Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 551]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 552]
| |
hij een vroegere kameraad uit zijn soldatentijd, bij hem te komen. Deze Roger, een minderwaardige parasiet, leeft voortaan op zijn kosten en de omgang met dit laagstaande individu noopt Gérard, tot de werkelijkheid terug te keren. Lange tijd zoekt hij, tastend en aarzelend, in een duizelingwekkende roes. Hij treedt daarbij zo zelfzuchtig en dolzinnig op, dat hij op het punt staat het geluk te verspelen dat Jeanne, zijn geliefde, hem heeft geschonken. Als hij er langzamerhand in geslaagd is steeds dieper in zijn verleden door te dringen, ontdekt hij tot zijn ontzetting, dat hij vroeger, zonder het zelf te beseffen, een dubbele moord heeft begaan. En op datzelfde ogenblik vindt hij een nieuwe zuiverheid, die hem in staat stelt aan zijn toekomst te bouwen en Jeanne gelukkig te maken. Deze nieuwe roman van Jean Cayrol is, naar ik meen, door vele lezers verkeerd begrepen. Het is ook niet mogelijk er in een korte samenvatting een goed denkbeeld van te geven, want - zoals ik al heb gezegd - wat hier wordt verteld, is iets zuiver innerlijks, dat zich geheel afspeelt binnen het menselijk hart. Maar wie het gehele oeuvre van Cayrol heeft gelezen, en begrijpt dat de schrijver een nieuw romangenre schept, zal de schoonheid en de grootheid er van beseffen. Het is de schoonheid en de grootheid van een man, die zich geplaatst ziet in een verwoeste, radeloze wereld, en in deze chaos weer een moraal en een bestemming tracht te vinden.
Een soortgelijke situatie is het uitgangspunt van Michel Zéraffa, die ons met zijn Commerce des hommesGa naar voetnoot2) ongetwijfeld het best gebouwde, voortreffelijkst geschreven en meest bevredigende boek van het jaar heeft geschonken. De hoofdpersoon (die eveneens Gérard heet) is, als hij bij het einde van de oorlog zijn studies moet hervatten, al in de dertig. De oorlog heeft hem zoveel ouder en rijper gemaakt, dat het hem een kwelling is, zich te moeten gedragen als een onervaren schooljongen. Hij spant zich in om te zijn als de anderen, maar in hem woelen de herinneringen aan de jaren die nog zo dicht achter hem liggen. Hij kan zich niet aanpassen en voelt zich in het geheel niet thuis in het gewone leven. De roman ontwikkelt zich dan verder in twee sferen: het bloedige en opwindende avontuur dat achter hem ligt, en het martelende, desolate heden. Aan de ene kant heeft Gérard te maken met zijn familie, die gewoon verder leeft: zijn gebrekkige, dromerige halfzuster Dominique, zijn schoonmoeder Génia, die alles doet om er nog enigszins jeugdig uit te zien, zijn ietwat louche, niet geheel toerekenbare jeugdvriend Volodia, en zijn geliefde, de strijdbare communiste Roberte. Aan de andere kant leeft hij in zijn herinneringen: aan de stakingen van 1947, aan het Verzet, de geheime landing van een Engels vliegtuig, de bevrijding van een dorp in de Midi, en vooral aan zijn bewonderenswaardige broer Renaud, een prachtige figuur, die in 1944 uit politieke wraakzucht werd vermoord. Omdat Gérard die herinneringen sterker wil laten herleven, keert hij terug naar de plaatsen, waar hij heeft gevochten. Zo ledigt hij de beker | |
[pagina 553]
| |
van het verleden tot op de bodem en de droesem is het einde van een liefde met een vrouw, die hij op deze ontdekkingstocht heeft weergevonden. Op dat ogenblik komt het familiedrama, dat reeds lang broedde, tot een uitbarsting: Volodia wordt neergeschoten door Génia. Tegelijk van het verleden en van het heden bevrijd, staat Gérard nu gereed om een nieuw leven te gaan veroveren. Dit boek is even goed geschreven als de romans van Malraux. Maar het ontleent zijn betekenis ook aan de volheid der gevoelens, die er in tot uitdrukking komen, en aan zijn rijkdom aan stijl en psychologische verdieping. Le Commerce des hommes is de waarachtige uitdrukking van een heroïsme en een moreel besef, zoals die buiten het Christendom tot ontwikkeling kunnen komen. Maar al kan men dit boek zijn bewondering niet onthouden, het is toch goed te bedenken, dat hier een cultuur wordt getekend, waaraan Christus geen deel heeft, en die, in plaats van een algemeen menselijke moraal, slechts het humanistisch heroïsme kent.
Terwijl Michel Zéraffa - evenals Malraux, Sartre en Montherlant - een man tekent wiens leven van het Christendom is afgesneden, beeldt Dominique Rolin, de bekroonde van de Prix Fémina (de enige opmerkelijke literatuur-prijs), haar vrouwelijke hoofdpersoon uit, buiten alle psychologie om, naar het voorbeeld van de schrijver van Le Grand Meaulnes en van de meeste dichters. Haar roman Le SouffleGa naar voetnoot3) speelt echter in een milieu dat we kunnen herkennen. Auguste Yquelon, een bejaard antiquair, sinds jaren weduwnaar, ligt op sterven in het huis, waar hij altijd heeft gewoond met zijn kinderen: het jonge meisje Olympe, haar broer Jérôme, zijn oudste dochter Laure, Valentin en Simplice, die zelf al een gezin heeft. De roman wil ons laten zien, wat er in dit gezin gebeurt, als, met de dood van de vader die de kinderen tezamen hield, de onenigheden beginnen. Men zou de uitbeelding van dit uiteengevallen gezin kunnen vergelijken met een toverachtig ballet onder leiding van de wonderlijke en ondoorgrondelijke Olympe. De personen handelen niet uit psychologisch verklaarbare motieven, maar als fantastische sprookjesfiguren. De gehele handeling is met kleine streken geschilderd, uit kleine toneeltjes opgebouwd. En telkens is het weer alsof alles uiteenvalt en in een andere gedaante weer verschijnt door de blik, die de raadselachtige Olympe op het gebeuren werpt. Wij zien ons dan verplaatst in een wereld die niet de onze is, en staan op de drempel van de poëzie, tussen het sprookje en de feeërie. Maar het is duidelijk, dat zulk een toverwereld aan geen andere wetten kan gehoorzamen; haar schoonheid ligt uitsluitend op het gebied van de vreemde fantasieën.
Met de roman La Plage de ScheveningenGa naar voetnoot4) van Paul Gadenne komen wij weer met beide voeten op de aarde. Ook onze schrijver behandelt een van de psychologische drama's, die tot de nalatenschap | |
[pagina 554]
| |
van de tweede wereldoorlog behoren. Guillaume Arnoult heeft een vrouw - Irène - liefgehad en tegen de vier oorlogsjaren, die hen hebben gescheiden, schijnt die liefde bestand te zijn gebleven. In het bevrijde, maar verkommerde Parijs van 1944 tracht Guillaume, langs het spoor van oude vriendschappen, die vrouw weer te vinden. Voor hij weer als oorlogscorrespondent naar het front in Duitsland vertrekt, hoopt hij met Irène de heerlijke tijd van hun grote, diepe liefde te doen herleven. Hij vindt haar inderdaad weer; maar dan hoort hij, dat de vriend uit zijn jeugd, Hersent, een journalist die met de bezetter heeft samengewerkt, ter dood is veroordeeld. De smadelijke dood van zijn vriend en zijn liefde voor Irène brengen hem in een tragisch conflict. Het grootste deel van de roman wordt ingenomen door het verhaal van een lange nacht aan een strand, waarin Guillaume en Irène alles doen wat zij kunnen om weer de voorwaarden te scheppen voor de herleving van hun liefdesgeluk. Maar in plaats van geluk vinden zij slechts vertwijfeling en kwelling. In aangrijpende dialogen - bijna de gehele roman is uit zulke gesprekken opgebouwd - dringt Paul Gadenne door tot in het diepst van de ziel van die twee mensen, met een vermogen tot ontleding, waarin hij Marcel Proust bijna evenaart. Hij laat ons voelen, dat hun zielen zozeer dorsten naar zuiverheid, dat ze zich, wanneer zij elkaar na de oorlog weer ontmoeten, slechts kunnen uitspreken in woorden van een martelende luciditeit. La Plage de Scheveningen is een groots en machtig boek, waarvan de handeling zich in wezen ook geheel in het menselijk hart afspeelt. Maar alleen de lezer die zeer zeker van zichzelf is, zal er de schoonheid van kunnen genieten zonder ten prooi te vallen aan het gevoel van leegte en ontbinding dat er van uitgaat.
De lezer van Louis Calaferte's Réquiem des innocentsGa naar voetnoot5) moet nog vaster in zijn schoenen staan. Ik mag wel zeggen, dat men voor het lezen van dit boek zo iets als een pantser nodig heeft. De wereld die Calaferte beschrijft en waarvan de sfeer verwant is aan die van de films ‘Wonder in Milaan’ en ‘Wij zijn allen moordenaars’, is vol gemeenheid en afzichtelijke ellende. Réquiem des innocents is een overweldigend getuigenis, vol bijzonderheden over het leven in de trieste banlieu van een grote stad, waar honger, ontaarding, vervuiling en drank de bewoners tot menselijke afval doen verworden. Calaferte heeft zich voornamelijk tot doel gesteld, te laten zien dat die weerzinwekkende omgeving de wereld is, waar de kinderen moeten opgroeien en de hoofdpersonen van zijn boek zijn dan ook kinderen. Men kan zich voorstellen hoe de onschuld bedreigd en geschonden wordt in die afgronden van misère. Afschuwelijke spelletjes, ongelooflijke vroegrijpheid, minderwaardige ouders, dat alles draagt er toe bij, die kinderen in de diepten van het kwaad te storten. Maar - en dit maakt, mét de grote eerlijkheid en de goede literaire hoedanigheden, de schoonheid uit van dit boek, dat toch zulk een opeenstapeling van allerlei lelijks is - | |
[pagina 555]
| |
de zielen van die kinderen zijn niet verloren. Ondanks de vuilheid en de laagheid van de wereld waarin zij moeten leven, blijft de vlam der rechtvaardigheid altijd in hun harten branden en hun dorst naar menselijke waardigheid wordt nooit gelest. Zodra er in die wijk een onderwijzer komt, die een waarlijk goed mens is, ontwaakt bij al die ongelukkige verschoppelingen het verlangen om óók waarachtige mensen te worden. Daarom mag dit ontstellende boek een noodzakelijkheid worden genoemd. Wij hebben niet het recht, de ogen te sluiten voor de verschrikkelijke dingen, waartoe de stoffelijke nood kan leiden; maar óók is het goed, te beseffen, dat er niets voor altijd verloren is. Calaferte leert ons een prachtige les: zo lang de Hoop levend blijft, kan het Kwaad altijd nog worden overwonnen.
De twee romans, die ik verder wil noemen, zijn ook zeer pijnlijk om te lezen, maar kunnen om soortgelijke redenen worden aanbevolen. Voor zover literatuur niet alleen maar spel of verstrooiing wil zijn, kunnen we van haar vragen, en zelfs eisen, dat zij de menselijke ellende eerlijk en zonder onechte opsmuk uitbeeldt. Maar tegelijkertijd moeten wij voor de kwaliteit van dergelijke getuigenissen zeer strenge maatstaven aanleggen. Niets is verwerpelijker dan het werk van een schrijver, die het kwaad uitsluitend met literaire bedoelingen en zonder menselijke overwegingen schildert: dergelijke auteurs beschrijven het kwaad niet, maar bedrijven het. Dit behoeft gelukkig niet te worden gezegd van de Algerijn aan wie wij de belangrijkste verrassing van het jaar danken. Mohammed Dib, die bewonderenswaardig Frans schrijft, heeft in La Grande MaisonGa naar voetnoot6) slechts zo eenvoudig en sober mogelijk de ellende van een Algerijns kind willen uitbeelden. De kleine Omar huist met zijn moeder, die door ontberingen geestelijk en lichamelijk uitgeput is, zijn zieke grootmoeder, die langzaam wegteert, en zijn twee zusters in een uitgewoonde, vervuilde kazernewoning. Wat heeft hij van het leven leren kennen? Koude en honger, een moeder bij wie het vermogen om lief te hebben langzamerhand is afgestorven, de ellende thuis en bij anderen, de politie, de onderwijzer, die met tactloze wreedheid over het goede vuur en het goede brood spreekt. Omar heeft niets om op te hopen. Hij groeit op als een bedeljongen, in angst en ellende. Maar hij vertwijfelt niet. Geplaatst tegenover heel die vijandige wereld, begint hij zich af te vragen, wat rechtvaardigheid is, wat het leven betekent en wat de toekomst kan brengen. En dat is zijn redding. Mohammed Dib vermijdt alle geredeneer en schrijft met een eenvoud, die geheel in overeenstemming is met de waarheid, welke hij te zeggen heeft. Zijn boek is een van de zuiverste werken van deze tijd.
Een ander relaas van ellende is de roman van Jean Charles Pichon onder de ongewone titel Sérum et CieGa naar voetnoot7). Maar het betreft hier een | |
[pagina 556]
| |
geheel andere, louter psychische, verfijnde ellende, zonder aanwijsbare oorzaken. Een man, die - schijnbaar zonder reden of schuld - tot wanhoop vervalt, begint zich af te vragen, waarvoor hij leeft, waarom hij bestaat, waarom hij de dingen doet, die hij nu eenmaal doen moet. En als hij het antwoord op die vragen niet vindt, zakt hij geleidelijk weg in een leegte, die met de dood eindigt. Pichon's sterk geschreven roman vertegenwoordigt een vorm van opstandigheid, die in wezen van metaphysische aard moet zijn. Men kan dit boek beschouwen als een getuigenis van de menselijke misère, waartoe een amoralisme en een atheïsme leiden, die als wijsgerige stromingen bij enkelen zijn begonnen en die thans het zedelijk leven van velen hebben aangevreten.
Welke waarde men ook aan de hier besproken romans wil toekennen, ze zijn in ieder geval zeer belangrijk en karakteristiek voor de voornaamste stromingen in de hedendaagse Franse literatuur. Wie een minder fragmentarisch, algemener overzicht verlangt, kan dit in een groot aantal critische werken vinden. Dat dit aantal zo groot is, wijst er al op, dat we staan op een keerpunt in de literatuur (en in de cultuur), waardoor het nodig is geworden, de problemen en de gevestigde opvattingen opnieuw onder ogen te zien en ons te heroriënteren. Van die overvloed wil ik hier slechts een paar werken noemen. Met een enkel woord zou ik de aandacht willen vestigen op het verbluffende boek van Charles Braibant: Le Métier d'écrivainGa naar voetnoot8), een merkwaardige bloemlezing van opvattingen over het schrijversberoep, waaruit duidelijk blijkt, hoe die opvattingen zich in de loop der eeuwen hebben gewijzigd. Iets uitvoeriger moet ik zijn over de twee beste critische werken van de laatste tijd, Littérature présenteGa naar voetnoot9) van Maurice Nadeau en Aspects de la littérature européenne depuis 1945Ga naar voetnoot10) van Bertrand d'Astorg. Het eerste boek is een verzameling opstellen. Maurice Nadeau heeft verscheidene jaren de literatuur-pagina van het dagblad ‘Combat’ geredigeerd. Zijn rubriek was niet alleen verreweg de beste van de gehele Franse dagbladpers, maar hij heeft daarmee ook een zeer grote rol gespeeld in het literaire leven. Als een echte ontdekker van talenten heeft Maurice Nadeau - veel meer dan Jean Paulhan, wiens betekenis in dit opzicht vaak wordt overschat - de literatuur van de jongeren aangemoedigd en bevorderd. ‘Ik houd er geen leerstellingen en geen systeem op na’, zegt hij, ‘ik behoor tot geen enkele groep en als ik - na mij rekenschap te hebben gegeven van het genoegen of ongenoegen, dat de boeken waarover ik spreek (en hun schrijvers), bij mij hebben opgewekt - tracht na te gaan, wat ik bij hen heb gezocht, dan geloof ik, dat het drie dingen zijn: de oprechtheid van de schrijver, zijn vermogen om weer te geven wat er in een bepaalde tijd omgaat, en de | |
[pagina 557]
| |
vaardigheid - of het meesterschap - van zijn wijze van uitdrukking’. Daarom houdt Maurice Nadeau - in schijnbare tegenspraak met deze uitspraak - zowel van moeilijk toegankelijke, weinig populaire schrijvers als Valéry Larbaud, Paulhan, Queneau, Genêt, Beckett en Artaud, als van auteurs, die karakteristiek zijn voor hun eigen tijd als Prévert, Navel, Cendrars en Bernanos. Wie zijn Littérature présente leest, kan er zeker van zijn niets belangrijks te missen. Terwijl Maurice Nadeau van iedere schrijver iets menselijks verlangt, is Bertrand d'Astorg tegelijk veeleisender en ruimer in zijn waardering, want hij bekommert zich minder om de persoonlijkheid van de schrijver dan om de waarden, die deze vertegenwoordigt of verdedigt. In zijn ogen neemt iedere schrijver zijn plaats in zijn eigen tijd in, om het verdwijnen of het verschijnen van een bepaalde vorm van cultuur te verkondigen. In zijn Aspects de la littérature européenne laat hij duidelijk zien, dat onze literatuur twee tegengestelde richtingen inslaat: die van de ‘littérature de dérision’ en die van de ‘littérature louange’. ‘Iedere samenleving’, zo schrijft hij, ‘heeft tenslotte de werken, die zij verdient, en de romanhelden gelijken op de mensen die de geschiedenis van het tijdvak maken; daarom is de tegenwoordige literatuur er ten dele een van verbittering, vernedering en schuld. Daar tegenover staat echter een literatuur, die - door alle kwellingen en verwoestingen heen - droomt van verlossing en gelooft in de opstanding, een literatuur, die van God tot taak heeft gekregen, de hoop te verdedigen. Bertrand d'Astorg is van mening, dat degene, die getuigenis geeft van de literatuur, daarmee ook altijd getuigenis geeft van de tijd, waarin de mens moet leven. Het is opmerkelijk, dat zijn boek niet de indruk maakt van een reeks essais, maar van één doorlopend verhaal, vol vitaliteit en schoonheid, waaruit een levend mens ons tegemoet treedt. Tot slot moge ik de laatste zin van een zijner hoofdstukken citeren: ‘Op de kreet, die eertijds aan de oevers heeft geklonken, op de kreet, aangeheven door Nietzsche en de moderne wijsgeren, heeft de Apostel reeds bij het begin het antwoord gegeven, toen hij de eerste leerlingen voorhield, bij de viering van de Eucharistie ‘de dood des Heren te verkondigen’; maar, zo voegde hij er aan toe: donec veniat. - Totdat Hij komt’. |
|