| |
| |
| |
De alleenstaande vrouw
door Insp. M.C. Schouwenaars
IN de loop van de laatste jaren is het ons opgevallen, dat er nu en dan gesproken en geschreven werd over de ongehuwde vrouw, over haar psychologische en sociale toestand. Het wil ons voorkomen, dat zulks gemakkelijker geschiedde in Nederland dan in Vlaanderen, en dat aldaar ook een bijzondere aandacht werd geschonken aan de materiële toestand van de alleenstaande vrouw, zonder deze evenwel los te maken van haar meer algemene levenssituatie.
Daar deze belangstelling vrij nieuw is, kan de vraag gesteld worden: zou, na de intense en veelzijdige poging voor de christelijke beleving van het huwelijk, dan toch het tijdstip aangebroken zijn, waarop men het redelijk gaat achten de opvoeding en het maatschappelijk leven eveneens af te stemmen op de christelijke wezensontplooiing van de maagdelijke vrouw? Zou de sociale betekenis van de ongehuwde vrouw in de wereld, een goede kans hebben op beter begrip en diepere waardering?
De uitdrukking ‘ongehuwde vrouw’ is niet geschikt om dit begrip en die waardering rechtstreeks in de hand te werken. Want zij geeft niets weer van de positieve zin van die levensstaat. In het woord ‘ongehuwd’ ligt een ontkenning, een vergelijking, een tegenstelling, een ontberen of een afzien van de bepaalde levensstaat, die de gehuwde is, en die aangezien wordt als de normale levensstaat van de volwassen vrouw. Niet christelijke psychologen beweren dan ook bij voorkeur, dat de voleinding van de vrouwelijke psychologie slechts in het huwelijk en het moederschap te vinden is.
Zeker, in huwelijk en moederschap ligt de meest voor de hand liggende mogelijkheid voor een harmonische vrouwelijke ontwikkeling en voor een schone levensvruchtbaarheid. Wie niet ontvangen en niet gebaard heeft, mist een vrouwelijke levenservaring en een mogelijkheid tot natuurlijke en bovennatuurlijke levensbloei, welke geenszins onderschat mogen worden. Voor vele vrouwen is het een geweldige handicap deze typisch vrouwelijke ontwikkelingsgang niet te hebben gekend. Die realiteit moet dan ook scherp gezien worden, door de gehuwde vrouwen, om innerlijk en uiterlijk het beste te halen uit haar schone levenskans; en door de ongehuwden, om van de nood een deugd te maken in de meest letterlijke betekenis van deze al te bekende spreuk.
Het is wijsheid, aandacht te hebben voor het dwingen van de vrou- | |
| |
welijke en moederlijke aanleg in een gemoed door geest en lichaam bewogen. Doch het is meer voldragen wijsheid, daarin terzelfdertijd de suprematie van de geest te erkennen, dus ook de even reële werkelijkheid van het geestelijk bruid- en moederschap. De gehuwde vrouw zal dit doen vanuit de beleving van het huwelijkssacrament, de ongehuwde vanuit haar even duidelijke roeping tot maagdelijke levensontplooiing. Want bij de inzet van de Verlossing is de maagdelijkheid, in de Persoon van Christus en van O.L. Vrouw, aan de wereld verkondigd als het typisch nieuwe van de christelijke tijd.
Het geestelijk bruidschap in de twee-eenheid met de immer aanwezige God is een levensbasis en een bron van levensgeluk, die elke vergelijking met de goedheid van de louter menselijke twee-eenheid in de schaduw stelt. En de diep-gelovige, die in dat geestelijk klimaat ook tot de innerlijke ontmoeting met Christus komt, vindt nooit de passende woorden voor de juiste weergave van die heerlijke levensgemeenschap, De vruchtbaarheid van zulk een liefdevolle aanhankelijkheid in de intimiteit van een persoonlijk geestelijk leven laat zich niet afwegen. Doch de milde schakering van de daadwerkelijke caritas in de Kerk is al te duidelijk om aan de vruchtbaarheid van maagdelijke levens te twijfelen; want zij juist zijn legio in het kamp van de heldhaftige concrete naastenliefde.
Het ware dan ook beter in overeenstemming geweest met onze beschouwing, dit opstel te betitelen ‘De maagdelijke vrouw’. Wij hebben het niet gedaan omdat de moderne leek, ook de katholiek, dan dadelijk aan die uitzonderlijke vrouwen denkt, die zich op uitgesproken wijze aan God toewijden, en hiervoor dan nog bij voorkeur in het klooster treden. Het woord maagdelijkheid heeft voor velen de klank gekregen van een pakkend vaarwel aan het huwelijk, een vaarwel uit vrije keuze, liefst nog op de romantische achtergrond van een huwelijksaanzoek. Alsof de niet gehuwden uit noodzakelijkheid geenszins tot de maagdelijkheid zouden geroepen zijn. En jammer genoeg, deze laatsten zelf weten niet altijd, wat ze over de eigen levensroeping denken moeten; zij ook twijfelen soms aan de positieve zin van de maagdelijkheid, die niet vrijwillig gekozen werd; ook wanneer deze roeping zo duidelijk aangewezen is door de levensomstandigheden zelf.
In vergaderingen voor meisjes op huwbare leeftijd hebben we soms met een zekere nadruk gezegd, dat men van geen enkele roeping meer zeker kan zijn dan van die, welke bij gebrek aan een levenspartner naar de ongehuwde levensstaat leidt. Want in de liefde tot de man kan men zich vergissen en in de keuze van het klooster eveneens. Beslissende levensomstandigheden echter, als het gebrek aan huwelijksaanzoek of
| |
| |
een tegenslag op het gebied van de liefde, trekken de levensweg met vaste hand; misschien in een richting waar de vrouw in kwestie liefst niet terecht zou willen komen, doch zeker in de richting die de hare is; wel te verstaan, in de mate dat geen vorm van egoïsme of zwakheid de hinderpaal is geweest voor het volgen van een andere levensweg. Want talrijke jonge vrouwen in onze hedendaagse maatschappij, vooral in de kringen van de burgerij, wensen slechts een man met bijzonder goede broodwinning, die hun nagenoeg hetzelfde comfort verzekert als wat zij in hun eigen familie genieten. Haar ongehuwd zijn is dikwijls het gevolg van een gebrek aan edelmoedigheid en van een al te ondoordacht verzet van haar milieu.
Waar echter geen enkele vorm van egoïsme de levenstoestand van de ongehuwde heeft bepaald, daar moet de gelovige vrouw weten, dat God zijn redenen heeft om sommige vrouwen naar de maagdelijkheid te leiden, zelfs los van haar verlangen. Zij moet de betekenis van die schikking meer en meer leren ontdekken om er met liefde aan te beantwoorden. Een echt gelovige vrouw schuift niet haar eigen inzicht en voorkeur vóór een al te duidelijke uitdrukking van Gods wil en wens. Zoveel jonge vrouwen in deze tijd, ook onder die welke zich houden aan een katholieke levenspractijk, beklagen er zich over, dat zij niet terecht komen, d.w.z. dat zij geen huwelijksaanzoek krijgen, terwijl zij toch niets anders wensen dan een christelijk gezin te stichten. De katholieke opvoeding in gezin, school en jeugdactie heeft stellig enige schuld aan deze toestand, enerzijds omdat zij al te weinig doet om jongens en meisjes op huwbare leeftijd in verantwoord gezelschap te brengen, anderzijds omdat de meisjesopvoeding in Nederland en Vlaanderen een voorsprong boekt op die der jongens onder het dubbel oogpunt van uiterlijke beschaving en van godsdienstig-zedelijke aspiraties. Het al te geringe loon der jonge mannen is daarenboven oorzaak dat zij hun aanzoek uitstellen of het niet doen aan het verlangde adres. Intussen blijft de rechtstreekse opvoeding tot de Godgewijde maagdelijkheid feitelijk helemaal in gebreke, en de brug tussen de moderne meisjesmentaliteit en de kloosterstijl wordt practisch niet geworpen.
Gevolg van deze toestand: het aantal katholieke niet gehuwde vrouwen, als alleenstaanden in de wereld, groeit met de dag. In de verzorgde milieu's van de kleine burgerij en de goede arbeidersstand begint het percentage zelfs aanzienlijk te worden, ook omdat in die milieu's tal van meisjes het beroep kiezen van onderwijzeres, verpleegster, maatschappelijk werkster of jeugdleidster, hetgeen om verschillende redenen eerder van het huwelijk afleidt juist in die levensjaren, dat de kansen ervoor het meest normaal zijn.
| |
| |
Is dat een verliespost voor de maatschappij? Niet noodzakelijk. Als die grote schare ongehuwde vrouwen, op de plaats waar ze staan, hun plicht doen, bij voorkeur in typisch vrouwelijke dienstbaarheid, zijn die levens van grote sociale betekenis. Doch, voor het gehalte van die levensdienst zelf, en voor het persoonlijk geluk van de betrokkenen zou het wenselijk zijn, dat zij een vorming ontvingen in functie van een psychologisch en philosophisch verantwoorde levensoplossing op het terrein van haar maagdelijke roeping in de wereld van deze tijd. De rijke inhoud van die roeping mag haar niet onthouden blijven. Zij moet haar echter worden bijgebracht in een stijl die rekening houdt met de concrete gegevens van een leven zonder man en kinderen, van het beroepsleven als noodzakelijke broodwinning, van de problemen van huisvesting, verzorging en verhouding tot de naastbestaanden.
| |
Passende Vorming
De kloostervrouw, in haar grote gave, gaat normaalweg naar een vereenvoudiging van leven. Zij krijgt de nodige tijd om zich te trainen in de aanpassing aan het milieu, dat het hare kan zijn tot aan het einde van haar dagen. De moderne leek, die de weg vindt naar een Kerkelijk erkend lekeninstituut, ontvangt de vorming, de steun, en ook, althans in zekere mate, het toezicht van de vereniging waarin zij zich bekwamen wil voor het apostolaat in de wereld. Evenals de kloosterlinge bindt zij zich door de H.H. Geloften, in meerdere of mindere mate, naar de aard van het instituut, om haar maagdelijke roeping in de wereld naar een schone geestelijke bloei te leiden. De meeste niet-gehuwde vrouwen wensen zich echter niet op die wijze te verbinden. Zij vinden dan ook niet de opvoeding en de beveiliging, die broodnodig zijn voor een doeltreffend leven als vrouw alleen. Hier gaapt een hiaat in het vormingsapparaat van Kerk en maatschappij.
Verre van ons de opvoedingskansen te onderschatten, geboden door de vorming van allerlei aard langs volksuniversiteiten op godsdienstige grondslag, sociale organisaties, religieuse verenigingen en derde orden, verbonden aan grote kloosterorden. Doch deze vormingsactie is gewoonlijk tamelijk eenzijdig opgevat: de profane vorming is vakkundig ingesteld, de organisatorische ijvert gewoonlijk voor de bloei van de vereniging, de louter religieuse verzorging geschiedt doorgaans in de richting van de eigen geest van de kloosterorde welke de vorming verzekert; terwijl toch de alleenstaande vrouw, die niet uit zich zelf naar een erkende hogere roeping streeft, in de eerste plaats wil aangesproken worden in een stijl, die begrip toont voor het geheel van haar vrouwe- | |
| |
lijke levenssituatie, met het accent op haar vrouw zijn in haar dienstbaarheid voor God en de evenmens, zodat zij het belang kan ontdekken van haar geheel persoonlijke taak en plaats in de wereld van deze tijd. Want de hoofdtrekken van de normale psychologie der vrouw leven evenzeer in haar als in de gehuwde, en doen zich doorlopend gelden. Zij wil o.a. weten dat haar bestaan nuttig is; dat haar behaagzucht en haar aandacht voor anderen een verantwoorde richting uitgaan; dat de moederlijkheid of het zorgend element in het vrouwelijk gemoed voldoende tot hun recht kunnen komen en de ontroerbaarheid niet verhardt; dat de zin voor het detail alsook het creatief vermogen levendig blijven. De gevoeligheid voor sfeer en milieu mag evenmin afstompen en de alzijdige kwetsbaarheid der vrouw worde liefst zeer critisch en objectief bekeken, opdat het geen voortdurende bron van lijden zou zijn.
Een fijne beleving van de maagdelijkheid moet deze trekken van de algemene vrouwelijke psychologie doelmatig weten in te schakelen in het streven naar een dieper christelijk leven. Dan pas wordt het de vrouw mogelijk een mannelijke daadkracht te ontwikkelen in dienst van het goede. Niemand was op meer uitgesproken wijze vrouw dan de grote H. Theresia, en geen heilige is meer vrouw gebleven tot op haar laatste stond. Doch welk een viriliteit in haar fijnvrouwelijke eigenschappen, attenties en daden. Theresia verwaarloosde zelfs niets van wat het gewone huiselijk leven voor het geestelijk leven der vrouw kan betekenen: ‘Femme qui astique, garde ses esprits’, doet Marcelle Auclair haar herhaaldelijk zeggen in haar mooie werk Ste Thérèse d'Avila. Wij hebben soms de wens uitgesproken dat zielzorgers en psychiaters meer waardering zouden schenken aan de genezende kracht van het huishoudelijk werk bij de geestelijke verzorging van de moderne vrouw. En we blijven hopen dat men bij de vorming van de vrouwelijke jeugd in gezin, school en jeugdactie, de huishoudelijke opleiding doelmatig zal weten in te schakelen, niet onder de vorm van een ietwat artificiële en zeer sporadische gelegenheid, doch als een vanzelfsprekende activiteit in een levens- en vormingsgeheel, dat de diepere waarde van een practische opleiding weet te beseffen.
Want ook de ongehuwde vrouw is slechts gelukkig in de mate dat zij vrouw kan zijn tot in de concrete levensdetails. Wij ondervinden voortdurend dat zelfs de zedelijk-godsdienstige problematiek van de alleenstaande vrouw ten nauwste samenhangt met een tekort in haar practische mogelijkheden om vrouw te zijn en te blijven in sommige aspecten van het dagelijks leven, niet het minst in het scheppen en verzorgen van een eigen interieur, in de kunst van op handige wijze te koken, te poetsen, te wassen, strijken, verstellen en netjes voor de dag te komen.
| |
| |
Wie niets van dit alles kan opbrengen is een sukkel als alleenstaande vrouw, tenzij zij zich de luxe kan permitteren de nodige hulp te betalen. En dan nog mist zij het genoegen, het zelf voor elkaar te hebben gebracht. Wie dit onmogelijk aan kan, vindt nooit iets van die typisch vrouwelijke gezelligheid en van die verkwikkende stilte, welke alleen maar gevonden wordt op die enkele vierkante meters van een eigen ‘home’, al is het dan ook maar één kamer. De alleenstaande vrouw die niet in staat is een welkom voor haar zelf te scheppen op de plaats waar zij rusten gaat na de dagtaak, zal moeilijk tot een evenwichtig leven komen, zelfs wanneer ze naar geestelijke volmaaktheid streeft en blijk geeft van grote toewijding in dienst van het apostolaat. Er bestaan uitzonderingen; zij bevestigen de regel. Want het levensstadium waarop de vrouw sommige concrete dingen nodig heeft om zich zelf te kunnen zijn is niet zo gauw voorbij.
De normale vrouwelijke psyche is zorgend en scheppend, bij voorkeur in functie van anderen en op een beperkt terrein, waar het resultaat overzichtelijk blijft. Waar dit niet rechtstreeks in dienst van anderen kan zijn, wordt deze aanleg dan liefst getraind op een andere wijze, al was het maar in de toewijding voor een smaakvol interieur. De ongehuwde arbeidende vrouw dient aan dit punt alle aandacht te besteden. Want het aftakelen van de vrouw, innerlijk en uiterlijk, bij gebrek aan inspanning op typisch vrouwelijk gebied, is misschien wel één van de grootste handicaps voor de apostolische uitstraling van de moderne ongehuwde vrouw. Talrijke edelmoedigen, zelfs in de sectoren van het typisch vrouwelijk apostolaat, geven door een of andere vorm van verwaarlozing een weinig aantrekkelijk beeld aan de caritas van de Kerk.
We zijn natuurlijk niet zo naïef te menen, dat hiermee alle problemen worden opgelost. De ongehuwde vrouw, die huishoudelijk is en wier home een welkom is, voelt soms des te scherper de afwezigheid van de levenspartner en draagt dit gemis vaak rond in haar levenskring. Wie kent niet die zeer verzorgde werkende vrouwen die men als vrouw werkelijk geslaagd zou vinden, maar die een zekere verveelde ontgoocheling zelden van zich af kunnen zetten. Zij moeten leren dankbaar te zijn om al het goede en schone dat haar werd toebedeeld. De dankbaarheid om de goedheid en schoonheid die de vrouw toespreekt vanuit de dingen die haar omringen en die zij misschien ook genieten mag vanwege één of meerdere personen die haar dierbaar zijn, die dankbaarheid moet gevormd worden als ze moeilijk opwelt, want zij is een vertrekpunt voor de innige ontmoeting met God.
| |
| |
| |
Zelfstandigheid
Het is verkieslijk dat de niet gehuwde vrouw volkomen zelfstandig haar eigen milieu zou kunnen scheppen. In Nederland doet zij dit gemakkelijker dan in Vlaanderen. Vooral in Noord-Nederland verlaat de ongehuwde heel gemakkelijk het ouderlijk huis om op eigen vleugels te vliegen. Vlaamse ouders en familieleden aanvaarden moeilijk dat de ongehuwde vrouw haar vrijheid kiest op een leeftijd, die nog dynamisch genoeg is voor zulk een keus. Het verder blijven in het gezin, waar men als kind en jong meisje opgroeide, heeft voor de betrokkene doorgaans meer nadelen dan voordelen. Dit verhindert haar, zich tijdig te oefenen in de levensstijl die met haar roeping van alleenstaande vrouw overeenstemt. Voor de familieleden echter, waarvoor zij een morele en materiële steun kan zijn, is zij gewoonlijk een weldaad, die niet altijd naar waarde geschat wordt. De meeste ongehuwde vrouwen in Vlaanderen hoeven dan ook niet naar een bijzondere vorm van vrouwelijk dienstbetoon te zoeken; zij worden eenvoudigweg opgeëist door de naaste omgeving zolang dit nodig blijkt. Moet zulks veranderen? We zouden het niet durven beweren, want ook daar ligt een mooie uiting van de maagdelijke roeping, en zovelen weten zich te heiligen in die vanzelfsprekende zorg voor anderen, op een plaats, welke steeds in eerste instantie die van de anderen blijft.
Een bezinning op die toestand is echter wel de moeite waard en wijst noodzakelijk in de richting van een nodige vorming tot zelfstandigheid, opdat de levensaanpassing in gewijzigde omstandigheden, b.v. na het heengaan van de ouders, nooit een drama zou worden. De aard van de broodwinning der ongehuwde vrouw is hierbij van grote betekenis. Het levensgeluk in het heden en in de toekomst wordt er aanzienlijk door bepaald. Daarom is de goede beroepskeuze voor een jonge vrouw die, welke ook op volwassen en oudere leeftijd haar mogelijkheden bewaart. Dat wordt al te zeer vergeten. Het is ook wenselijk er aan te denken, dat een zekere welstand voor de ongehuwde vrouw, evenals voor het gezin, voorwaarde is van zedelijk leven. Alleenstaande vrouwen, die een verzorgde opvoeding ontvingen en toch aan lager wal geraakten op moreel gebied, kwamen dikwijls zover bij gebrek aan een behoorlijke broodwinning. Het feit van alleen te wonen en het grootste deel van de dag aan de arbeid te moeten wijden, schept posten van uitgaven die relatief zwaarder zijn voor de betrokkenen dan voor mensen die in het raam van een gezin of van een andere gemeenschap leven. De wedde van de ongehuwde vrouw houdt daar gewoonlijk geen rekening mee. Dus is er ook nog een zeker talent nodig om met de inkomsten rond te
| |
| |
komen. De broodwinning en de kunst om er behoorlijk mee te leven is een kapitaal stuk in de levensopgang van de ongehuwde vrouw. Elke vorming tot een fijner geestelijk leven en een schonere beleving van de maagdelijkheid, die haar zou aanspreken los van deze kwesties, wordt noodzakelijkerwijze aangevoeld als levensvreemd.
| |
Begrip en milieu
Welmenende mensen uit sociaal georiënteerde kringen en uit de zielzorg zoeken soms naar de reden waarom talrijke ongehuwde vrouwen, die zij nochtans geschikt achten voor het waarderen van een diepere vorming, zich afzijdig houden. Die reden ligt voor de hand: de alleenstaande vrouw wordt niet benaderd met het nodige begrip voor haar normale vrouwelijke psyche, die zij in maagdelijke richting moet ontplooien, en voor de bijzondere problematiek, welke samenhangt met de loonarbeid en met het geheel van haar sociaal-economische situatie. Haar maagdelijke roeping komt soms niet tot bloei omdat de vorming, die men haar op dit punt verstrekken wil, zich al te uitsluitend aanbiedt onder het louter religieus aspect, los van het feit dat de vrouw religieus is in al de aspecten van haar wezen en van haar leven tot in de zeer concrete details. De vrouw wil ook benaderd worden in een passende sfeer. Waar het gezellig en stijlvol is, luistert ze graag, verblijft ze graag en ontwaakt ze tot steeds grotere edelmoedigheid.
Jarenlang hebben we in maandelijkse week-ends voor ongehuwde vrouwen gezorgd voor enkele vormingsmomenten, die bleken te beantwoorden aan het verlangen van de betrokkenen: naast de religieuze conferentie was er ook het cultureel moment gewijd aan letterkunde en aan de film; er werd ook gesproken over sociale aangelegenheden met bijzondere aandacht voor de beroepen uitgeoefend in de groep. Dit alles werd opgenomen in een sfeer van huiselijke gezelligheid in een milieu waar keuken en huiskamer ter beschikking waren en waar ook logeergelegenheid was. Daar werden kameraadschappen aangeknoopt, daar was wederzijds dienstbetoon, vooral buiten de vergaderingen, daar kwam meer en meer feeling voor de fijne wenken uit het Evangelie, geschreven voor degenen ‘die het vatten kunnen’. De evangelische raden bleken daar op de duur evenzeer gericht als uitnodiging tot de gewone sterveling, die oprecht christelijk wil leven, als tot degenen die een uitgesproken hogere roeping kiezen. In sommigen ontwaakte het verlangen daar meer over te weten om er des te beter naar te streven. De opgang naar de vrijheid van de heilige gebondenheid was hier het gevolg van een normale innerlijke groei aan de hand van het christelijk
| |
| |
gegeven, dat leven kon in een passende vrouwelijke sfeer van een totale belangstelling voor de persoon en het leven van elk der aanwezigen.
In de vorige bladzijden spraken we over een hiaat in de vorming van de maagdelijke vrouw. Inderdaad, zij die niet naar het klooster gaan en die ook de weg niet vinden of niet wensen te volgen in de richting van een kerkelijk erkend lekeninstituut, zouden alleszins het milieu moeten kunnen ontmoeten, waarin zij zich mogen bezinnen op de inhoud van de maagdelijke roeping, met de vrijheid deze al of niet te bevestigen door privé geloften. Hiertoe zouden zij de passende opleiding kunnen ontvangen. Wij kennen zulk een milieu, dat reeds jarenlang bestaat in het raam van een grote vrouwelijke congregatie, die in alle werelddelen werkzaam is. Haar lekentak bestaat echter slechts in enkele Europese landen, maar niet in België en Nederland. Men bezint er zich gedurende een vol jaar op de maagdelijkheid; een tweede jaar wordt aan de betekenis van de gehoorzaamheid in het leven van de Kerk gewijd; en pas in het derde vormingsjaar gaat het gesprek over de waarde van de armoede in het christelijk leven en over de moderne vormen van armoede in het leven van de alleenstaande, werkende vrouw, als middel voor een meer volmaakt christelijk leven. In de stijl van die vorming leeft de uitnodiging tot de verbintenis, die echter in alle vrijheid en slechts voor één jaar wordt aangegaan of vernieuwd. Het is een ‘leren leven’ naar de opgave van de maagdelijke levensroeping, al wordt ze door de meesten geenszins uitdrukkelijk verkozen. Zonder de passende sfeer valt daar echter niet aan te beginnen. Liefdevolle belangstelling, een beetje warme huiselijkheid en een vorming die de hele vrouw kan aanspreken, schijnen het gunstig klimaat, waarin deze genade gedijen kan.
Er blijft dan natuurlijk nog de kwestie van de ouderdom, dit weinig aantrekkelijk gegeven voor de vrouw. Dat blijft een moeilijke kwestie voor de alleenstaande vrouw. Sommige karakters houden van die onbekende en wellicht benarde toestand van morgen. Anderen durven er nauwelijks aan te denken uit vrees voor zwaarmoedigheid. De kloosterlinge heeft de veiligheid, door haar medezusters geholpen te worden zo het nodig is. De kerkelijk erkende lekeninstituten hebben thans de plicht niet alleen aan het apostolaat te denken, doch ook aan de oude dag van al hun leden. Onder de ongehuwden, die al of niet gebonden zijn door privé geloften, en die jarenlang elkaar zullen ontmoet hebben in een sfeer van bezinning, gezelligheid en vriendschap, zou het liefdegebod een zodanige concrete gestalte kunnen krijgen, dat die vrouwen voor elkaar de spontane hulp zouden verzekeren bij ziekte en ouderdom. In de associatie waarover we spraken en die geschraagd
| |
| |
wordt door een kloostercongregatie groeit deze naastenliefde en schijnt ze zich te ontwikkelen tot een doelmatige planning inzake wederzijds dienstbetoon. De congregatie zelf laat zich trouwens ook niet onbetuigd tegenover haar beschermelingen en medewerksters op verschillende apostolaatsterreinen. Dat is schoon. Dat wekt initiatieven die hun sanerende uitstraling ook niet missen buiten de kring der onderling bekenden. Want de simpele logica van de echte vrouwelijke naastenliefde is soms sterker dan welke verplichting dan ook in dienst van het goede.
Hiermede is het onderwerp geenszins uitgeput. Dit artikel wilde slechts een korte inleiding zijn tot verder gesprek. De kwestie schijnt ons alleszins de moeite waard om er op dit ogenblik even bij stil te staan. Want al die vrije vrouwelijke krachten kunnen, in persoonlijk vredig geluk, prachtig benut worden ter ere Gods en tot welzijn van de evenmens. Als zij maar in voldoende mate bewust worden gemaakt van de diepere zin en van de enige ook psychologisch verantwoorde levensontplooiing, die te vinden is in de twee-eenheid met God.
|
|