| |
| |
| |
Brief uit Londen
DE wintermaanden zijn voorbijgegaan zonder enige schokkende politieke gebeurtenis. Ondanks haar vrij-zwakke numerieke meerderheid in het Britse Lagerhuis, heeft de Conservatieve regering de meest-intense periode van het parlementaire leven rustig doorgemaakt. Van haar kant is de socialistische oppositie nog steeds even radeloos. Ze weet niet waar ze heen moet. Ze onderneemt zelfs geen ernstige stormloop tegen de conservatieve denationalisatie-politiek. Weliswaar wordt gedreigd dat de opkopers van de gedenationaliseerde ondernemingen - baantransport en staalindustrie - geen penny vergoeding zullen krijgen als de Britse staat die onder socialistisch bewind opnieuw overneemt. Maar er is niemand - misschien enkele theoretici uitgezonderd - die er zich druk om maakt. De regering zit steviger in 't zadel dan ooit. Elke tussentijdse verkiezing consolideert haar positie en de Labourpartij is, in wezen, zo ontmoedigd, ja moedeloos dat ze de tijd doodt door gekuip, gestook, enz. .... niet tegen de politieke tegenstander, doch onderling, in eigen rangen, onder politieke geloofsgenoten.
Bij gebrek aan hoofdbrekens over aangelegenheden van dagelijkse aard - de herbewapening is een vanzelfsprekend iets, de drukte om de watersnood was na acht dagen geluwd en de queues zijn de huisvrouw niet langer een dag- en nachtmerrie -, heeft de Brit derhalve tijdens de winter om zo te zeggen in de toekomst geleefd: De kroningsplechtigheden tijdens de maand Juni en het privé-bezoek van Maarschalk Tito. Dat zijn, als het ware, de twee polen waar alles rond gedraaid heeft sinds mijn laatste brief, zeker als we de Bevanistische controverse buiten beschouwing laten. Is het eerste - het uitzien naar de kroningsfeesten -, van zelf sprekend voor de Brit, en zelfs voor de Schotse irridentist die zich maar niet bij het indicatief Elizabeth II kan neerleggen, dan moet de Tito-geschiedenis voor de Minister van Buitenlandse Zaken een even onverwachte als onaangename angel zijn geweest. Het leek zo eenvoudig: hij wordt naar Belgrado uitgenodigd als gast van Tito. Uit hoffelijkheid en politieke berekening nodigt hij Tito naar Londen uit. Et voilà.... Maar die Tito-aangelegenheid heeft bij een deel van de Anglicanen, en bij alle Katholieke milieus kwaad bloed gezet. Pamfletten, spreekbeurten en krantenartikels stelden dat bezoek al maanden te voren dag aan dag aan de kaak. Hoe hoog 't werd opgenomen mag blijken uit het volgende, ontleend aan de voorpagina van The Catholic Times van 27 Februari, dus juist één maand voor het bezoek:
‘Door aan de Koningin de wenk te geven Maarschalk Tito tijdens zijn bezoek tot een lunch uit te nodigen, hebben de Ministers van Hare Majesteit de krachtig uitgesproken gevoelens van millioenen Harer onderdanen, met de 25 millioen Katholieken die het Commonwealt telt voorop, finaal geïgnoreerd.
Tevens wordt het algemeen erkende feit verdoezeld dat Tito, als marxist, slechts haat koestert voor al wat door een Christelijke monarchie wordt gesymboliseerd. We bieden aan Hare Majesteit onze hulde aan als tegenwicht voor wat we de belediging noemen, die Haar werd aangedaan’.
Hoe groot de Katholieke verbittering is blijkt wel heel bijzonder uit de beslissing van de Uitvoerende Raad van de C.Y.M.S. van Groot-Brittannië, om tijdens het bezoek van Tito o.m. gedurende een volle week een Kruistocht te houden voor het dagelijks bijwonen van de H. Mis. De Raad deed nochtans opmerken dat ‘manifestaties van welke aard dan ook betreurenswaardig zouden zijn, ondanks de verantwoorde afkeer voor het bezoek die de Christelijke gemeenschappen op ethische grond algemeen aan de dag leggen’.
Volledigheidshalve zij in dit verband nog herinnerd aan de openbare verklaring van de Anglicaanse Primaat-Aartsbisschop van Canterbury, reeds van 10 December van het vorig jaar, dat de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het bezoek van Tito
| |
| |
moest aandringen op een gedragswijziging inzake het Geloof in het algemeen, en de Rooms Katholieke Kerk in het bijzonder.
* * *
In verband met wat ik de minoriteitsvraagstukken in Groot-Brittannië meen te mogen noemen, wil ik hier op twee punten wijzen:
Land van Wales: De Centrale Adviserende Raad voor Onderwijs (Wales) heeft onlangs een rapport uitgebracht. Het bevat o.m. een sterk pleidooi ten gunste van de tweetaligheid van de Welshe jeugd. Het Welsh, of Keltisch is op catastrofale wijze in verval geraakt en het wordt door de televisie nog onmiddellijker in zijn bestaan bedreigd. In bepaalde districten, aldus nog steeds het rapport, waar vijftig jaar geleden iedereen nog Welsh sprak, is dit onder de jeugd van vandaag teruggelopen tot minder dan 2,5%. Men hoopt de achteruitgang te stuiten door een beter en intensiever taalonderricht gegeven door werkelijk tweetalige leerkrachten, en door de voldoende toevoer van tekstboeken.
Van zijn kant heeft de Secretaris-Generaal van het Welshe departement van het Ministerie van Openbaar Onderwijs in een rondschrijven gezegd dat een krachtige en consequente inspanning nodig zal zijn, wil men de tweetaligheid onder de jeugd weer zien toenemen.
Schotland: De Koninklijke Commissie voor Schotse Aangelegenheden heeft op 27 Februari in Edinburg haar eerste publieke zitting gehouden. Bij die gelegenheid heeft het Verbond der Koninklijke Steden, dat bestaat uit vertegenwoordigers van plaatselijke gezagslichamen, een memorandum aan de Commissie voorgelegd. Er wordt stelling in genomen tegen ‘elke stap, van welke aard ook, die op een politieke scheiding tussen Schotland en Engeland zou uitlopen, alsmede tegen het herroepen of het wezenlijk amenderen van de Acte van Unie’. Toch beveelt het een verbetering van het wetgevend apparaat aan inzake zuiver Schotse aangelegenheden en problemen. Om het parlement in staat te stellen wetten die uitsluitend slaan op interne Schotse kwesties vlugger af te handelen, zouden - aldus het memorandum - de machten en bevoegdheden van het Schots Groot Comité moeten uitgebreid worden, tenzij men de voorkeur geeft aan de vorming van een adviserend en beraadslagend lichaam. Bovendien wordt er in gepleit voor de oprichting van bijkomende departementen, binnen het kader van het Rijksministerie voor Schotland, voor kwesties als: transport, handel, arbeid, brandstoffen en drijfkracht.
De toenemende inschikkelijkheid, onder conservatieve inspiratie, van Londen tegenover Cardiff en Edinburg moet de Labourpartij wel erg dwars zitten. Vooral wat het Land van Wales betreft, een der socialistische burchten in het Verenigd Koninkrijk en dat van Labour het heil van zijn regionalisme verwachtte!
* * *
‘Dit boek brengt verslag uit over enkele van de redenen die mij hebben geleid tot een Christelijk-godsdienstige opvatting van het Heelal. Het zijn hoofdzakelijk redenen en argumenten die tot het verstand spreken.
Het verstandelijk benaderen van de godsdienst is vandaag oudmodisch. Toch wens ik hier duidelijk te maken waarom ik die wijze van benaderen in dit boek heb aangenomen’.
Met deze alinea's begint Professor Cyriel E.M. Joad, het voorwoord tot zijn jongste boek The Recovery of Belief - A Restatement of Christian Philosophy (Uitg. Faber and Faber). Het is een fascinerend, koel, kristalheldere en toch geestelijk ontroerend boek. Professor Joad, Hoofd van de Wijsgerige en Psychologische afdeling van het Birkbeck College van de Londense Universiteit, een eminent philosoof, of juister een briljant vulgarisateur van de wijsbegeerte, heeft zich inderdaad op één-en-zestig jarige leeftijd aangesloten bij de Anglicaanse Kerk. Deze bekering is een alleszins merkwaardige gebeurtenis, zonder te gewagen van de weerslag die ze zal moeten hebben wegens de populariteit van Joad. Ze is veeleer een kwestie van
| |
| |
verstand dan van geest, a fortiori dan van mystiek. Joad was tot op dat ogenblik door het leven gegaan als een vrij-arrogante, links-gezinde agnosticist, vrij van alle zondegevoelen. Hij ging er prat op alle argumenten van de godsdienstlozen, van Holbach tot Marx, van buiten te kennen. Ondanks het feit dat ‘wij de erfgenamen zijn van één eeuw godsdienstige twijfel en vertwijfeling’, ‘nemen, zoals hij het tegen het eind van zijn boek zegt, de ancestrale overleveringen bij mensen op jaren, steeds meer bezit van hun persoonlijkheid en valt het recenter aangeworvene weg’. Hij is dus Christen geworden en over de moeizame, pijnlijke, hoofdzakelijk verstandelijk-pijnlijke weg die hij heeft afgelegd, geeft hij dit relaas dat tot de machtigste christelijke apologetische geschriften van onze tijd moet gerekend worden.
Dat Professor Joad het Anglicanisme heeft uitgekozen, en niet het Katholicisme kan de lezer, die minder met de Engelse psychologie en dito toestanden is vertrouwd, misschien verwonderen. Een factor die in die beslissing heeft meegesproken is dat Joad bij uitstek een Hellenist is, met een uitgesproken zwak voor de gulden middenweg. En de bijna naakte soberheid van de landelijke Anglicaanse kerkjes, waaraan hij naar zijn zeggen zoveel verschuldigd is, sprak sterker tot het verstand van deze ex-rationalist die om 't zo te zeggen langs rationale paden het Geloof heeft gevonden.
* * *
Terwijl Dr Joad ons onledig hield met zijn ernstig boek over een bijzonder ernstig probleem, heeft zijn oudere wijsgerige collega, de tachtigjarige Bertrand Russell zich aan een spielerei vergrepen. Onder de titel Satan in the Suburbs (The Bodley Head), heeft hij immers een bundel van vijf verhalen gepubliceerd, zijn eerste fictie-werk. Het is in zijn gebruikelijk fraai, nuchter en ietwat 18de-eeuws Engels gesteld. Het is aangename, of beter, interessante lectuur ofschoon vooral het eerste verhaal, Satan in the Suburbs, te lang is uitgesponnen. Tegelijk met die bundel verscheen van hem Mysticism and Logic (Penguin Books), een verzameling essays. Een deel ervan werd reeds in 1918 in boekvorm uitgegeven. Het contrast tussen de persoonlijkheid van Professor Joad en die van Bertrand Russell kon moeilijk in een scherper daglicht worden geplaatst. De laatste is ontegenzeggelijk een veel genialer, mathematischer en origineler denker dan de andere. Doch het ontbreekt hem aan contact met het waarachtige leven, met het gevolg dat zelfs zijn verhalen ons niets doen en langs het gemoeds- en gevoelsleven wegglijden.
* * *
Veel nauwer bij Professor Joad en diens warme menselijkheid staat bijvoorbeeld de uitgever Victor Gollancz in zijn My Dear Timothy - An Autobiographical Letter to his Grandson (Uitg. V. Gollancz), het eerste deel van de autobiografie van de welbekende en links-georiënteerde Londense uitgever. Doch hij gaat juist in de tegenovergestelde richting tot hij op ongeveer hetzelfde punt als Professor Joad aankomt, maar de laatste en beslissende stap niet durft zetten! Gollancz is uit streng Orthodox-Joodse ouders geboren. Stap voor stap heeft hij zich evenwel van elke godsdienstige praktijk vervreemd. In zijn boek is hij wel een beetje praatziek. Het kon gemakkelijk worden ingekort. Toch is het buitengewoon boeiend. En met dat al opent het in keurige taal een deur naar een weinig-gekende wereld. We stappen des te gewilliger over die drempel daar Gollancz, naar eigen getuigenis, is uitgegroeid tot een ethisch Christen, die trouwens reeds een paar maal op het punt heeft gestaan zich in de Kerk te doen opnemen. In de gegeven omstandigheden kan dit boek aan oordeelkundigen uitmuntende diensten bewijzen!
* * *
Dank zij de uitgever (The Hand and Flower Press, Aldington, Kent) ontdekte ik in de afgelopen weken een, ik schreef haast wonderbaarlijk boek. En wel de Partheneia Sacra or the Mysterious and Delicious Garden of the Sacred Parthenes; Symbolically set forth and enriched with Pious Devises and Emblemes for the Entertainement of
| |
| |
Devout Soules; Contrived al to the Honour of the Incomparable Virgin Marie Mother of God; For the pleasure and devotion especially of the Parthenian Sodalitie of Her Immaculate Conception. Het gaat hier eigenlijk om een uitmuntend verzorgde heruitgave op Japans papier, met een niet-feilloze inleiding en nota's door Iain Fletcher, van een boek dat voor het eerst in 1633 verscheen. (Het bezit ervan was toen in Engeland voldoende om naar de galg te worden verwezen. Vandaag maakt men er een der fraaiste uitgaven van die we ons kunnen voorstellen!) Het heeft vermoedelijk als auteur Pater Henry Hawkins, S.J., geboren in het graafschap Kent tussen 1571 en 1575 en op 8 Augustus 1646 te Gent overleden in het klooster van de Engelse Tertiarissen. Pater Hawkins stamde uit een nogal voornaam geslacht van Engelse Katholieken, werd in 1609 opgenomen in het Engels College te Rome, trad zes jaar later in de Sociëteit van Jesus en werkte dan nagenoeg 'n kwart eeuw lang als lid van de geheime Engelse zending van die Orde, hoofdzakelijk in Londen. Hij schreef verschillende werken. Ze werden gedrukt op de persen van het Engelse S.J. College van St. Omaars en Engeland binnengesmokkeld. De Partheneia Sacra is niet slechts een heerlijk werk van Mariale devotie, met fraaie etsen door P. van Langeren geillustreerd. Het is tevens een literair oeuvre van zeldzame, doch al te zeer miskende betekenis. Het prozagedeelte, met een vrij-sterke Latijnse inslag, weelderig Barok, is uiterst muzikaal, evocatief en terzelfdertijd verraadt het een volkomen nieuwe sensibiliteit. De gedichten die er in voorkomen, zijn niet slechts niet-banaal, doch worden gekenmerkt, zeker in de beste gedeelten, door een zachte, mystieke zalving.
* * *
Dezelfde uitgever heeft trouwens ook een herdruk gepubliceerd van een boek dat juist 49 jaar na de Partheneia Sacra verscheen. Het is getiteld Pandaemonium en werd geschreven door een zekere Richard Bovet. De herdruk werd ingeleid en van noten voorzien door Montague Summers. Het boek staat in scherpe tegenstelling tot het voorgaande. Het is een zogenaamde wetenschappelijke studie van de geheimzinnige machten en werkingen van de duivel. Als ik het hier vermeld (en het is voorwaar geen kinderlectuur!), dan is het enkel om de tegenstelling qua stijl en taal met de Partheneia te beklemtonen. Dit laatste behoort tot de eerste Stuart-periode. Het Pandaemonium tot de tweede en kondigt reeds het rationalistisch classicisme van de XVIIIe eeuw aan. Doch meteen werpt het een schril licht op de strijdmiddelen die in die periode werden gekozen om de religieuse invloed van werken als het voorgaande en van de Engelse Zending tegen te gaan.
* * *
Op het gebied van romans, verhalen en dichtkunst is het deze afgelopen maanden wel wat kleurloos geweest. Weliswaar heeft C. Day Lewis onder de titel An Italian Visit (Jonathan Cape) een lang gedicht in zeven delen of hoofdstukken geschreven. Alles samengenomen 64 pagina's poëzie. Maar persoonlijk heb ik er nog niet in kunnen vinden wat de meeste critici er in ontdekten: het belangrijkste dichtwerk van het laatste decennium! Wat toch niet wegneemt dat het een aantal uiterst mooie bladzijden telt.
Ook het toneel en de muziekwereld hebben weinig origineels gegeven dat tegelijk ook belangrijk is. Het is waar dat de Kroningsfeesten ons een extra-seizoen van muziek en toneel beloven, met nieuwe opera's, nieuwe balletten, nieuwe toneelwerken van Eliot, Fry, Rattigan, enz.
Daartegenover staat dat de historiografie heel bijzonder heeft uitgeblonken. Door plaatsruimte gedwongen, moet ik me tot de volgende titels beperken, die torenhoog boven de andere uitsteken: The Shorter Cambridge Medieval History (2 dln, Cambridge University Press), een gecondenseerde uitgave van de wereldvermaarde Cambridge geschiedenis van de Middeleeuwen die uit acht delen bestaat. De tekst van de gestroomlijnde uitgave werd verzorgd door de inmiddels overleden Professor C.W. Previté-Orton, een van de redacteurs van het oorspronkelijke Opus Major. De
| |
| |
systematische samenvatting maakt van het boek een magistrale, doch ietwat dorre opeenstapeling van feiten, data en persoonsnamen uit de 1000 jaar Europese geschiedenis die het bestrijkt. Een uniek referentiewerk is het alleszins, dat tot in de details de vraag beantwoordt: ‘Wat is er in de Middeleeuwen geschiedt’. Maar het antwoord op de vraag: ‘Wat de Middeleeuwen eigenlijk waren?’ blijft het ons uiteindelijk schuldig. Er zij nog op gewezen dat het boek overvloedig met voortreffelijk plaatwerk is verlucht en een aantal stambomen geeft. Jammer genoeg mist men een bibliographie. The Earlier Tudors - 1485-1558, door J.D. Mackie is het zevende deel, doch de tiende gepubliceerde band van de Oxford History of England (Clarendon Press - University of Oxford), die veertien boekdelen zal beslaan. Qua wijze van opstel is dit boek de antipode van het zo juist vermelde: het leest vlot, aangenaam, boeiend, dank zij de sierlijke taal en de ruimte en tijd waar de auteur over beschikt. De historicus roept allerlei tijdsgetuigenissen in, sommige van gewicht en belang, andere veeleer anecdotisch, getuigenissen pro en contra, zonder ons enige conclusie op te dringen. Zelfs niet op het delicate punt van de breuk met Rome onder Hendrik VIII. Alles samengenomen is het een studie die de Tudors vrij sympathiek is gestemd, ofschoon men 't hier en daar betreurde dat het een Schot is die hier over de Welshe Tudors spreekt en niet een man uit het Land van Wales!
Op het gebied der Engelse geschiedenis dient hier ook hulde te worden gebracht aan de merkwaardige publicatie in acht delen, onder leiding van Professor J.E. Morpurgo, door de populaire Penguin Books. Met het verschijnen van England in the Seventeenth Century - 1603-1714 (de Stuarts en Cromwell), door Maurice Ashley, is de uitgave nu, op één titel na, volledig. De gehele serie die wel een 2000 pagina's telt, kost 1 pond (140 B. Fr., 10 Gulden). Doch elk deel is afzonderlijk verkrijgbaar en in zichzelf volledig. Het is meen ik hier en elders zonder weerga!
* * *
Inzake de plastische kunsten zij het volgende vermeld: de Hollandse Schilderkunst tot aan 1750 is maandenlang de kwestie van de dag geweest. Ik weet het, er zijn allerlei tentoonstellingen gehouden, tientallen, honderden.... en er werden goede, ja zelfs uitmuntende kunstmonographieën gepubliceerd die niets met de Hollandse School te maken hebben. Bijvoorbeeld het reproductie-album Renoir (Phaidon Press), ingeleid door William Gaunt. Het geeft als plaatwerk 104 schilderijen van de kunstenaar, 17 ervan in volkleurendruk. En verder de Barbara Hepworth - Carvings and Drawings (Lund Humphries), die 160 reproducties geeft, in luxurieuse uitvoering, van haar werk: tekeningen en beeldhouwwerk. (Sir) Herbert Read, de gezaghebbende criticus (en, zoals iemand opmerkte, de eerste anarchist die in Groot-Brittannië tot de adelstand werd verheven!) schreef de inleiding, terwijl Barbara Hepworth zelf, de Engelse beeldhouwster die in 1950 op de Biënnale van Venetië met eerbewijzen werd overladen, door het boek een aantal interessante nota's plaatst van autobiografische en kunstphilosophische aard, hoofdzakelijk met 't oog op de lezer die zich voor de moderne beeldhouwkunst interesseert. Ik wijs ook nog op de studie van Hesketh Pearson over The Man Whistler (Metheun), zeer geestig geschreven, en die over de Dress in Mediaeval France (Oxford University Press), door Joan Evans. Deze werken verdienen de aandacht omdat er zoveel bladzijden in voorkomen over de klederdracht onder de Boergondische Hertogen (en meteen dus in de Lage Landen). Het bevat 11 tekeningen in, en 84 platen buiten de tekst.
Doch de juist-vermelde werken, hoe interessant ze ook zijn, doen helemaal geen afbreuk aan mijn bewering dat het alles genomen de Hollandse School is die op kunstgebied te Londen heeft getriomfeerd. En wel in een boek in twee delen, wellicht het mooiste van de hele Engelse boekproductie van 1952 en in drie tentoonstellingen. De titel van het boek luidt: Rembrandt's Etchings, zijnde de volledige catalogus van het etswerk van Rembrandt (Phaidon Press), verzorgd door Ludwig Münz (een herdruk van de Rembrandt Paintings, ingeleid en geannoteerd door Tancred Borenius
| |
| |
verscheen terzelfdertijd bij dezelfde uitgever). De drie tentoonstellingen zijn: eerst en vooral de tentoonstelling Dutch Pictures 1450-1750 die op 22 November van verleden jaar in de salons van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Londen werd geopend en op 1 Maart haar deuren heeft gesloten na tot over de 8000 bezoekers per dag te hebben gehad! 644 schilderijen hingen er over zestien salons verdeeld en in meerderheid waren die werken ontleend aan Britse privé-verzamelingen. In het British Museum werd daarentegen een tentoonstelling gehouden van etsen van Hollandse kunstenaars uit de eigen collecties van het museum. Meer nog dan in de Koninklijke Academie overheerste hier het werk van Rembrandt. Wat begrijpelijk is, daar het British Museum de meestuitgebreide en fraaiste collectie Rembrandt-etsen ter wereld bezit. De derde tentoonstelling die juist zal gesloten zijn als deze brief verschijnt, was niet zo overweldigend noch zo uitgebreid. Toch was ze nauwelijks minder interessant daar ze gewijd was aan De Invloed van Rembrandt in de 17e Eeuw. Ze bestond uit een zeventigtal schilderijen van leerlingen en epigonen van de Meester, en was keurig verzorgd door de Matthiesen Gallery van New Bond Street. De catalogus was kwistig geïllustreerd en werd verkocht ten voordele van het Hollandse Rampenfonds.
Over de kroningsplechtigheid als zodanig hebben uw eigen kranten gedetailleerde verslagen uitgebracht. Ik zal er dus niet op terugkomen. Toch is er een karaktertrek die wellicht niet voldoende werd beklemtoond. En wel, dat ze minder een kroning, dan een zalving was, een zalving volgens de zuiverste oude katholieke traditie. Onmiddellijk na de zalving b.v. werd Hare Majesteit gehuld in de z.g. ‘Colobium Sindonis’, een bij uitstek kerkelijk kledingstuk dat beantwoordt aan de priesterlijke albe. Dit brengt ons dan tot de enigszins onthutsende vaststelling dat een niet-katholiek land voor de kroningsplechtigheid een essentieel katholieke ritus heeft gevolgd en, dank zij de modernste techniek - televisie, film, etc. -, de grootsheid en de intense vroomheid ervan kon laten zien en aanvoelen aan millioenen mensen over de hele wereld die wellicht nooit van het bestaan van zo'n ritus hadden gehoord, laat staan er zich door hadden laten ontroeren! Het is waar dat de dienst, het protestants gebruik getrouw, in het Engels werd gecelebreerd, en dat de Koningin de formele belofte heeft afgelegd het Protestantisme te beschermen. Doch anderzijds kan niet worden weggecijferd dat zij gezalfd werd ‘zoals Salomon door Zadok de Priester en Nathan de Profeet tot Koning werd gezalfd’, en dat zij met bijna Byzantijnse luister werd gekroond met de St. Edwardskroon. Deze is weliswaar niet meer de oorspronkelijke kroon waarmee Alfred de Grote in 853 te Rome zou gekroond zijn, en ook ongeveer een eeuw later de gecanoniseerde heilige Edward de Belijder. Die kroon werd tijdens hets puriteins bewind van Cromwell vernield. Doch met het herstel van de monarchie in 1660 werd de vroegere traditie weer opgenomen en werd met al de originele pracht, praal en betekenis een nieuwe St. Edwardskroon ter vervanging van de vernietigde gesmeed. (Het meest gezaghebbende en informatieve boek over de kroningsprocedure is ontegenzeggelijk The History
of the Coronation, door Lawrence E. Tanner, Conservator van de Monumenten en van de bibliotheek van Westminster Abdij - Uitg. Pitkin).
Van hun kant hebben de Britse katholieken met treffende instemming en eensgezindheid Koningin Elizabeth's verzoek om gebeden voor haar kroningsdag beantwoord. Door heel het Britse Gemenebest werden triduums gehouden en op de vooravond van de kroning werden in de katholieke kerken (voor het eerst in hun geschiedenis) avondmissen opgedragen. De plechtige avondmis in de katholieke kathedraal van Westminster was nauwelijks minder indrukwekkend en luisterrijk dan de plechtigheid van enkele uren later in de Abdijkerk. Kardinaal Griffin officieerde. Monseigneur Cento en tientallen geestelijke en wereldlijke gezagsdragers uit binnen- en buitenland waren tegenwoordig in het tot in de uiterste hoeken gevulde kerkgebouw.
| |
| |
De kroningsplechtigheid is dus veel meer dan een Britse ceremonie geweest. ‘Midden in de XXe eeuw’, schreef The Tablet onder de titel ‘Een christelijke wijding’, ‘had deze plechtigheid plaats, volkomen doordrongen van de gedachte dat het de taak van de mens is de wil van een ander te leren kennen en te vervullen, en zich te schikken naar de intenties van zijn Schepper, zoals die door Christus werden geopenbaard’. Zo werden dus op 2 Juni, met onvergelijkelijke praal en pracht van staatswege, eeuwige waarheden in herinnering gebracht en daar dit hier op een wereldschaal kon geschieden, kreeg de kroningsplechtigheid van Koningin Elizabeth een betekenis en weerslag die het strikt nationale grotelijks transcendeert.
Hugo van de Perre
|
|