misschien het verst boven zijn tijdgenoten uitstak door zijn wetenschappelijke methode. ‘Hij stelde zijn vragen en gaf zijn antwoorden als een natuurkundige van de twintigste eeuw.... Zijn genie openbaart zich in de conclusies die hij uit (zijn) ontdekkingen afleidde en in zijn generalisaties’. In 1941 en 1947 verschenen in twee delen Stensens Opera Theologica, die in deze uitgave samen meer dan duizend bladzijden beslaan en uitgegeven werden door de protestantse theoloog Knud Larsen en Pater Gustav Scherz C.ss.R. In 1952 gaf Pater Scherz tenslotte in twee delen zijn brieven uit onder de titel Nicolai Stenonis Epistolae et Epistolae ad eum datae. De meeste van deze brieven zijn geschreven in het Latijn en het Italiaans. Stensens leven biedt aan de historicus een uitgestrekt veld voor interessant wetenschappelijk onderzoek. Door de hier genoemde uitgaven is dit onderzoek in de volle omvang mogelijk geworden. Sinds 1936 is er ook een breed opgezette actie gaande om te komen tot Stensens heiligverklaring, vooral in Denemarken, Duitsland en | |
[pagina 44]
| |
Italië. In het bisdom Osnabrück (op welks tegenwoordig grondgebied Stensen gestorven is) heeft Mgr Berning de zaak krachtig aangepakt en na de oorlog heeft de bisschopsconferentie van Fulda deze causa aanbevolen in de belangstelling van clerus en gelovigen van Duitsland. Onlangs is het stoffelijk overschot van Stensen geëxhumeerd, met de bedoeling het een waardiger rustplaats te geven. In de nacht van 24 op 25 October a.s. zal het in een plechtige lichtprocessie door de straten van Florence worden overgebracht naar een zijkapel van San Lorenzo, waar het na een pontificale H. Mis zal worden bijgezet in een oudchristelijke sarcophaag, die voor dit doel door het Italiaanse ministerie van onderwijs ter beschikking is gesteld. Aan deze plechtigheden zullen o.a. deelnemen: verschillende Italiaanse bisschoppen, vertegenwoordigers van de Italiaanse regering, van het gemeentebestuur van Florence, van de Italiaanse universiteiten en studentencorporaties, alsook vertegenwoordigers uit Denemarken en Duitsland, onder wie ook een aantal niet-katholieke geleerden. Moge de aantrekkelijke figuur van Niels Stensen, die in ons land vele van zijn beroemde anatomische ontdekkingen deed, met vele Nederlanders vriendschappelijke relaties onderhield en als vreemdeling negen jaar de zielzorg uitoefende in de Duitse diaspora, zoals nu de vele Nederlandse medewerkers van de Oostpriesterhulp weer doen, ook in Nederland steeds meer bekend en vereerd worden. |
|