Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
Literaire kroniek
| |
[pagina 446]
| |
Theotimus heeft ondertussen in het oproer zijn vlucht voor de verdenking gezocht. Alleen Moeder Imelda, de overste van de zusters, kent zijn geheim; zij zoekt hem te redden. Maar wanneer de blanken vrij gelaten zijn en Theotimus zich in het nauw voelt gedreven, steekt hij haar neer, komt tot inkeer door het voorbeeld van haar opperste offerliefde en geeft zich over aan het gerecht. Allereerst dan de keuze zelf van het episch thema: een opstand in Congo. Ongetwijfeld is dit een bravour-stuk. En direct herkennen we de Walschap die schrijft, vindt en vertelt met de zelfverzekerdheid van de man die wat kan, bijna ondanks zichzelf, en dit weet, maar tegelijkertijd ook met een lichte achterdocht dat anderen hem dat misgunnen. Dit gemengde temperament geeft aan Walschap's openbaring het karakter van een voortvarende uitdaging die in de grond steeds tegelijk een beroep op begrip voor zijn boodschap inhoudt. Hier zit de uitdaging in het thema zelf. Walschap heeft nauwelijks drie maanden in de kolonie vertoefd, kan uiteraard de zwarten alleen van buiten af hebben benaderd en kolonisten en missionarissen alleen vluchtig en oppervlakkig aan het werk hebben gezien, en van deze vacantietrip brengt hij de opzet van een boek mee naar huis dat maar eens eventjes het hele koloniale probleem zal opgooien. Dit moét achterdocht wekken. Maar het wondere is nu: Walschap maakt er zich niet zo ‘maar eens eventjes’ van af, en wij zouden hem onrecht aandoen indien we ons alleen maar ergerden aan zijn zelfbewuste monkel en onbesuisd ingingen op zijn uitdagende grijns zonder dieper te kijken naar het gelaat van zijn om begrip vragende goedheid. Dit verhaal is niet alleen gegroeid uit zijn Congo-reis van enkele maanden. Jarenlang is Gerard Walschap in hartelijk contact gebleven met zijn broer Alfons, missionaris in Congo. Die informeerde hem, wijdde hem in. Het uitzonderlijk vermogen tot inleven en aanvoelen van deze romancier deed de rest. Het resultaat getuigt van een niet zo oppervlakkig inzicht in de problemen, vooral niet van een slechts oppervlakkig inleven in de ziel van de zwarte mens: Chala en Dominique, de moeder en de vader van Johannes, en ook Theotimus zijn, naar het getuigenis van een missionaris, meesterlijk waarachtig getypeerd. En vooral: dieper dan het koloniaal probleem ligt dat van de universele goedheid tussen alle mensen, onverschillig van welke kleur; dieper dan het thema van het oproer der gekoloniseerden ligt dat van de mens die zich op een of andere manier onderdrukt of getergd waant en die, het tergen en de onderdrukking moe, luidruchtig opstaat, maar in al zijn luidruchtigheid zijn hartekreet naar tegemoetkomend begrip en begrijpende goedheid niet kan smoren. Wat doet het er dan toe dat de schrijver de toestanden van zijn verhaal op de spits drijft? Het is zijn temperament, het is zijn gewoonte. En dat hij hier, zoals een missionaris liet opmerken, het type van de evolué's zoals die misschien in het jaar 2000 zullen zijn, zet tegen het type van de kolonisten zoals die in 1900 waren, wat doet het er toe indien deze extreme probleemstelling alleen maar in dienst staat van de sterkere boodschap: ‘Er bestond geen koloniaal probleem. Waar men arrogant optreedt, pretentieus, onrechtvaardig en wreed, wordt men gehaat, waar men humaan is wordt men geliefd. Dat is in Europa, Azië en Amerika waar zoals in Afrika’ (209). Dit is dan de eerste tegenstelling: uitdagende bravour en boodschap van goedheid. Beide beïnvloeden elkaar: de bravour is niet meer tergend zoals vroeger wel eens, ze is gul, overdadig, bijna sportief; en de boodschap blijft altijd ietwat profetisch, de goedheid ietwat simplistisch.
Een tweede dualiteit vinden we in de werkwijze: de tegenstelling tussen het vernuftig maar ten slotte steriel intellect en de creatieve gehoorzaamheid aan het spontane leven. Het spontane leven zelf kan dan nog zijn: of het bijna onderbewuste, primitieve leven van de instinctieve natuurmens die alle intellect misprijst en vlucht, of het bovenbewuste, door een waarachtige liefde geïnspireerde leven van de diepgoede mens, die in zijn heilige overgave alle intellect overstijgt. Er wordt in deze roman ontzaglijk veel geredeneerd. Maar Oproer in Congo is | |
[pagina 447]
| |
geen tractaat, zelfs geen reportage, het is een roman, een weliswaar op historische feiten voortbordurend maar in wezen toch fictief verhaal. Walschap behandelt geen problemen, hij vertelt problemen. Hij is romancier, die zijn boodschap in uitsluitend epische vorm voordraagt, voor wie het leven voorgaat. Maar het gebeurende leven is voor hem nu juist grotendeels: te praten en te redeneren en te tobben over onontwarbare en sarrende problemen van geloof en beschaving en verdraagzaamheid en zo vele dingen meer. Het zijn vragen en antwoorden, discussies, debatten die in zijn geest rondwaren, die er hun rumoerig en kwellend leven leiden. Voor de romancier Walschap is leven: dramatisch redeneren. Dat heeft hem altijd gekarakteriseerd: zijn romans zijn altijd grotendeels vertelde problemen, handelende redeneringen geweest. Dit is altijd zijn kracht.... én zijn zwakheid geweest: zijn kracht omdat hij het zo levensdirect, zo indringend en klemmend kan, vaak met het simplisme van de haast naïef goede mens; zijn zwakheid omdat hij met al zijn redeneringen geen oplossingen vindt en zijn verhalen niet inwendig kan verklaren. Ook hier is het weer zo. Wanneer de blanken in de kerk opgesloten zitten, wordt er druk gepalaberd, het ene standpunt ketst af op het andere, en contradictorische opinies worden met gelijke vurigheid en klem verdedigd. Is er dan geen enkele van deze opinies welke die van de schrijver zou zijn? Misschien die van Beddegenoot, heeft Walschap elders bekend. Maar hij voegde er uitdrukkelijk aan toe: ‘Als rationalist beeld ik mij niet in de dingen op te lossen’. Konden we hem duidelijker horen verklaren hoe het redenerend intellect zijn onmacht bekent? Maar er leven in deze roman ook figuren die niet redeneren maar doén: Celestin, de jonge meester van Johannes, en Moeder Imelda. Op heel verschillend niveau zijn zij het ten slotte die de handeling ontknopen en door hun daad een oplossing brengen waar de redenering faalde. Celestin is de hypergeciviliseerde, beschavingsmoeë jonge man, die met minachting neerkijkt op de grandioze theorieën van de andere blanken en met spottend medelijden op die van zijn boy Johannes. Maar hij doét wat: hij benoemt Johannes tot zijn associé. Zijn natuurlijke, onberedeneerde aanleg, zijn instinctieve afkeer van alle belachelijke geruzie en alle prinzipienreiterei neemt snel en soepel de hindernis waar de redeneringen van de rationalisten en raisonneurs ten slotte voor bleven staan: blank en zwart kunnen samenwerken, waarom niet? Met redeneringen kunt ge het niet bewijzen, we zullen het doén. Niet filosoferen maar experimenteren. Celestin's kleine daad brengt de zakelijke oplossing. Maar niet de diepste. De diepste is de liefde, de christelijke liefde. Die wordt geïncarneerd in Moeder Imelda, in haar intuïtieve en bezige toewijding, haar onvoorwaardelijke offervaardigheid. Het oproer woedt en zij houdt de moordenaar, om wie het begonnen is, moederlijk de hand boven het hoofd; en wanneer hij ontmaskerd wordt en zij hem tot het eind toe wil beschermen, valt zij onder de messteken van de zich verraden wanende Theotimus. Haar offer zal zoen zijn, gerechtigheid en verzoening. Het waarachtig christendom, de waarachtige liefde heeft in haar gestalte gevonden, en die liefde is het die, dieper en verder dan alle rede, aan het Oproer in Congo zijn oplossing geeft. Beddegenoot, de libertijnse rationalist, Celestin, de antirationalist, en Moeder Imelda, de offervaardige, alle drie dragen zij hun deel bij tot de oplossing van het vertelde probleem, alle drie zijn het creaties van de romancier Walschap, getuigen van de tegenstellingen die in zijn kunst leven. Maar hoe passen ze zich in de constructie in? Onderstreept de inwendige opbouw van het verhaal niet op zijn beurt deze zelfde tegenstellingen? Weer treft het ons hoe, zoals nog laatst in Tussen duivel en diepzee van Duribreux en Dies Irae van Van Kerkhove, een tijdsconcentratie merkbaar is. Het eigenlijke oproer ontstaat, groeit en verloopt binnen één etmaal. Maar hier gaat een soort van proloog vooraf waarin aanzet en aanleidingen worden verklaard, en er volgt een epiloog waarin een verder perspectief wordt opengegooid. En de nadruk valt, zo wil het ons voorkomen, op de epiloog. Imelda, genezen van haar verwondingen maar moe | |
[pagina 448]
| |
van haar strijd, gaat rusten in het vaderland, leeft er een geborgen kloosterleven, en staat twee jaar later weer op de boot om, wuivend naar de mensen die niet voor haar zijn gekomen, terug te keren naar het land van haar toewijding. De constructie is niet toe. Ze wordt als het ware doorbroken door iets dat sterker was dan het bewust componeren: de liefde, onberedeneerd en onvoorwaardelijk, die sterker is dan alle ‘redelijke’ motieven. Walschap heeft zelf verklaard: ‘Wanneer ik het derde van mijn roman had geschreven waren de figuren me de baas. Ze begonnen, zoals gewoonlijk, te handelen volgens hun eigen wil en plan. Ik moest maar noteren, vertellen wat ze uitstaken’. We willen met zijn verklaring ernst maken, ze overigens niet alleen toepassen op de creatie van de Imelda-figuur: ook de andere personages van deze zeer verscheidene roman - de ene toch minder dan de andere - zijn geïnspireerd, leven hun eigen leven, boven het bewuste construeren van de schrijver uit, maar hierin openbaart zich dan toch juist, het meest onweerlegbaar, de dualiteit: wanneer Walschap zich geïnspireerd en creatief laat gaan, zonder al te bewust en opzettelijk in te grijpen, dan openbaart zich in zijn kunst naast het nimmer aflatend getob en geredeneer, de spontane, diepe en zuivere overgave van de liefde. Met liefde heeft hij ontegenzeggelijk deze prachtige Imelda-figuur in zijn boek laten leven, ja met voorliefde, bijna met vertedering zouden we zeggen als we Walschaps eigen bekentenis mogen gebruiken over zijn bezoek aan de missiepost waar zijn broer Alfons heeft gewerkt: ‘Ik werd er stil bij. En een beetje treurig. En ik voelde me vertederd.... Vertederd om de volledige inzet van mijn broer’. En de vertedering, het meegevoel, de liefde doorbreken de bewuste constructie van zijn roman. Een zelfde dualiteit is niet alleen aanwezig in de keuze van het thema, in de uitvoering en de opbouw ervan, maar ze karakteriseert ook de meeste van de hier optredende personages afzonderlijk, ze verklaart en rechtvaardigt inwendig hun leven en gedragingen: van de ene kant een affirmatiedrang die komt tot moord, opstand of revolutionnaire theorie, en daarnaast een behoefte aan liefde, begrip en gedweeë overgave. Theotimus slaat in koelen bloede zijn missionaris dood, om, getergd door een onbegrepen verbod, nu zelf zijn lot in handen te nemen en met klem zijn autonomie te affirmeren; hij steekt Moeder Imelda neer omdat hij vreest dat zij zijn autonomie in de weg staat. Maar daarnaast heeft hij zo'n kinderlijke nood aan liefde van de mensen om hem heen, van de missionaris, van zijn vrouw, van Moeder Imelda zelf, en alleen uit deze nood is zowel het geweld van zijn opstand als de anders niet geheel te verantwoorden overgave aan het eind te verklaren. Beddegenoot, als we die dan als vertegenwoordiger van de kolonisten mogen nemen, en Pater Rik, de revolutionnaire missionaris, ze gaan in hun redeneringen heel zelfbewust te werk, willen vóór alles gelijk krijgen, geven toe aan hun neiging tot de uitdaging: alles de anderen extreem, kras, vulgair, lapidair, contradictoir voor de voeten smijten. Maar de grond van hun betoog is een dringend beroep op begrip, is een eerlijk profetisme dat de gesprekspartner goed wil en dat van hem alleen wil horen wat Pater Rik mag horen van Johannes: ‘Gij zijt een goed mens’ (179). En Johannes zelf? Hij laat zich gaan tot opstand, hij bepleit de zelfstandigheid, de medezeggenschap van zijn volk, hij affirmeert rechten en stelt eisen, maar wat is zijn opstandigheid anders dan een pathetische reactie op de afwijzing door Celestin van zijn liefde en vriendschap? ‘Zonder te begrijpen hoe en waarom, stortte hij zijn hart voor (Moeder Imelda) uit en rechtvaardigde zich. Geen woord over al wat hij de blanken had gezegd, hij vertelde gewoon een ruzie met zijn kameraad en alles was de schuld van Celestin en van Celestin alleen.... Hij die met massamoord had gedreigd.... was niet boos, trots en wrokkig, hij was alleen maar bedroefd’ (175). En elders luidt het van alle negers, van het hele rassenprobleem: ‘De zwarte zal opstaan niet zozeer uit liefde voor zijn volk, maar omdat de blanke zijn liefde heeft versmaad’ (96). | |
[pagina 449]
| |
Opstandige reactie om wille van een afgewezen liefde, volgehouden behoefte aan de geweigerde waardering en liefde, is dit niet de grond van de toon van zelfrechtvaardiging die in alle openbaringen van Walschap meeklinkt? En onwillekeurig denken we hierbij aan zijn getuigenis, volgens een onlangs gepubliceerd interview: ‘Ik heb een droom, die droom ik al zo lang. Ik droom hem vaak dag en nacht. Ik zit tegenover iemand - wie is het? wat? - en ik buig mij voorover en gebaar en zeg: nu luister, nu ga ik het u zeggen. Laat mij nu alles eens zeggen, laat mij uitspreken. Ik ga het u uitleggen. Luister nu hier. Het is geen hoogmoed. Het is toevallig kunnen, het is onherroepelijk moeten. Het is handwerk. Het is de vingers lenen om bestuurd te worden, om te mogen schrijven. Er komt geen eind aan die apologie tegenover de onbekende’.
De dualiteiten die we vinden in het verhaal en de personages, verschijnen natuurlijk in Walschap's stijl. Heel even willen we slechts twee karakteristieken daarvan in dit licht plaatsen. Er is ten eerste die steeds verrassende overgang van de rechtstreekse in de indirecte rede. Het kan wel voor een groot deel procédé zijn geworden. Maar in wezen is het toch niets anders dan, vaak in één zin, de tegenstelling van de afstand en de nabijheid, van het toeschouwen en het meeleven, van de koele vertelkunst en de warme bewogenheid, van het zelf-beheersen ten slotte en de overgave. Er is ten tweede in het vertellen dat samengaan van effenheid en overheffing van toon. Weer: beheersing in de vlakheid, uitbundige overgave in de overheffing. Men hale even de meest dramatische momenten uit dit verhaal op en proeve hoe ze op een gewild vlakke toon zijn verteld: de moord op de missionaris (37), de bekentenis van Theotimus aan Moeder Imelda (51), de moordpoging op Moeder Imelda (26), de uiteindelijke overgave van Theotimus (250). En men leze er vooral de bladzijde op na waar de ontmoeting tussen Johannes en Mombita wordt verhaald (68), en waar de effenheid plots opgestuwd wordt op de geweldige golf van de oratorische scheldorgie en gevoelsontlading. Dualiteit weer, in de stijlvormen, tussen het beheersend vasthouden van de eigen middelen, het eigenhandig ingrijpen enerzijds, en aan de andere kant de gulle, exuberante overgave, het zich gevoelig laten gaan.
We besluiten. De boodschap van Oproer in Congo luidt: ‘hebt elkander lief, verdraagt, begrijpt, waardeert elkander’. Men zou van het boek kunnen zeggen wat Beddegenoot ergens zegt van zijn levensbeschouwing: ‘het maakt meer mens, verdraagzaam, nederig en barmhartig’ (207). En dit is niet gering. Hierdoor alleen al zou Walschap verdienen door velen als een leider en meester te worden erkend. Maar de tegenstellingen tussen de bewuste schrijver, die zich rationalist noemt en met een mannelijke boudheid zijn explosieve overtuigingen meedeelt, en de bovenbewust geïnspireerde, die met een bijna vrouwelijke overgave wil geloven en gelooft in de goedheid, maakt dat de diepste en ruimste wijsheid nog ontbreekt. De diepste wijsheid is mild. Ongetwijfeld is Walschap milder geworden, maar zijn mildheid blijft nog steeds iets uitdagends houden, iets simplistisch dat reactie wil uitlokken. De diepste wijsheid is behoedzaam. En Walschap verkondigt zijn boodschap voortvarend, polemiserend, slim, ongecompliceerd maar ook ongenuanceerd. De diepste wijsheid is vast. En Walschap's boodschap houdt niet alleen onzekerheden in maar verdedigt, náást de heiligheid van een algeheel christelijk ideaal, vanuit een principieel relativisme de meest contradictoire standpunten over godsdienst, beschaving en de grondvesten van de mensenliefde. De diepste wijsheid is zelfloos en deemoedig. En Oproer in Congo is goeddeels een krachtvertoon en houdt onmiskenbaar iets in van een zelfrechtvaardiging, die ondanks de algemeen-menselijkheid van de roman, nog iets te veel de aandacht blijft trekken op de persoonlijkste ervaringen. De boodschap van goedheid kan vele van deze tekorten helemaal doen vergeten. Maar ze zou dringender, universeler, en voor meerderen overtuigend worden wanneer ze, de dualiteit die haar inwendig toch aantast overwinnend, geheel door een milde, behoedzame, vaste en deemoedige wijsheid zou worden gedragen. |
|