| |
| |
| |
Kroniek
Nieuwe Newmanliteratuur
door Dr A.J. Boekraad
IN het afgelopen jaar zijn er weer enige nieuwe boeken en belangrijke artikelen over de figuur van Kardinaal Newman verschenen, die alleszins onze aandacht verdienen, al was het alleen maar om ons de belangrijkheid en de overal groeiende waardering te doen beseffen van een van de grootste figuren uit de Geschiedenis van de Kerk gedurende de negentiende eeuw.
Wij kunnen deze geschriften het best verdelen in twee groepen. Een groep haalt aspecten van de leer van Newman naar voren - wij zullen die op de tweede plaats behandelen - en een andere groep, de biographische, tracht dieper door te dringen in het leven van de Kardinaal.
| |
I. Biographie
Niet zonder reden kenschetsten wij de biographische geschriften als pogingen om dieper door te dringen in het leven van de Kardinaal. Want het is een feit dat van het begin af geen levensbeschrijver van deze bijzondere mens genoegen heeft genomen, of ook maar kon nemen, met het getrouwe relaas van de meer of minder voorname gebeurtenissen en feiten. Niet dat daar geen materiaal genoeg voor aanwezig was. Integendeel! Een van de vele frappante bijzonderheden van dit leven is juist de geweldige overvloed van gegevens. Deze gegevens zijn in authentieke bronnen vastgelegd, en laten dus weinig over aan de fantasie van de schrijvers. Tegelijkertijd echter getuigen deze gegevens - in hun veelheid - voor de bijzondere indruk die Newman op zijn tijdgenoten moet hebben gemaakt. Dezen waren, wellicht onbewust, zo door hem gefascineerd, dat zij alles deden om de grote figuur vast te houden, dikwijls slechts als een persoonlijke herinnering, maar zo werkten zij er onwillekeurig aan mee om een dergelijk volledig bronnenmateriaal voor ons na te laten. Dit verklaart ook dat er nog zo onnoemelijk veel brieven van Newman worden bewaard in het Oratorium te Birmingham. Neen, aan feitenmateriaal geen gebrek, maar toch konden zijn biographen daarbij niet blijven staan: al die bekende feiten en gebeurtenissen schenen namelijk een rijkere betekenis te dragen, ze schenen bezield, geïmpregneerd door een persoonlijkheid, die door zijn rijkdom van facetten aan alle gewone methoden van de geschiedschrijver bleek te ontsnappen. Om te beginnen was er een overvloed van aperte tegenstrijdigheden in de feiten. Op een ervan, en verreweg de voornaamste, willen we hier wijzen: Aan de ene kant n.l. zijn voortdurend zichzelf tot in de diepste diepten van zijn zielleleven gelijkblijvend,
| |
| |
en daartegenover die ontzagwekkende breuk midden in zijn leven, toen hij van de onbetwiste leidersplaats in de Oxfordbeweging overstapte naar een min of meer obscure en vergeten plaats in de Katholieke Kerk in Engeland. Deze en meer dergelijke tegenstrijdigheden drongen de naar-begrip-zoekende biograaf tot uitleg.
Bremond, die als een van de eersten - maar op een zeer ongelukkige wijze: het boek werd een psychologische thriller - deze poging ondernam, heeft dit direct al aangevoeld, en gaf als inleiding op zijn werk een hoofdstuk: ‘Le Secret de Newman’, het Newman-mysterie.
Er is echter meer. Iedere keer als men over Newman gaat denken of schrijven, begint men onwillekeurig met zijn naam zacht voor zich uit te zeggen: John Henry Newman; en het is merkwaardig dat zo veel boeken en artikelen juist met zijn naam beginnen, of zonder meer zijn naam als titel dragen. Komt dit niet hier vandaan, dat, meer nog dan de feiten en gebeurtenissen van zijn leven, die mens zelf, die grote en grandioze en authentieke mens, ons interesseert, en ons persoonlijk aanspreekt?
In deze zin zijn ook de twee nieuwe biographische boeken op te vatten die wij hier willen bespreken. Het een is van de Franse Oratoriaan Louis Bouyer: Newman - Sa vie, Sa spiritualité, Paris, 1952; het ander van Sean O'Faolain, een bekend Iers schrijver: Newman's Way, London, 1952.
Ofschoon beide werken geheel in het bovengeschetste kader vallen, kan men zich nauwelijks twee meer tegengestelde vormen van beschrijving voorstellen. Bouyer laat rustig het eigen licht van Newman schijnen, hij draagt als het ware voorzichtig en vol eerbied het brandende licht in zijn handen om het op de kandelaar te plaatsen zodat allen het kunnen zien en het aan allen van zijn licht kan meedelen. De methode van O'Faolain lijkt veel op de dansende beweging van een vlinder rond een lamp; hij draait met zwierige beweging om de grote persoonlijkheid heen, belicht allerhande bijkomstige trekken en figuren, waar we bij andere biographen vergeefs naar zouden zoeken, en zo nu en dan schiet hij recht op het felle licht af, vliegt er tegenaan, om zo voor een moment er heel dicht bij te zijn. Hij weet hierdoor een spanning en levendigheid aan zijn relaas te geven, dat niet anders dan onze bewondering kan afdwingen. Het meest markante voorbeeld hiervan is dat de schrijver kans ziet uit wat fragmenten van dagboeknotities en brieven een volledige dialoog tussen verschillende figuren te construeren. Het is knap werk. Trouwens het gehele boek zit vol vondsten, die de kunstenaar verraden. Newman's voorliefde voor de studie van de Kerkvaders kan wel nauwelijks mooier getekend worden, dan in de passage waarin hij beschrijft hoe Newman die folianten ontving: ‘The books came in October. Huge fellows; and so cheap! “One folio costs one shilling”, he gloated, “and all are in this extravagantly modest way”. He carried them off to his room, the second floor in the far right-hand corner of the Oriel quadrangle, and spreading their winglike pages wide he launched himself on their leaves into the centuries’.
Toch heeft deze methode - en het moet uitdrukkelijk worden geconstateerd - zijn ernstige nadelen. Het blijft te gemakkelijk, ook op essentiële punten, aan de buitenkant steken, terwijl de artistieke vorm- | |
| |
geving soms een losheid of vaagheid van terminologie meebrengt, die zeer nadelig kan werken op het juiste begrip van Newman's diep doordachte levenshouding. Zo vinden wij de uiteenzetting van Newman's eerste bekering op vijftienjarige leeftijd zeer onduidelijk. De schrijver wijt dat zelf aan het feit dat niet alles onder woorden kan worden gebracht en dat de emotionele achtergrond vooral onverwoord moet blijven. Maar hoe hij ertoe kan komen om te schrijven: ‘He knew next to nothing about men and women’, is mij een raadsel. Heeft hij dan nooit Newman's beroemde preek gelezen over: ‘Het afscheid van vrienden’, de laatste die hij als anglicaan hield, en waarin hij juist een beroep doet op vriendentrouw, omdat hij hen heeft geholpen zichzelf beter te verstaan.
Ontelbare tijdgenoten hebben dat dan ook van hem getuigd. En niet alleen dat Newman anderen niet kende, hij kende ook, volgens deze schrijver, zichzelf niet; hij wist alleen een heel fijn intellectueel schema van zichzelf op te zetten: ‘But what can we know of his heart? We know only a very little; but I feel that we may, without impertinence, think we know more than he did’. Het zijn toch wel erg sterke beweringen! Zijn geheimzinnige ziekte in Sicilië wordt afgehandeld in enkele zinnen, maar zij zijn prachtig en zeer geladen. De uitleg die hij ons geeft dat Newman de Froudes alleen liet terugkeren, omdat hij nog eenmaal een tempelruïne bij Segesta wilde zien, blijft te veel aan de oppervlakte.
De invloed van de ‘Remains’ van H. Froude is wellicht wel wat overschat, maar zijn beschrijving van de uiteindelijke overgang blijft een meesterstuk, met prachtige visies, gehuld in een fijn gehanteerde, krachtige en tegelijk subtiele taal. Ook hier echter blijft het gevaar voor misverstand niet afwezig, doordat hij de objectieve redeneringen, die Newman zelf zo uitvoerig heeft weergegeven, te veel los ziet van de subjectieve gevoelens, die deze essentiële stappen van zijn ontwikkeling begeleidden.
In feite lazen wij al weer bij een criticus, dat niet Newman's verstand de overgang verantwoordde: ‘his heart had decided the issue’.
Ik geloof niet dat O'Faolain dat heeft willen zeggen, maar het toont wel aan met hoeveel aandacht dit boek gelezen dient te worden, om geen verkeerde voorstellingen te wekken. Moeten wij dit boek dan als een mislukking beschouwen? Heeft hier de romancier de geschiedschrijver zulke parten gespeeld, dat het boek voor het werkelijke kennen van Newman als ‘waardeloos’ moet worden aangemerkt? Zover willen wij niet gaan. Het geeft ons namelijk een uitstekend inzicht in de familieverhoudingen en maatschappelijke sfeer waarin Newman leefde. Het hoofdstuk ‘Vain flirtations’ is een prachtig karakterstuk over de ‘ontmoeting der sexen’ in het victoriaanse Engeland. De afkomst van Newman is er pijnlijk nauwkeurig in onderzocht. Newman's eindeloos geduld met zijn soms wat bizarre familieleden, temidden van andere overstelpende werkzaamheden, is er prachtig en met gevoel voor humor in geschilderd. Wij tekenden alleen onze bezwaren aan bij die passages waarin de auteur dieper tracht in te gaan op Newman's zieleleven, dieper dan Newman zelf, en op een wijze die meer eigen is aan een
| |
| |
gevoelvol dichter dan aan een voorzichtig, theologisch goed onderlegde geschiedschrijver.
Wij beschouwen dit boek als een werkelijke aanwinst in de Newman literatuur, vooral omdat het ons de Newman-familie zo nauwkeurig leert kennen, en ook omdat het ons dikwijls dwingt een aspect opnieuw te overdenken, juist daar dit zo wordt belicht dat wij het er nauwelijks zonder meer mee eens kunnen zijn.
Het is, meen ik, niet overdreven als wij zeggen dat het boek van Bouyer belangrijker is dan Newman's way. Hoe eigenaardig dat ook moge klinken, de eerste reden hiervan is dat het in het Frans door een Franse schrijver werd geschreven. Voor de bewonderaars van Newman draagt de Franse literatuur de verantwoordelijkheid het meest te hebben bijgedragen tot de vorming van de modernistische Newman-mythe, vooral door het zo geruchtmakende boek: Newman - Essai de biographie psychologique van Henri Bremond. Erich Przywara S.J. heeft hemel en aarde bewogen, en met succes, om die mythe te ontmaskeren. In Frankrijk zelf echter is er nadien nooit een volledig leven van Newman verschenen, dat de verschillende scheve voorstellingen van Bremond's werk heeft hersteld. Nu kan men dit werk van Bouyer zien als een volledig eerherstel van de Franse letteren aan de nagedachtenis van de grote Kardinaal. Het is zeer effectief gebeurd met een prachtige helderheid en klaarheid van stijl. Julien Green verleende zijn medewerking, er is dus ook in dit opzicht geen moeite gespaard. Vooral de vertalingen van sommige van de gedichten is zo zuiver, dat men bijna aan een oorspronkelijk Frans gedicht moet denken. Maar de grote verdienste van het werk is dat het rustig de figuur van Newman voor ons laat leven, vooral zijn innerlijk leven krijgt de volle aandacht. De uiteenzetting over zijn eerste bekering, waardoor hij de alles overheersende zekerheid kreeg over twee wezens: ‘myself and my Creator’, wordt op een zo nauwkeurige en fijnzinnige wijze ontleed, dat ik niet geloof dat iemand daar tot nu toe beter in is geslaagd. Hij weet daar zeer gelukkig de uiteenzetting over de tweede bekering in Sicilië aan vast te knopen, en ook een visie te geven op de bittere zelfbeschuldigingen die Newman, als jongen al, in zijn dagboek neerschreef, doordat hij laat zien dat Newman ze zag als een ‘relying on self’, en die hij slechts overwon
toen hij recht uit zijn hart de oprechte bekentenis van het ‘Lead kindly Light’ liet komen: ‘Keep Thou my feet.... one step enough for me’. Deze tekening van het echte geestelijke leven van Newman maakt de eigenlijke rijkdom van dit boek uit, maar het geeft veel meer. De auteur weet ook op een zeer gelukkige manier alle werken van Newman in diens leven en ontwikkeling te plaatsen, zodat wij ineens de zo verschillende toon van sommige van Newman's boeken, vooral van zijn studie over de ‘Lyra Innocentium’ van Keble, als ook de ‘Discources to mixed Congregations’ en ‘Certain Difficulties felt by Anglicans in Catholic Teaching’, gaan begrijpen. Al deze werken vallen n.l. een beetje uit de toon, wat Bouyer terecht verklaart door de invloed van Faber en zijn ‘giovanni’. Verschillende onuitgegeven documenten zijn opgenomen, waarvan ongetwijfeld de belangrijkste zijn de aanvullingen uit manuscripten van de Apologia, en de herhaalde
| |
| |
correcties van brieven die gecoupeerd werden door A. Mozley in de grote uitgave van Letters and Correspondence.
Al met al een rijk boek, dat ons de diepere achtergrond van Newman's leven leert zien en waarderen. Er is een sporadische onnauwkeurigheid in een datum, en wellicht is het oordeel over de Kardinalen Wiseman, Manning en Cullen wat te hard. Vertrouwde de schrijver hierin te veel op 't werk van Wilfrid Ward, of moeten wij het op rekening zetten van het schetsmatige van het boek. Newman's leven wordt niet uitgeput in een biographie van 500 pagina's. Maar het is groot genoeg om bij onszelf in alle ernst de vraag te doen rijzen: ‘Zou Newman niet de meest markante heilige kunnen zijn van de moderne tijd?’
Toen een kind aan Newman vroeg: ‘Qu'est-ce donc qui est plus grand, un cardinal, ou un saint?’, gaf Newman glimlachend dit antwoord: ‘Mon petit, un cardinal est de la terre, terrestre; un saint est du ciel, céleste’. Zouden wij nu, nu Newman al zo lang van ons is heengegaan, niet mogen hopen dat eenmaal ook het tweede - in volle zin - op hem van toepassing worde?
| |
II. Geschriften over aspecten van Newman's leer
Konden wij bij de biographie op twee omvangrijke werken wijzen, hier vinden we slechts kleinere geschriften die de aandacht vragen, n.l. twee inleidingen, een op een nieuwe uitgave van Newman's University Sketches, en een op een verzameling teksten van Newman over de universiteitsopleiding. Verder zijn er nog twee hoofdstukken in meer algemeen opgezette werken van apologetische aard, die handelen over de geloofsleer van Newman.
| |
1. Newman's bijdrage tot de leer over het geloven
In het boekje van Dr W.H. v.d. Pol: Wegen tot het Geloof, Roermond, 1952, treffen wij ook een hoofdstuk aan over Newman's weg. Het is een zeer eenvoudig en sereen gehouden beschrijving. Hierdoor zou men zich gemakkelijk kunnen vergissen en denken dat het ook aan oppervlakkigheid zou lijden. Maar als wij het rustig doorlezen, en zien hoe de auteur met een grote trefzekerheid in een zo kort bestek alle werkelijk belangrijke elementen even belicht, terwijl de toon van dien aard is dat het van Newman zelf zou kunnen zijn, dan weten wij met iemand te doen te hebben, die Newman kent en die zich volkomen heeft ingeleefd in Newman's visie.
Twee opmerkingen zou ik hier willen plaatsen: ik meen niet dat Newman zijn weg tot God uit het geweten geen ‘soort godsbewijs’ zou willen doen zijn. Vooral zijn privé aantekeningen laten mijns inziens daarover geen twijfel bestaan, maar ook in de Grammar of Assent merkt Newman zelf op, dat ofschoon hij daar ter plaatse geen godsbewijs wil geven, hij toch de noodzakelijke elementen er voor bijeenbrengt. Verder noemt de schrijver de ‘illative sense’ een bepaald facet van het geweten; wij geloven dat de illatieve zin daarmee niet zuiver is bepaald. Het is veeleer de denkkracht van de mens die onder leiding
| |
| |
van het geweten in staat is in te zien, welke concrete waarheid in een veelheid van gegevens verborgen ligt, en die tevens in staat is deze waarheid in zichzelf als een levenswaarde op te nemen. Dat door deze twee dingen het geheel van de beschrijving niet werkelijk wordt geschaad, toont eens te meer aan hoe Newman voor de schrijver meer een ervaring dan een theoretische ontleding betekent. Hij is daardoor een zeer goede gids.
Hetzelfde onderwerp wordt behandeld door R. Aubert in een verzamelcahier van ‘Lumen Vitae’: Au Seuil du Christianisme: Platon - S. Augustin - Pascal - Newman - Blondel, Brussel, 1952. De bekende auteur van het grote werk: Le problème de l'acte de foi gaat veel technischer te werk dan v.d. Pol. Hij geeft ons een vlugge schets van de opeenvolging van de verschillende Newmanverklaringen op dit punt, om dan over te gaan tot een eigen uiteenzetting steunend op de beste auteurs, die deze leer van Newman hebben bestudeerd. Het is een rijke uiteenzetting, die wel de warmte van van de Pol mist, maar die rijker is aan technische bijzonderheden en wetenschappelijke terminologie. Hij geeft aan dat Newman toch wel bedoeld heeft een werkelijk godsbewijs te geven, maar de echte waarde ervan als bewijs laat hij in het midden. Misschien is dit hierdoor te verklaren dat hij Newman te veel als louter psycholoog ziet, en niet als philosoof. Hij schijnt de eerste princiepen gelijk te stellen met de ‘antecedent probabilities’, wat niet helemaal juist is. Het is wellicht alleen maar te wijten aan het schetsmatige karakter eigen aan een dergelijke korte behandeling, dat hij deze nuance niet verder heeft uitgewerkt. Aan het slot geeft Aubert ook enkele kostbare aanwijzingen waarom Newman in deze tijd zo actueel is. Overigens is het merkwaardig en verblijdend hoe beide auteurs zonder de minste aarzeling Newman's gedachten over dit subtiele probleem als waardevol aanvaarden en uiteenzetten. Wij zijn blijkbaar over de periode van de controverse en het misverstand heen.
| |
2. Newman's leer over opvoeding en onderwijs
Een heel ander thema, maar misschien niet minder beroemd, is vervat in Newman's uiteenzettingen over de universiteit. De geleerde president van het University College te Dublin, Michael Tierney, heeft opnieuw de charmante schetsen over de geschiedenis van universiteiten van Newman uitgegeven onder de titel University Sketches, Dublin, 1952. Deze titel is niet oorspronkelijk van Newman, maar komt voor het eerst voor bij een heruitgave in 1902, die door George Sampson voor de Scottlibrary werd verzorgd.
Tierney is een man van grote ervaring in het universiteitsleven, en daarom geeft hij wellicht een van de mooiste waarderingen van dit onpretentieuze werkje van Newman door te zeggen dat er geen betere inleiding op het leven aan een universiteit denkbaar is. Hij heeft ze daarom opnieuw uitgegeven en bewerkt, ook al als een bijdrage tot de herdenking van de oprichting van de Universiteit in Ierland door Newman in 1853-1854. Oorspronkelijk werden ze geschreven voor de ‘Catholic University Gazette’, een weekblad waarvan Newman zelf enige tijd de redactie voerde. In 1856 werden ze gebundeld onder de titel The
| |
| |
Office and Work of Universities. Deze titel laat het belang zien, zoals M. Tierney opmerkt, om dit boekje te lezen naast het grote werk van Newman: The Idea of a University. Dit laatste is bijna platoons abstract; het laat het absolute ideaal voor ons stralen, maar het doet ons tegelijkertijd wat onwerkelijk aan. In de Sketches echter laat Newman zien, hoe zo'n verheven ideaal er in de daadwerkelijke realiteit uit heeft gezien en kan zien. Newman kon ook zeer practisch zijn!
De inleider vestigt er tevens, en ons inziens terecht, de aandacht op dat het zogenaamde débâcle van Newman's avontuur in Ierland - hij noemde het zelf ‘My Campaign’ - heel wat minder totaal is geweest dan dikwijls wordt aangenomen zowel voor Ierland, waar Newman's geest nog inspirerend werkt in universiteitskringen, als voor Newman zelf, die er toe kwam om zijn gedachten over opvoeding, waar hij zijn hele leven in geïnteresseerd was en over gedacht had, een uiteindelijke vorm te geven. Newman zag kans om een philosophie van het hoger onderwijs in een klassieke vorm aan ons mee te delen. De inleider belicht even het zo moeilijke idee van ‘Liberal Education’, een echt Oxford-ideaal, dat men zou kunnen omschrijven als die opvoeding, die er op uit is aan de jonge mens een algemene hogere geestesvorming mee te geven, zonder er onmiddellijk een ander doel voor een bepaald beroep of taak in te betrekken, omdat een dergelijke vorming voornaam genoeg is een doel op zichzelf te zijn. Het is de vorming tot ‘gentleman’. Maar de grootste verdienste van Tierney's inleiding is ongetwijfeld dat hij zo duidelijk heeft geformuleerd dat de talrijke historische onnauwkeurigheden over het ontstaan van universiteiten ten onrechte Newman's werk bij sommige critici - zoals bij de geschiedschrijver Rashdall, een specialist op dit gebied - naar beneden halen; Newman immers schreef geen geschiedenis. Hij gebruikt historische gegevens om een grondvisie over opvoeding te illustreren, een grondvisie die hij belichaamd ziet en afleest in veel concrete situaties in de geschiedenis, en die wellicht het eigenlijke belang van deze geschiedenis uitmaakt. Deze grondvisie is de verhouding van persoonlijke invloed en discipline, voorwaar een grondslag voor het leven in ieder opvoedingscentrum. In feite ziet Newman in de Universiteit de functie van de persoonlijke invloed als toebehorend aan de professoren, terwijl het princiep van
discipline zijn natuurlijke uiting vindt in het georganiseerde geheel van een college. Het eerste maakt het wezen van een universiteit uit, die dus geenszins mag bepaald worden als ‘a collection of books’, terwijl de tweede bedoeld is om de universiteit integraal te laten werken. Kan immers de loutere persoonlijke invloed aanleiding zijn tot ijdelheid en bandeloosheid, het college heeft daar een stabiliserende invloed op; aan de andere kant voorkomt het inspirerende van een invloedrijk en persoonlijk denker dat de college-routine verloopt in gezapigheid en intellectuele luiheid.
Wij geloven dat deze ideeën ook voor Nederland alleszins het overdenken waard zijn, en het is dan ook een gelukkige omstandigheid dat wij naast dit meer practische boekje, ook een nuttige inleiding hebben op de meer theoretische kant van hetzelfde probleem in het boekje van Father Henry Tristram: The Idea of a Liberal Education, London 1952.
Niemand beter dan deze grootste Newman-kenner had ons in dit
| |
| |
moeilijke begrip van ‘Liberal Education’ de weg kunnen wijzen. Hij is zozeer ingeleefd in de werken en de tijd van Newman dat hij, schijnbaar zonder enige moeite, en zeker zonder enig vertoon of pretentie, feilloos Newman's werk plaatst tussen de tijdgenoten en in het geheel van Newman's leven.
Zo wordt het duidelijk waarom Newman zo heeft gestreden voor het princiep van ‘Liberal Education’. Hierin toch krijgt de werkelijke menselijke persoonlijkheid een kans, zowel van de kant van de professor als van de kant van de student, terwijl in de opvatting van de ‘Useful Education’ de mens gezien wordt als een rad in de machine van de menselijke samenleving. Wie zou hier niet een fase van Newman's strijd tegen zijn grote antagonist: het liberalisme in zien, en wie zou niet beseffen dat in deze tijd van systematisering en vervlakking de gedachten van Newman over de vorming tot persoonlijkheid nog niets aan waarde, kracht en actualiteit hebben ingeboet. Iedereen die zich over de betekenis van onderwijs en opvoeding wil verdiepen mag deze dingen niet zonder meer aan zich laten voorbijgaan. Er is overigens nog een groter werk over deze questie, het standaardwerk van Fergal McGrath S.J.: Newmans University-Idea and Reality, London, 1951. Dit is sterk geconcentreerd op de geschiedenis van de schoolstrijd in Ierland - wij mogen gerust eens beseffen dat er ergens anders ook voor gevochten is -, maar dat toch niet minder kostbare gegevens bevat over Newman's ideeën op dit gebied.
* * *
Om te besluiten zouden wij er de aandacht op kunnen vestigen hoe deze recente publicaties over Newman zich concentreren om drie punten, die alle drie onvervreemdbare elementen vormen van Newman's boodschap aan de mensheid. Hij zegt ons immers iets door zijn eigen leven, waarin hij ons op een prachtige wijze een moderne Katholieke spiritualiteit voorleeft; door zijn leer over het naderen tot God van de individuele mensenziel, en door zijn ideeën over de vorming van de jonge mens tot volwaardige persoonlijkheid. In deze laatste punten stijgt hij door zijn diepte ver uit boven een vervlakkende schematisering. Wij ook moeten bereid zijn naar zijn boodschap te luisteren, wij kunnen er alleen maar beter van worden.
|
|