| |
| |
| |
De schoolstrijd als Internationaal staatsrechtelijk probleem II
door F. de Kock
‘Op 19 en 20 September 1952 werd te Luzern in Zwitserland een bijeenkomst gehouden van het ‘Office International de l'enseignement catholique’, waaraan vertegenwoordigers van het Katholiek Onderwijs uit alle delen der wereld deelnamen (van Nederlandse zijde Het Katholiek Centraal Bureau voor Onderwijs en Opvoeding). De bedoeling der bijeenkomst was tot een definitief statuut te komen voor dit internationale bureau, tot welks oprichting in 1951 met goedkeuring van de H. Stoel is besloten. Maar tevens werd te Luzern het program van activiteiten voor 1952-1954 besproken. Het nieuwe internationale bureau zal zich allereerst toeleggen op het verzamelen en doorgeven van documentatiemateriaal over het Katholieke Onderwijs in de gehele wereld. Vervolgens zal het trachten te komen tot een coördinatie van krachten en helpen met het verstrekken van deskundige voorlichting op internationale basis overal waar de onderwijzersorganisatie dit nodig maakt. De bedoeling is ook, dat dit bureau als representatief lichaam voor het Katholiek Onderwijs naar buiten zal optreden, vooral omdat daarin alleen vertegenwoordigd zijn diegenen, die rechtstreeks voor het Katholiek Onderwijs in verschillende landen verantwoordelijk zijn en door het Episcopaat als zodanig zijn erkend’.
Persbericht.
HOE is nu de concrete positie van de Katholieken tegenover de school in de verschillende landen? Met deze vraag eindigde de bijdrage over het bovengenoemde onderwerp in het April-nummer 1952 van dit tijdschrift.
Al direct gaat hier de opmerking vooraf, dat het woord ‘Schoolstrijd’ lang niet in alle landen dezelfde begrippen dekt en dezelfde militante inhoud en anticlericale tendenz en strekking heeft. Waar bijvoorbeeld de Kerk als missionerend instituut contact kreeg met eeuwenoude culturen, zoals in vele delen van het Oosten: Japan, China, India, Pakistan enz., daar verliest de Kerk nimmer uit het oog, dat zij er gast is, met alle plichten daaruit voortvloeiend.
Van strijd, van recht, van eisen op grond van haar bovennatuurlijke zending kan in deze landen geen sprake zijn. Alles steunt in dergelijke gevallen op wederzijdse mogelijkheden, tradities en vooral op welwillendheid en goede trouw. Het behoort tot de elementaire taak van de missie om scholen te stichten daar waar zij een actieve rol gaat spelen. En dan hangt het vrijwel altijd van de kwaliteit af of de overheid de katholieke school in de missie zal steunen. Zeer vaak gebeurt dat op bevredigende wijze, menigmaal ook is de missie geheel op eigen krachten en initiatief aangewezen. Eenzelfde houding, zo mogelijk nog onopvallender, vloeit voor de Kerk voort uit contacten met die landen waaruit het Katholicisme door de hervorming is verdreven, en waar bij slechts zeer kleine resten van de bevolking, soms alleen bij enkele families, het Katholicisme bleef smeulen, zoals bijvoorbeeld in de Scan- | |
| |
dinavische landen, in bepaalde gewesten van Duitsland en Zwitserland, die honderden jaren geen Katholieke priesters meer in hun omgeving zagen, waar het Katholicisme is beladen met een latent historisch demonisme. Men ziet er de Kerk alleen als de brengster van bijgeloof, domheid en priesterslavernij, waaraan men in geen enkele vorm steun mag verlenen. Voegen we hierbij die landen, zoals Amerika, waar het Katholicisme weinig of geen directe invloed had op de gevormde samenleving, dan wordt het duidelijk dat ‘de schoolstrijd’ een begrip is met veelsoortige strekking, afhankelijk van de concrete verhoudingen in ieder land afzonderlijk.
Het phenomenologisch karakter van de schoolstrijd vindt dáár zijn meest typerende vormen, waar de Kerk als voedster van de nationale cultuurkrachten zich een dirigerende invloed verwierf op alle uitingen van de samenleving, met daaruit denverende rechten, steunend op haar bovennatuurlijke wereldtaak. In al deze landen - en we denken hier allereerst aan België, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, zelfs Italië en Spanje - kreeg de schoolstrijd van den beginne af een vinnig agressief karakter, voortvloeiend vooral uit verkeerde inzichten over de rechtsverhoudingen inzake opvoeding en onderwijs. Die rechtsverhoudingen in hun essentiële omvang gestalte te geven was het eerst noodzakelijke. En het was de Kerk die, bij monde van de opperste leiding te Rome, voor nu en de toekomende tijden de richtlijnen aangaf.
Waar de Staat het met die richtlijnen eens was, en de consequenties daarvan accepteerde, daar bleef iedere schoolstrijd achterwege. Waar de staat die richtlijnen niet erkende en dus de consequenties niet aanvaardde, daar ontstond de schoolstrijd. En deze bleef evenmin uit in die landen waar de staat het principiëel wel met de richtlijnen eens was, doch om redenen buiten het principiële vlak liggende, de consequenties afwees. Dit laatste is op dit ogenblik vrijwel de kern waarom de schoolstrijd draait, omdat de vrijheid van opvoeding en onderwijs, met alle daaruit voortvloeiende gevolgen, door de Unesco geaccepteerd is als een der fundamentele rechten van de mens en de rechten van het kind.
Wie de schoolstrijd in zijn diepste wezen tracht te doorschouwen zoals hij zich in de 19e en 20e eeuw ontwikkelde, moet daarbij als achtergrond nemen de geestelijke evolutie, tot uitdrukking gebracht in de concrete wetsbepalingen. Die geestelijke evolutie kristalliseerde zich niet in een drang naar verdieping van het godsbegrip, doch naar een drang om het godsbegrip bij de mensen te amputeren. En naarmate men hierin slaagde gelukte het ook de Kerk, als draagster en behoedster van het zuivere godsbegrip, als het ware los te weken van haar rechtsgeldige positie inzake het vraagstuk van opvoeding en onderwijs.
Men kwam er toe die rechten te ontkennen, en eenmaal deze negatie als een historische imperatief aanvaard, kon de neutrale schoolwet buiten de Kerk om, niet zelden tegen de Kerk in, tot stand komen. Daar ligt de kern van de schoolstrijd. Als een scherp snijdend zwaard kerfde de neutrale schoolwet het lichaam van de Kerk, dat door de politieke beroeringen der 18e en 19e eeuw en de begeleidende geestelijke evolutie voor een culturele non valeur werd gehouden. Er was inderdaad sprake
| |
| |
van een algemeen ziekteverschijnsel. Wie, in verband met de herstelling der kerkelijke hiërarchie in Engeland en Nederland, zich een tijdsbeeld tracht te vormen, zal erkennen dat de toestand vóór 100 jaren er een was die alle reden gaf tot een paniekstemming. De positie van de Kerk was dermate verzwakt, dermate ondermijnd, dermate gereduceerd, haar actieradius dermate beperkt, dat men met hautaine onverschilligheid rekende op een volkomen devaluatie van wereldomspannende religie tot een bigotte secte, waar alleen overspannen geesten en hersenloze keukenmeiden zich nog bij zouden willen aansluiten. Alles wat de Kerk in het verleden als haar taak had gezien - en men wilde nog wel erkennen dat dit vaak op grote schaal en op nuttige wijze ten bate van de cultuur gebeurd was - zou automatisch overgaan op het nieuwe instituut: de almachtige staat. Op de allereerste plaats de verzorging van opvoeding en onderwijs; en de neutrale staatsschool deed haar intrede.
Zij slaagde erin Europa in minder dan 50 jaren te maken tot een werelddeel waarin de mens kan ademen, werken, zich voortplanten, liefhebben, zonder ooit te vragen naar de zinnigheid of de onzinnigheid van zijn bestaan. Door de school verloor de mens zich zelf, omdat op de school God een onbekende grootheid bleef en de priester werd afgeschilderd als een volksbedrieger en luiaard.
België heeft alle phasen van een vinnige schoolstrijd doorlopen, waarbij het uitgangspunt echter precies het omgekeerde was als bijvoorbeeld in Nederland. In Nederland is een periode aanwijsbaar waarin practisch alle bestaande scholen overheids-inrichtingen waren. Men moest beginnen met het stichten van bijzondere scholen die stuk voor stuk moesten worden veroverd. In België daarentegen is een periode aanwijsbaar dat alle scholen, ook de overheidsscholen, Katholieke scholen waren; geleidelijk trachtte men de katholieke scholen hun katholiek karakter te ontnemen en hier begon men dus met de verdediging van iedere school, waarvoor de neutralisering dreigde. Nederland in de aanval, België in de verdediging. Een verschijnsel ook nu in Frankrijk waarneembaar. De ontwikkeling in deze drie landen bewees dat er waarheid schuil gaat in de bewering dat de aanval de beste verdediging is. Het fel anti-clericale karakter van de schoolstrijd in België en Frankrijk te constateren is minder moeilijk dan het te verklaren. Daarbij deden zich tal van factoren, samengebundeld in een complex van motieven, gelden. In ieder geval is het evident aanwijsbaar dat, én in België én in Frankrijk, allen die, om welke redenen ook, meenden zich van de katholieke Kerk te moeten distanciëren, eensgezind de strijd aanbonden vóór de neutrale staatsschool, tegen de vrije confessionele school. Maar even duidelijk vertelt de geschiedenis, dat tegenover de eensgezinde aanval geen vastberaden afweer zich stelde. En waar die zich manifesteerde in het optreden, bijvoorbeeld reeds in de eerste helft van de 19e eeuw, van het driemanschap: Lamennais, Monthalembert en Lacordaire, dat in het hartje van Parijs een vrije school opende, daar voerden allerlei verwikkelingen tot een uiteenvallen der actie. Men vergete niet zich hier te herinneren dat de moderne staatsschool een Frans procedé is en wel van niemand minder dan Napoleon. Met
| |
| |
visionaire scherpte zag hij wat een staatsschool, zonder invloed, als het moest met dienstbare medewerking, van de Kerk, voor politieke mogelijkheden verborg in haar schoot. Want met de Kerk hield hij alleen zoveel rekening als nodig was om zijn doel te bereiken. Nergens waren in het verleden Kerk en Staat zo dooreengegroeid, als in Frankrijk, waar de vorsten reeds lang vóór de revolutie zich zulke prerogatieven hadden veroverd, dat een objectief goed functionerend Kerkelijk bestuur uitgesloten was.
Napoleon legde de grondslag van de staatsschool, zo radicaal, dat dit instituut zich tot op de dag van vandaag over de hele wereld verspreidde en standhield. Iedere opeenvolgende stroming, iedere organisatie, ieder genootschap greep opnieuw naar Napoleons schepping, om zich van de jeugd meester te maken. Het liberalisme waartegen de Kerk in België en Frankrijk een harde strijd heeft gevoerd, greep naar de staatsschool. De loge greep naar de staatsschool. De socialisten en communisten grepen naar de staatsschool. En zij slaagden er in de Kerk vleugellam te maken. Door de opeenvolgende wetten (1881-1882-1886-1904) werd de confessionele school in Frankrijk tot nationaal stiefkind gedegradeerd. Geen zusters en geen broeders meer. Geen priester en geen kruisbeeld meer. Geen katechismus en geen gebed meer. Alleen onderwijs, alleen leren rekenen, lezen en schrijven.
De rampzalige gevolgen van het anti-clericale element in de schoolstrijd van Frankrijk mogen wij bekend veronderstellen. Toch wordt er tegen de golfslag van de staatsschool opgeroeid. Steeds krachtiger. Waar de Katholieken zich verenigen, gebeurt het om te komen tot een eigen school. Onmenselijk zwaar is de taak. Als zelfs in Nederland de bloeiendste parochie niet in staat zou zijn een behoorlijke school te financieren, wat moet men dan van Frankrijk verwachten, dat zo arm is aan bloeiende parochies. Maar ook hier heeft de tijd zijn gezag doen gelden. Gejaagd door de volhardendheid van in verbeten rechtsbewustzijn levende katholieken, is de gedachte aan onrecht van ziel tot ziel gegaan en zo gebeurde het grote wonder: de confessionele schoolgedachte ontkwam aan de verstikkingsdood. Een derde der leerlingen van het Franse lager onderwijs zijn op katholieke scholen. Nog gunstiger is de verhouding bij het middelbaar onderwijs.
De strijd wordt georganiseerd, steeds vaster sluiten de logische denkbeelden zich van schakels tot kettingen aaneen, om de gedachten van een financiële gelijkstelling acceptabel te maken. De commissie Boncour heeft ontzaglijk veel goed gedaan. Allerlei instanties werken aan de organisatie van het confessionele onderwijs, dat de zorg heeft om 33.000 leerkrachten te onderhouden. Perspectieven zijn er in Frankrijk: met de principiële aanvaarding van de subsidieregeling door het parlement, is de redding van de confessionele school een kwestie van tijd. Maar het verzet is niet gering, vooral het buiten-parlementaire verzet. De onderwijskrachten grepen zelfs naar het domme stakingsargument om de subsidieregeling tegen te houden. Men organiseert volkspetitionnementen. Men houdt demonstraties. Men zal niets verwaarlozen, ook niets, om de grondwettigheid van de noodwet door het ‘Comité Constitutionnel’ discutabel te maken. Want men beseft, dat financiële gelijk- | |
| |
stelling bij het onderwijs Frankrijk in 50 jaren maakt tot het Katholieke land bij uitstek, dat, geleerd door de ervaring, de jeugd niet alleen zal leren lezen, schrijven en rekenen, doch ook bidden.
We moeten nog even terug naar ons uitgangspunt België. Daar zijn op dit ogenblik de verhoudingen gunstiger dan in Frankrijk, doch lang niet zo gunstig als in Nederland. Dezelfde agressieve groepen, die in Frankrijk de neutrale staatsschool tot de alleenheerschappij brachten, voerden ook in België een strijd op leven en dood tegen de vrije confessionele school. Alleen daarom met minder succes, omdat in België de schoolwetten geen steun vonden in een scheiding van Kerk en Staat, die in Frankrijk de geestelijkheid van alle bezit en ieder inkomen beroofde. In België bleef de clerus intact en daarom kon in België de clerus zich ook in dienst stellen van de schoolstrijd. Meer dan 1200 priesters in België werken als leerkrachten aan het R.K. Middelbaar onderwijs. En het R.K. lager Onderwijs heeft de strijd tegen de kosteloze staatsschool vol kunnen houden, dank zij mede de inzet van aanzienlijke getallen zusters en broeders. Bovendien is de Belgische bevolking veel directer bij de schoolstrijd betrokken dan de Franse bevolking, die door de vijanden van de Kerk op grote schaal tegen de invloed van de Kerk is geïmmuniseerd. In België wordt aan de definitieve oplossing had gewerkt, o.a. door minister Harmel. Zo ziet men de vrije confessionele school groeien, allereerst in die landen waar zij voor goed uit de samenleving dreigde te verdwijnen. Gods wegen blijven wonderbaar, ook in de overige landen, met een bevolking die slechts voor een klein gedeelte uit Katholieken bestaat. Ook daar laten de Katholieken wel hun rechten gelden, doch hun numerieke positie maakt hen volledig afhankelijk van de niet-Katholieke meerderheid. En deze meerderheid mag men niet zonder meer beschuldigen van anti-clericalisme in dezelfde betekenis van het Franse of Belgische woord. Vaak is er eenvoudig onbegrip de oorzaak van een onderwijspolitiek die nadelig is voor de katholieke belangen. Wij menen dat dit toepasselijk is op de toestanden in
Engeland, Amerika en gedeeltelijk ook in Zwitserland.
Om met het laatste land te beginnen.
Door de reformatie viel Zwitserland geestelijk uiteen in een aantal protestantse en katholieke kantons. Het land telt ongeveer 4.200.000 inwoners, waarvan 41% of 1.725.000 katholieken. Deze bewonen hoofdzakelijk de z.g. Alpenkantons en vormen daar nog altijd min of meer katholiek-culturele agglomeraten. Van de Zwitserse steden zijn alleen Freiburg en Luzern overwegend Katholiek; de eerste is het Katholiek-wetenschappelijk centrum, de tweede meer het algemeen Katholiek-culturele centrum. In alle overige kantons en grote steden (Bazel-Bern-Genève-Zürich) vormen de katholieken een minderheid. Het gehele land is verdeeld in 25 kantons, waarvan 19 volle en 6 z.g. halve-kantons.
Een gecentraliseerde onderwijswet, zoals wij die kennen, bestaat in Zwitserland niet. Ook de universiteiten zijn geen rijks- doch kantonnale instituten. Rechtstreeks onder de Bondsregering staat alleen de Technische Hogeschool te Zürich. Maar in Zwitserland heeft ieder kanton zijn eigen regeling. De uitgesproken katholieke kantons hebben uitgesproken
| |
| |
katholieke scholen en de uitgesproken Protestantse kantons hebben uitgesproken Protestantse scholen, terwijl een aantal ‘gemengde’ kantons, ook ‘gemengde’ d.w.z. religieus-neutrale scholen hebben.
De Katholieken in Zwitserland zijn nog lang niet tot de normale machtsverhouding gekomen. De Zwitserse Katholieken hebben de laatste 100 jaren politiek een moeilijk bestaan geleid. Het jaar 1848 was voor hen een jaar van neergang, van verdrukking, van isolering, van uitsluiting. En wat in 1848 begon, het terugdringen der Katholieken uit het nationale leven, werd in 1873 als het ware bekrachtigd door een felle kultuurkamp. Deze verliep heel langzaam, maar hij bezorgde in Zwitserland de radicale elementen: socialisten en liberalen, gesteund door de protestanten, een allesbeheersende politieke overmacht. Er moet nog heel wat groeien. In sommige katholieke kantons b.v. zijn veel katholieken nog zo liberaal geïnfecteerd, dat het katholieke volksdeel er ternauwernood aan een eigen meerderheid komt. Het zijn dan ook de rasechten die de zware strijd hebben ingezet. En zij begonnen met de bijzondere school, waarvan zij het gemis vaak tragisch voelen. Zij beseffen, dat hierin een kans ligt voor de toekomst.
Verschillende orden en onderwijsgevende Congregaties hebben zich met verheven zelfverloochening op steeds grotere verspreiding der eigen katholieke scholen toegelegd. Lagere scholen, en middelbare scholen zijn over heel het land verspreid als centralen voor de katholieke leuze: het eigen kind op een eigen katholieke school. Zo bestaan in Genève een viertal katholieke pensionaten. Het verschil tussen Nederland en Zwitserland is dit: wij hebben onze schoolstrijd gestreden en gewonnen, de Zwitserse Katholieken echter moeten hem gedeeltelijk nog strijden in de hoop hem te winnen.
Geheel anders ligt de zaak in Engeland. Wie b.v. de onderwijsverhoudingen van Nederland en België als maatstaf zou aanleggen om zich een idee te vormen over de wel of niet democratische inslag van het Engelse volk, begaat een fout. Nergens ter wereld, misschien zal het moeilijker zijn begrip voor katholieke beginselen te doen doordringen dan in Engeland.
Historisch is het land, sinds Hendrik VIII en Elisabeth, zeer sterk vervreemd van het katholicisme. Men wilde in Engeland het katholicisme niet anders zien, dan als een toevluchtsoord voor enkelen, niet moedig genoeg voor een taak in leger of vloot, niet betrouwbaar genoeg voor een openbare functie, niet intelligent genoeg voor een normale Engelsman. Dat zij niettemin toch Engelsen waren bleef voor de meesten een zonderling spel van het toeval. Maar gedeklasseerd waren de Katholieken gedurende enige eeuwen volkomen.
Deze volksgroep overleeft echter alle nationale moeilijkheden en groeit tegen de verdrukking in. Wonderlijke dingen gebeuren. De scherpzinnigste denker van de 19e eeuw, Newman, wordt Katholiek. Een reeks anderen volgen. Kardinalen worden gecreëerd, het aantal gelovigen groeit, blijft groeien, en in 1950 herdenkt katholiek Engeland het honderdjarig bestaan van een herstelde hiërarchie. Deze groep vraagt op grond van de encyclieken, rechtsherstel t.a.v. onderwijs en opvoeding.
| |
| |
Tot 1870 bestonden er in Engeland in het geheel geen ‘openbare’ scholen. Het volksonderwijs was tot die tijd geheel overgelaten aan het initiatief van godsdienstige en liefdadige instellingen en alle volksscholen waren confessionele scholen. Maar die instellingen waren financieel niet krachtig genoeg om alle kinderen in het land een plaats op school te verzekeren. Daarom heeft de regering van Gladstone in 1870 de gemeentelijke openbare scholen ingesteld, de z.g. ‘board schools’ die worden bestuurd door raden (boards), verkozen door hen die gemeentebelasting betaalden. Dat was het begin van het tweevoudig stelsel, zoals dat op het ogenblik in Engeland in wezen nog bestaat: naast de oude (aanvankelijk niet gesubsidieerde) confessionele scholen, kwamen nieuwe, die door de overheid werden betaald.
Vóór 1902 was de situatie nog zo, dat de gewone openbare scholen zowel rijks- als gemeentesubsidie ontvingen. De confessionele scholen stonden er veel slechter voor dan de openbare, die voor katholieke ouders niet aanvaardbaar waren o.a. omdat daar slechts ‘neutraal’ godsdienstonderwijs werd gegeven.
In October 1885 formuleerden de gezamenlijke bisschoppen de noodzakelijkheid van het bijzonder, katholiek onderwijs in een herderlijk schrijven dat evenals de diverse brieven van het Belgische Episcopaat en o.a. het beroemde mandement van de Nederlandse bisschoppen van 1868, leidinggevend werd in de komende strijd.
‘De bisschoppen’, zo eindigde deze brief, ‘kunnen geen vertrouwen stellen in een candidaat voor het Lagerhuis, die zich niet wil verplichten zijn uiterste best te doen voor de bescherming van de vrijheid van geweten en voor het herstel van het huidige onrecht’.
De katholieken in Engeland hadden intussen grote sommen bijeengebracht om hun katholieke scholen te kunnen stichten. In 1880 bedroeg het aantal scholen reeds 787, in 1952 gestegen tot 2000 scholen.
Het jaar 1902 bracht eindelijk de katholieken ook subsidies uit de gemeente-belastingen. Krachtens de wet van 1902 moesten de katholieken zelf hun scholen bouwen, maar de lopende kosten, salarissen van onderwijzers enz., werden geheel door de gemeentelijke onderwijsinstanties betaald.
Na een interim-regeling van 1926 is tenslotte in het oorlogsjaar 1944 de nieuwe onderwijswet van Butler tot stand gekomen, die het gehele onderwijs in Engeland en Wales reorganiseerde en opvoerde o.a. door de leeftijdsgrens voor het verlaten van de school te verhogen. Wat de geldelijke regeling betreft hield de wet in, dat de katholieken de helft van de nodige reorganisatie zouden bekostigen. Wanneer een school gebouwd moest worden, kwamen de kosten geheel voor rekening van de Katholieken, behalve wanneer deze school in feite slechts een bestaande school verving. De andere helft evenals de salarissen en lopende kosten zouden door de plaatselijke onderwijsinstanties worden betaald. Dit betekende, aldus berekende de minister, voor de katholieken een rekening van 10 millioen pond voor de komende 20 jaar, d.w.z. met interest en schuldaflossing een jaarlijks bedrag van meer dan een half millioen pond.
Sindsdien zijn de kosten zo gestegen, dat er volgens de berekening
| |
| |
van het katholiek Episcopaat thans meer dan vijftig millioen pond nodig zal zijn, een bedrag dat de katholieken onmogelijk kunnen opbrengen.
Daarom hebben de Bisschoppen eind 1949 een blijvende regeling van de gehele kwestie van het katholieke onderwijs voorgesteld in de vorm van een wet, waarbij zou worden bepaald, dat de katholieke scholen (louter formeel) kunnen worden ‘verhuurd’ aan de L.E.A., (Local Education Authorities) die dan garanderen, dat het onderwijzend personeel, dat door de L.E.A. wordt benoemd, katholiek zal zijn. Indien een katholiek schoolbestuur echter een lening, of soortgelijke overeenkomst, heeft moeten sluiten om de reorganisatie van de school te kunnen bekostigen zou de door de L.E.A. te betalen huur gelijk moeten zijn aan de rente die 't katholiek schoolbestuur voor die lening moet opbrengen. Toen het Ministerie van Onderwijs en alle politieke partijen weigerden om deze voorwaarden in overweging te nemen, zijn de katholieken overgegaan tot de grote actie, die tijdens de algemene verkiezingen van Februari 1950 is gehouden. Het doel hiervan was de katholieke kiezers voor te lichten omtrent de urgente moeilijkheden van het katholiek onderwijs. In Mei 1950 hebben de Bisschoppen opnieuw stappen gedaan bij de Regering en voorgesteld, een deel van de onderhoudskosten voor rekening van de schoolbesturen te laten komen.
Aan de ene kant staat de katholieke minderheid, die zich beroept op het recht van de ouders, om hun kinderen volgens hun geweten te laten opvoeden, zonder dat zij daardoor zwaardere financiële lasten moeten dragen dan andere ouders. De Anglo-katholieke vleugel van de Anglicaanse Kerk (The High Church) staat op hetzelfde standpunt, maar vormt slechts een kleine minderheid onder de Anglicanen. De meerderheid der Anglicanen is heel tevreden met het overheidsbeheer van hun scholen en dat is ook het geval met de non-conformisten: de overige (niet Anglicaanse) protestantse kerkgenootschappen. De overheid heeft namelijk toegezegd, dat op de vroegere confessionele scholen die onder gemeentelijk beheer komen een zeker minimum aan godsdienstonderwijs zal worden gegeven, waarmee Anglicanen en non-conformisten zich kunnen verenigen, iets dat de Katholieken natuurlijk nooit kunnen aanvaarden. Intussen betekent dit compromis, dat de meerderheid der Anglicanen, evenals de non-conformisten (de z.g. Free Churchmen) niet langer voor het confessioneel onderwijs zullen strijden. Beslist tegen dat onderwijs zijn: de Nationale onderwijzersbond (omdat andersdenkenden uiteraard nooit aan het hoofd kunnen staan van een confessionele school), voorts het Trade Union Congress - dat op het standpunt staat, dat alle van overheidswege gesubsidieerde diensten ook door de overheid moeten worden beheerd -, als ook de Bond van Gemeentelijke Onderwijscomité's, die meent dat het bestaan van twee soorten van bestuur nadelig is voor de ontwikkeling van het onderwijs.
De vraag waar het op aankomt is, of het mogelijk zal zijn, de verschillen in de wijze van beheer tussen de confessionele en de niet-confessionele scholen op te heffen, met behoud van de godsdienstige verschillen. De voorstanders van de confessionele school hebben geen principiële bezwaren tegen een administratieve eenheid, wanneer het confessionele karakter van hun scholen maar gewaarborgd blijft.
| |
| |
Intussen zitten de katholieken in Engeland nog midden in hun schoolstrijd. Zij hebben daarom behoefte aan medeleven van hun geloofsgenoten en vrienden over de gehele wereld. Men kan uit het voorgaande in ieder geval afleiden dat de Engelsen eenmaal de rechtvaardigheid inziende van bepaalde verlangens, deze niet op onredelijke gronden, als bijvoorbeeld door de Franse en andere Europese vrijzinnigen en socialisten gebeurde, eenvoudig verwerpen. De ontstane moeilijkheden worden onder het oog gezien, en er wordt naar een oplossing gezocht. Veel hangt ook hier af van de kracht der Katholieken zelf.
Tenslotte dan Amerika. De vraag of er in Amerika, het klassieke land van de extreme vrijheid, inderdaad een schoolstrijd bestaat, kan, na de botsing tussen Kardinaal Spellman en Mevrouw Roosevelt, positief met ja worden beantwoord. Het ging tussen deze twee eminente figuren in het openbare culturele leven van Amerika over het geruchtmakende Barden-wetsontwerp. Tot goed begrip vergete men niet dat in Amerika de centrale regering te Washington geen rechtstreekse zeggingschap inzake opvoeding en onderwijs heeft. Dit wordt evenals in Zwitserland, volkomen autonoom door iedere confederate staat naar eigen inzichten geregeld. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid, dat de ene staat wel en de andere staat geen subsidies geeft aan de confessionele school. Wat afhankelijk is van de samenstellende bevolkingsdelen in de afzonderlijke staten. Weinig katholieken betekent dan weinig mogelijkheden om te komen tot een vergelijk.
Het bovengenoemde Barden-ontwerp, was eigenlijk een uitvoerig amendement op een besluit van de federale regering om 300 millioen dollar subsidie te verstrekken aan de afzonderlijke staten, ter bevordering van het onderwijs. Hiertegen had niemand bezwaren, doch Barden wilde in deze bepaling opgenomen hebben dat die subsidie niet mocht gegeven worden aan confessionele scholen, aan niet openbare scholen.
Dit voorstel werd heftig door Kardinaal Spellman van New York bestreden. Er verschenen aan de muren aanplakbiljetten, die herinnerden aan de schoolstrijd in Europa, jaren geleden. De Kardinaal werd genoemd ‘een apostel der onverdraagzaamheid’. Mevr. Roosevelt nam het in haar rubriek ‘My Day’ voor Barden op. Zij schreef dat iedereen het recht heeft, zijn godsdienst te belijden, maar dat dit niet betekent, dat het openbaar onderwijs onder toezicht van een Kerk kan worden geplaatst. Kardinaal Spellman reageerde met een scherpe brief, die hij tot Mevrouw Roosevelt richtte en tegelijkertijd in de pers publiceerde. Hij noemde haar artikel ‘een uiting van discriminatie, een Amerikaanse moeder onwaardig, en een uitvloeisel van onbegrip, onwetendheid of vooroordeel’.
Hij besloot met de woorden: ‘Ik zal verder geen aandacht aan U schenken. Wat gij in de toekomst ook moogt zeggen, voor mij staat gij getekend als anti-katholiek’.
Mevrouw Roosevelt antwoordde dat zij tegen alle godsdienstige vooroordelen, en voor de absolute vrijheid van religie en godsdienstonderwijs is, maar tegelijkertijd gelooft in de scheiding van Kerk en Staat. Zij stuurde de Kardinaal een persoonlijke brief waarin ze hem de verzekering gaf van haar achting en herhaalde, dat zij zo min hem als
| |
| |
de Katholieke Kerk had willen aanvallen, maar dat zij zou blijven opkomen voor de constitutionele beginselen, die zij juist acht.
Kort daarop hebben de beide opponenten zich verzoend. Maar de ‘Barden Bill’ bracht het nooit tot een stemming en is begraven met het einde van het vorige Congres.
De toestand is nu dus zo, dat iedere staat theoretisch het recht heeft, de federale subsidie naar goeddunken te verdelen over openbare en particuliere scholen.
In Amerika, en dat geldt ook voor Canada, kan men zijn kinderen ‘zonder’ betaling naar de lagere en middelbare scholen zenden; d.w.z. iedere belastingplichtige betaalt automatisch schoolgeld wanneer hij belasting betaalt, onverschillig of hij al of geen kinderen heeft. In ‘High schools’ betalen kinderen alleen hun eigen boeken en materiaal. De bouw van katholieke lagere en middelbare scholen wordt in Amerika geheel door de Katholieken gefinancierd en geen gemeentesubsidie wordt daarvoor verkregen.
Katholieke ouders die hun kinderen naar katholieke scholen zenden, moeten daarvoor schoolgeld betalen; zij betalen dus feitelijk dubbel schoolgeld. In de Verenigde Staten zijn er 10.188 katholieke scholen met ongeveer 2.607.879 leerlingen. Elke gemeente- en staatssubsidie wordt, aan deze scholenbouw en het onderhoud ervan geweigerd en de Katholieken vinden dat dit een onrechtvaardige behandeling is. Wat zou het Congres doen, vragen zij zich af, indien wij onze Katholieke scholen zouden sluiten en onze kinderen naar openbare scholen zenden, zoals ons immers naar verkiezing vrij staat. Zou het dan niet blijken, dat er meer dan tienduizend scholen in de Verenigde Staten te kort zijn en zouden staten en gemeenten dan niet verplicht zijn voor de bouw van deze scholen te betalen? Is het dan niet volkomen logisch dat staat en gemeente de bouw van onze katholieke scholen tenminste subsidiëren?
Hoe fair deze vraag ook schijnt, er zal nog een lange strijd gevoerd moeten worden voor men aan deze logische eis van de Katholieken tegemoet zal komen. De hardnekkige ondersteuning van het bovengenoemde Barden-wetsontwerp in het Congres bewijst het.
Amerikaanse katholieken zien in deze weinig tolerante houding tegenover hen, die hun kinderen in dit geloof willen opvoeden, een positieve factor tot de bevordering van ongodsdienstigheid. Zij menen dat de staat met willekeur handelt door alleen de openbare scholen te laten profiteren van staatsgelden en daarmee a.h.w. zich tegen godsdienstige opvoeding verklaart. Afgezien van de vraag of het verstrekken van subsidies, wat toch nog altijd maar een betrekkelijke tegemoetkoming betekent voor de ouders die grondwettelijk vrijheid van onderwijs bezitten, tot de gewenste oplossing kan voeren, is het wel een feit dat een Amerikaan financiële gelijkstelling heel moeilijk in zijn staatsrechterlijk denken kan incorporeren. In deze jonge gemeenschap zonder religieuse traditie, waar de Kerk een volkomen abstract begrip is ten gerieve van ieder individu, zonder in het volksleven verankerde rechten van hogere orde, heeft de ontwikkelingsgang, bij alle technische suprematie een trager tempo.
| |
| |
De Kerk kan zich hier moeilijk op historische cultuurrechten beroepen, en de staat is er voor de mensen iets anders dan in Europa. Langzaam zal het essentiële van de vrijheid algemeen erkend moeten worden, wil men in Amerika komen tot wat West-Europa reeds hier en daar kent: de financiële gelijkstelling metterdaad van iedere burger, onverschillig van welke confessie ook. Als dit eenmaal erkend is, zal Amerika in staat zijn een ongekende bloei van het confessionele onderwijs tegemoet te gaan.
Nadat dit artikel geschreven was, verscheen de verklaring van de Amerikaanse Bisschoppen, waarvan de tekst is opgenomen in ‘The New York Times’ van 16 November en de Nederlandse vertaling in ‘Katholiek Archief’ van 30 Januari 1953.
Hieruit blijkt de grote bezorgdheid van het Amerikaanse Episcopaat voor het bijzonder onderwijs.
De Bisschoppen zeggen daarvoor o.a. het volgende: ‘Alarmerend zijn ook de pogingen, die in het werk worden gesteld om voor de opvoeding door de geseculariseerde openbare school het monopolie op te eisen. Voor iemand, die de Amerikaanse tradities liefheeft, moet het schokkend zijn te horen, dat alle niet-openbaar onderwijs en opvoeding moet worden beschouwd als tweedracht en verdeeldheid zaaiend. Niet alle verschillen verdelen en niet alle verdeeldheid is schadelijk.
Opvoeding onder godsdienstig aspect van de kinderen op school heeft dergelijke gevolgen niet. Integendeel, het godsdienstig onderricht dat de kinderen op zulke scholen ontvangen, scherpt hun de plichten in van loyaliteit, vaderlandsliefde en burgerlijke dienstvaardigheid en fundeert deze op de liefde tot God, tot de naaste en voor het vaderland. Opvoeding die werkelijk godsdienstig is, heeft veeleer een éénmakende, dan een verdelende kracht. Als wij critiek uitoefenen op deze laïcistische koers in de opvoeding, betekent dit niet, dat wij vijandig staan tegenover de openbare opvoeding. Wij erkenen dat de Staat een even wettig als noodzakelijk belang heeft bij de opvoeding. Maar indien de godsdienst van groot belang is voor goed burgerschap - en dit ligt vervat in onze nationale tradities - dan dient de Staat dit belang ook in de openbare opvoeding te erkennen.
Daarom heeft de Staat de plicht de ouders bij te staan in de vervulling van hun plicht hun kinderen kennis en praktijk van de godsdienst bij te brengen. Wanneer de Staat in deze steunverlening te kort schiet, ja zelfs de ouders straft, die deze plicht trachten te vervullen overeenkomstig hun geweten, door de kinderen te beroven van hun door de Federale Constitutie gewaarborgde rechten op steun, moet dit alles worden beschouwd als een uitgesproken unfaire en kortzichtige politiek’.
|
|