Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| |
Granvelle als Politicus en Maecenas
| |
[pagina 407]
| |
te Cateau-Cambrésis in 1559, doch toen de koning in hetzelfde jaar vertrok, liet hij Granvelle in onze gewesten achter. De activiteit van de prelaat, weldra kardinaal en aartsbisschop van Mechelen, bleef echter geenszins tot de Nederlanden beperkt; voortdurend correspondeerde hij met Filips II over de meest uiteenlopende vraagstukken, doch van een onbetwist overheersende invloed op de internationale Habsburgse politiek, zoals onder de regering van Karel V, was geen sprake meer. De strijd van de Nederlandse heren en de kwestie van de nieuwe bisdommen gaven hem trouwens veel te verwerken. Na zijn vertrek uit de Nederlanden, leefde de kardinaal anderhalf jaar in ballingschap in Franche-Comté, en ook als vertegenwoordiger van Filips II te Rome, in 1566 en volgende jaren, speelde hij geen overwegende rol. Van grote betekenis echter waren Granvelle's vice-koningschap te Napels van 1571 tot 1575, zijn tweede ambassade te Rome van 1575 tot 1579 en, last but not least, zijn ministerie in Spanje van 1579 tot 1586, periode gedurende welke hij als voornaamste medewerker van de koning de algemene Spaanse staatkunde in Europa leidde, tot een nieuwe ongenade en de dood een einde stelden aan zijn bewogen loopbaan. | |
Granvelle als politicusGranvelle's internationale politiek, vooral onder de regering van Karel V, wordt beheerst door de kwestie van de Habsburgse heerschappij en van de strijd tegen Frankrijk; gedurende gans zijn lange loopbaan is de minister een onverzoenlijke vijand van de Franse koning en geen middel laat hij onverlet om de positie van de Habsburger te verstevigen. ‘Mieux vaut la guerre ouverte avec la France, pour en finir d'un bon coup, herhaalt hij aan Simon Renard, keizerlijk gezant te Parijs, que de supporter les braveries dont use et usera le roi de France’Ga naar voetnoot4). Om alle beschikbare krachten tegen Frankrijk te kunnen keren, tracht Granvelle dan ook de politico-religieuze kwestie in Duitsland, waarin hij betrokken is, op vreedzame wijze te beslechten. De strijd op een tweede front, in Duitsland, moet Frankrijk inderdaad gunstig zijn; zonder de ‘Einigung’ van Duitsland en zonder de steun van de Duitse vorsten en van de Duitse Rijksdag, kunnen de Turken, die met Frankrijk zijn verbonden, moeilijk bedwongen worden in de Balkan. Daar Granvelle de vrede in Duitsland zo lang mogelijk wil instandhouden, is hij er niet voor dat het Trentse concilie de leerstellige vraagstukken vóór de kwestie van de reformatie der misbruiken zal oplossen; de protestanten immers leggen de nadruk op de reformatie. Ook tracht Perrenot, om die ‘Einigung’ te behouden, meermalen de actie van het concilie te dwarsbomenGa naar voetnoot5). Tevens verzet hij zich tegen de Pausen, die de machtsuitbreiding van de Habsburgers vrezen en geneigd zijn de Franse koning te | |
[pagina 408]
| |
steunen. Anderzijds doet de prelaat al wat hij kan om de machtige Italiaanse prinsen, met name de Medici en de Farnese's aan zijn politiek te binden. Wat Engeland betreft zoekt hij nauwere aansluiting, daar een bondgenootschap met Groot-Brittannië de positie van Frankrijk onvermijdelijk moet verzwakken. Uiteen te zetten op welke wijze Granvelle die politiek trachtte te verwezenlijken en in hoever hij daarin slaagde, zou ons hier wellicht te ver voeren, doch uitdrukkelijk willen wij de aandacht er op vestigen. Duidelijk overigens blijkt uit het voorgaande dat Granvelle, ofschoon hij bisschop van Atrecht, kardinaal, aartsbisschop van Mechelen en van Besançon is geweest, hoofdzakelijk een politieke en minder een religieuze rol heeft gespeeld. Wel werd hij betrokken in de strijd tegen de liga van Schmalkalden en in de restauratie van het katholicisme in Engeland onder Maria Tudor; wel ging de reorganisatie van de kerkelijke hiërarchie in de Nederlanden en het vraagstuk der dotatie voor een merkelijk deel door zijn handen: enthousiasme voor de regeling van godsdienstige problemen toonde hij echter in het algemeen slechts in zover de religieuze eenheid een voorwaarde was voor het behoud van de staatkundige eenheid en van de macht van zijn vorst. Het heeft daarom geen zin Granvelle als een fanaticus te bestempelen, als een voorstander van de inquisitie, als een verwoed ketterjager. Prof. Dierickx heeft in zijn meesterlijk boek over de nieuwe diocesenGa naar voetnoot6) met nadruk en terecht er op gewezen. Van nature was Granvelle noch brutaal, noch wreedaardig, en ondanks al de lasterpraat van zijn vijanden is het zeker dat hij Filips II niet tot een streng optreden in de Nederlanden aanzette en onze gewesten niet met geweld tot gehoorzaamheid wilde dwingen. Elke vorm van religieus fanatisme veroordeelde hij en het beste wapen tegen het protestantisme zag hij in de zuivering van het katholicisme, de reden wellicht waarom Ruard Tapper hem een nimis Erasmianus, een overdreven Erasmiaan, heeft gehetenGa naar voetnoot7). Ook is het opvallend dat de kardinaal na zijn vertrek uit de Nederlanden op een gematigde politiek in onze gewesten bleef aansturen. Met de aanstelling van Alva kon hij slechts vrede nemen op voorwaarde dat Filips II, onmiddellijk na het herstel van de rust, naar onze gewesten zou overkomen om er een algemeen pardon uit te vaardigen en aldus verzoening te bewerken. Op een gelijkaardige politiek dringt hij aan onder het bestuur van Requeséns en van don Juan, en Alexander Farnese steunt hij haast zonder voorbehoud. Natuurlijk is hij overtuigd dat de Nederlanden zonder wapengeweld niet meer gepacificeerd kunnen worden, doch naar zijn mening - en dit was ook de mening van Farnese - moest elke gunstige gelegenheid benut worden om met de Nederlanders te onderhandelen. Mits onvoorwaardelijk behoud van de katholieke religie en de erkenning van 's konings autoriteitGa naar voetnoot8), mocht | |
[pagina 409]
| |
men naar zijn oordeel gerust enkele belangrijke concessies doen. ‘Het is zeer juist’, schreef de prelaat aan de Broissia in Maart 1583, met betrekking tot de houding die Farnese bij de onderwerping van de Nederlandse steden aannam, ‘het is zeer juist, wanneer men de protestanten toestaat hun goederen te verkopen en te vertrekken; de katholieke godsdienst moet onvoorwaardelijk behouden blijven, doch door prediking, reformatie en goed voorbeeld van de geestelijkheid zal men meer bereiken dan door oorlog en krijgslieden’Ga naar voetnoot9). We moeten nochtans opmerken dat de kardinaal van onderhandelingen voor een ‘generale vrede’ geen heil verwachtte of althans minder dan sommigen zijner geestverwanten, d'Assonville b.v., en zijn voorkeur gaf aan hetgeen hij ‘particuliere onderhandelingen en overeenkomsten’ noemdeGa naar voetnoot10). In de meeste gevallen trouwens heeft Granvelle een opportunistische politiek gevoerd. De staatkunde was voor hem ‘l'art du possible, qui regarde plus à la réalité des choses et à ce qui est faisable selon Dieu et raison, que de hasarder pour crainte de scrupules non fondés’Ga naar voetnoot11). Sterk overdrijven dan ook zij die hem een model-machiavellist noemen. Natuurlijk is het een feit dat Granvelle soms oneerlijke middelen heeft gebruikt, o.a. bij de gevangenneming van landgraaf Filips van Hessen in 1547 en in zijn strijd met de gezant Simon Renard, en dat hij een zeer sluw diplomaat was, doch zijn houding tegenover de meesten zijner tegenstanders, en speciaal tegen Oranje, bewijst tevens dat hij aan een verzoenende politiek steeds de voorkeur gaf. Wat Oranje betreft moge verwezen worden b.v. naar de brieven van 19 Juni 1566 en van April 1567, waarin duidelijk het bewijs ligt dat de kardinaal ook dan nog, jaren na de breuk met de prins, bereid was zich met deze te verzoenen. Toen hij op 2 November 1567 de raad gaf Oranje's zoon, graaf Filips-Willem van Buren, naar Spanje te ontvoeren om hem daar te laten opvoeden, kreeg de zaak vanzelfsprekend een ander aanzien, maar eerst in 1578, toen hij elke hoop op concessies vanwege de prins verloren had, stuurde Granvelle er op aan zijn oude vriend in de ban te doenGa naar voetnoot12). In verband hiermee moet ook gezegd worden dat de prelaat geen onvoorwaardelijk verdediger is geweest van hetgeen men het Spaanse systeem heeft genoemd. Essentieel bleef hij op het standpunt staan dat onder Karel V maatgevend was. ‘Ne suis non plus Flamand qu'Italien, schreef Granvelle op 23 December 1567 aan Claude Bélin, je suis de partout et ma fin est de procurer de faire mes affaires et de m'employer en ceux du Maître et du publicque’Ga naar voetnoot13). Hij zag in de Staat niets dan de souverein en vereenzelvigde diens belangen met de belangen van het gehele rijk. Vorstentrouw was zijn vaderlandsliefde, het kabinet van de | |
[pagina 410]
| |
vorst zijn vaderland. Als Bourgondiër bleef hij even vreemd aan Italië als aan de Nederlanden en noch te Brussel, noch te Napels, noch te Madrid toonde hij veel achting voor de meeste Spanjaarden die hem omringden. Meteen begrijpt men waarom de prelaat, vooral gedurende zijn ministerie in Spanje van 1579 tot 1586, met de Spanjaarden in botsing is gekomen en dat het juist die anti-spaansgezindheid is, welke zijn laatste ongenade ten gevolge had. Een van de voornaamste redenen waarom hij met zijn Spaanse collega's in moeilijkheden geraakte was hetgeen hij de ‘slechte administratie van de Hacienda en van de financie-ambtenaren’ noemde. In Spanje, getuigde hij, kwam geld genoeg binnen uit de koloniën, doch een groot deel van de staatsinkomsten werd verduisterd of slecht beheerd, zodat de regering in veel omstandigheden lam gelegd werd en Alexander Farnese in de Nederlanden voor ernstige moeilijkheden kwam te staan. Zo ver ging Granvelle's reactie tegen de onbetrouwbaarheid van sommige Spaanse Grandes en raadsheren, dat Filips II zich voor de keuze gesteld zag ofwel zijn Spaanse ministers aan een niet-Spanjaard, Granvelle, volledig te onderwerpen, ofwel Granvelle's invloed te beperken. Te traag van nature en meestal onbekwaam om op het geschikte moment met de nodige krachtdadigheid op te treden, verkoos hij inderdaad Granvelle op het achterplan te schuiven, zonder hem evenwel over boord te werpen. Met die gedwongen halve rust kon de kardinaal echter geen vrede nemen, te meer daar de geschikte middelen om de toestand te normaliseren, naar zijn mening, voor het grijpen lagen. ‘De wanhoop ben ik nabij, schreef hij in 1583 aan zijn vriend, staatssecretaris Juan de Idiaquez, want wij glijden naar de afgrond; steeds laat Zijne Majesteit zich door onbekwame en gewetenloze raadgevers dienen; bij gebrek aan kordaatheid kunnen wij zelfs niet verhinderen dat bevriende naties zich van ons vervreemden’Ga naar voetnoot14). Ook verzocht hij Bartolomé de Santoyo, die 's konings meest vertrouwde dienaar was, aan Zijne Majesteit een klacht voor te leggen over de houding, welke de vorst tegenover zijn minister had aangenomen. ‘Blijkbaar word ik niet meer behandeld zoals vroeger, liet hij Santoyo zeggen, daar mij slechts een gering, ja zeer dikwijls haast geen aandeel in de staatszaken gelaten wordt. Wanneer ik mijn mening kan uitspreken, dan dient zij mij meestal tot beschaming, want mijn ervaring ten spijt houdt de koning er geen rekening mee. Ook heb ik het idee dat de houding van de vorst aan misnoegen omtrent mijn handelwijze te wijten is’. Zorgvuldig, aldus de Venetiaanse gezant Gradenigo op 27 Mei 1584, heeft Santoyo dit aan de koning op El Escorial meegedeeld, doch zonder gunstig gevolg. Toen toonde de kardinaal zich bedroefd en boos en zijn vertrouwden verklaarden dat hij voornemens was zich terug te trekkenGa naar voetnoot15). Inderdaad schreef Granvelle aan een goede vriend, de | |
[pagina 411]
| |
Romeinse humanist Fulvio Orsini, dat hij aan de politiek ging verzaken om naar zijn vigna bij de Scala Santa te Rome terug te kerenGa naar voetnoot16). Filips II echter toonde zich evenmin geneigd de prelaat uit Spanje te laten vertrekken, dan hem in zijn eer te herstellen. Toch liet de kardinaal zich niet ontmoedigen en, zijn leuze DurateGa naar voetnoot17) getrouw, klampte hij zich vast aan hetgeen hem aan macht gelaten werd. ‘Bewonderenswaardig, getuigt de Venetiaan Lippomano, op 26 Juli 1586, is de moed en de zelfverloochening waarmee kardinaal Granvelle Zijne Majesteit blijft dienen’Ga naar voetnoot18). Intussen echter werd de prelaat ernstig ziek en op 21 September 1586 overleed hij in zijn villa in de buurt van Madrid; hij was negen en zestig jaar oud. Voor ons is het duidelijk dat Granvelle zich die ongenade veeleer door zijn houding tegenover zijn Spaanse collega's op de hals heeft gehaald dan door hetgeen men zijn schraapzucht noemde. Ongetwijfeld beschikte de prelaat over rijke, te rijke beneficiën, doch in een tijd toen veel staatslieden er geen bezwaar in zagen van vreemde hoven geld en geschenken in ontvangst te nemen, heeft hij alles wel beschouwd zijn handen rein gehouden van al wat niet van zijn meesters kwam. In zijn hoedanigheid van vice-koning te Napels deed Granvelle niet hetgeen een reeks van zijn Castiliaanse ambtsbroeders wel aandurfden: in allerijl millioenen te vergaren ten nadele van de bevolking. Hij kwam niet rijker terug dan hij gegaan was. Het grootste deel van zijn fortuin kwam voort uit zijn staatsbezoldiging, een ander deel uit zijn bisdommen, drie of vier Bourgondische en een paar Nederlandse abdijen en priorijen. In zijn laatste jaren beschikte hij over een inkomen van ongeveer 25.000 scudi, doch hij liet een betrekkelijk gering vermogen na. Wij menen dan ook te mogen verklaren dat vorstentrouw en onomkoopbaarheid Granvelle's schoonste deugden zijn geweest. In de overtuiging dat Karel V en Filips II voorbestemd waren om de wereld te beheersen - Austriae est imperare orbi universo - en het katholicisme te verdedigen, heeft hij het Habsburgse Huis tot aan zijn dood trouw gediend. De roeping van zijn vorsten was de zijne. Noch mislukking, noch vijandschap, noch ongenade, niets heeft hem belet hiervoor te leven en te sterven. Evenals Filips II een voorbeeld was van zelfopoffering ten dienste van een idee en van een natie, zo leefde Granvelle haast uitsluitend voor Zijne Majesteit. | |
Granvelle als MaecenasDoch niet alleen op politiek gebied heeft Granvelle een grote rol gespeeld, wij hebben ook alle reden om de kardinaal een Maecenas te noemen. Het grootste deel van zijn fortuin besteedde hij aan de bescherming van kunsten, letteren en wetenschappen. Ook hierin volgde hij het voorbeeld van zijn vader, die te Besançon het mooie Renaissancepaleis had doen bouwen, waarop de stad en Franche-Comté terecht fier gaan. Wij weten dat de prelaat, toen hij in Duitsland, in de Neder- | |
[pagina 412]
| |
landen, in Franche-Comté, in Italië en in Spanje verbleef, vruchtbare betrekkingen onderhouden heeft met een Mercator, wiens oudste bekende brieven tot hem gericht waren, met de grote Titiaan, die te Augsburg een portret van hem schilderde, zoals ook Antonio Moro ‘pintor del Obispo de Arras’ en andere schilders het in de Nederlanden deden. Evenzeer apprecieerde de Alde's Perrenots belangstelling als de Italiaanse beeldhouwer en graveur Leone Leoni, die hem zijn ‘padrone’ noemde. De bekende medailleur Jacques Jongheling uit Antwerpen had een atelier in Granvelle's paleis bij de Coperbeke te Brussel, terwijl Willem Pannemaker enkele zijner merkwaardigste wandtapijten, nu in Spanje, Frankrijk of Oostenrijk, voor de prelaat of door diens toedoen weefde. Granvelle correspondeert met Orlandus Lassus en Olaus Magnus, en Peter Nanninck, een der meest beroemde professoren van het Collegium Trilingue, kent hij een pensioen op zijn eigen inkomsten en beneficiën toe; met Viglius, Richardot, Nigri en Pacini draagt hij veel bij tot de stichting van de universiteit Douai, het tweede Leuven der Nederlanden. Niet alleen geeft Granvelle het bevel werken van Raffaël te copiëren, zelfs tracht hij Michelangelo over te halen een grafmonument voor Karel V te maken. Meer dan de helft van de 267 schilderijen en van de ruim 100 beeldwerken, vermeld in een catalogus van de verzamelingen van het palais Granvelle te Besançon, uit het jaar 1607, hebben aan de kardinaal behoord. In het museum te Besançon, in het Louvre en in het Prado, om maar enkele musea te noemen, bevinden zich kunstwerken, die de naam van Granvelle oproepen. Wij weten ook dat de prelaat een van de rijkste bibliotheken van de XVIe eeuw bezat, waarin o.m. een prachtige collectie Griekse manuscripten, met waardevolle en karakteristieke banden uit de meest beroemde Franse en Italiaanse, met name Venetiaanse, ateliers, die hem voor een der voornaamste bibliophielen van zijn tijd zullen doen doorgaan. In zijn recente studiën heeft Maurice Piquard, oud-conservator van de Bibliothèque Municipale te Besançon, en nu administrateur van de Bibliothèque Nationale et Universitaire te Straatsburg, terecht er de aandacht op gevestigd. Tevens organiseerde Piquard in 1951 te Straatsburg een tentoonstelling aan Granvelle's Maecenaat gewijd, terwijl wij zelf, in onze onderzoekingen in buitenlandse bibliotheken en musea, menige interessante ontdekking hebben gedaan en menig handschrift uit Granvelle's verzamelingen konden consulteren en identificeren. De grote Plantin had een merkelijk deel van zijn roem aan de kardinaal te danken en het is door diens tussenkomst dat hij zijn Biblia Polyglotta en de uitgave van een reeks liturgische boeken tot een goed einde kon brengen. Niet minder interessant zijn de betrekkingen van de kardinaal-minister met de Italiaanse archeoloog, historicus en numismaat Fulvio Orsini, met de Romeinse Maecenaten kardinaal Gulielmo Sirleto, custos van de Vaticana, en kardinaal Alessandro Farnese, met Justus Lipsius, die zijn secretaris en bibliothecaris is geweest, en met zoveel anderen meer, te talrijk om allen vermeld te worden. Ook de briefwisseling van Granvelle is voor de geschiedenis van humanisme en Renaissance zo belangrijk dat zij een hulpmiddel is om tot nu toe onbekende meesters of meesterwerken te identificeren. | |
[pagina 413]
| |
Briefwisseling van GranvelleDie briefwisseling is trouwens zeer uitgebreid. 103 bundels in de Collection Granvelle in de Bibliothèque Muncipale te Besançon, tientallen legajos in het Archivo General te Simancas, honderden stukken in het Haus-, Hof-, und Staatsarchiv te Wenen, 78 banden Cartas al Obispo de Arras in de Biblioteca de Palacio, 18 cajas Correspondencia del cardenal Granvela en een zevental registers in de Colección de Cartas in de Biblioteca Nacional te Madrid, vele bundels in het Archivio di Stato te Turijn en te Parma, in het Vaticaans Archief en in de Vaticaanse Bibliotheek, tientallen bundels in de Papiers d'Etat et de l'Audìence en in de Manuscrits divers van het Algemeen Rijksarchief te Brussel, idem in de Koninklijke Bibliotheek en tot vóór de rampzalige brand van 1943 honderden brieven in het Archivio di Stato te Napels: het zijn slechts de voornaamste dépôts en fondsen die wij vermelden. Betrekkelijk veel van die correspondentie werd gepubliceerd in de 9 banden Papiers d'Etat du cardinal de Granvelle, door Ch. Weiss, en in de 12 delen Correspondance du cardinal de Granvelle, door E. Poullet en Ch. Piot; een rijke bron zijn ook de monumentale uitgaven van de Nuntiaturberichte aus Deutschland, Erste Abteilung, 1533-1559, van het Concilium Tridentinum, de Colección de Documentes inéditos, de Correspondance de Philippe II, door Gachard, de Relations politiques des Pays-Bas et de l'Angleterre, door Kervyn de Lettenhove, de Correspondance de Christophe Plantin, door Rooses-Denucé, en andere publicaties meer. Haast onuitputtelijk echter blijft de onuitgegeven briefwisseling en hier denken wij allereerst aan de 78 banden Cartas al Obispo de Arras uit de Biblioteca de Palacio, boven genoemd, die slechts door Buschbell voor zijn publicaties in betrekking tot het Trentse Concilie, door graaf Looz-Corswarem voor de Berichte und Studien zur Geschichte Karls V (1935), door Prof. Dierickx voor zijn boek over de nieuwe diocesen en door P. Van Eyl voor zijn studie over Baius grondig werden doorzocht. Het ware dan ook wenselijk naar middelen uit te zien om ten minste enkele honderden stukken uit die Cartas en uit de Correspendencia del cardenal Granvela te publiceren of te filmen. Ongetwijfeld zou dit de kennis van de geschiedenis der XVIe eeuw ten goede komen. |
|