Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| |
Neo-positivisme of logisch Empirisme
| |
[pagina 535]
| |
gaan bezinnen over de menselijke waarde van de eeuwenlang volgehouden, zware, dikwijls troosteloze en doorgaans totaal belangloze taak waaraan ze zich wijden. Zo is uit de as - de trouwens nog niet zozeer vergane as - van het positivisme van Comte, de gedachtenstroming ontstaan, die zichzelf noemt ‘het Logisch Empirisme’, en die op het ogenblik zonder twijfel even verbreid en even levenskrachtig is als het existentialisme. | |
Het positivismeHet positivisme heeft met het existentialisme van onze dagen en met het dialectisch materialisme - een naam die de communisten graag gebruiken wanneer ze hun levenshouding rationeel willen verantwoorden - dit gemeen dat het zijn aandacht te uitsluitend richt naar één zeer beperkt aspect van de waarheid, nl. de mens zoals hij zintuigelijk verschijnt in de tastbare wereld. Maar het verschilt van deze twee richtingen hierin dat het angstvallig vermijdt, zich aan een metaphysica te wagen. Het is waar dat dingen als ‘bewustzijn’, ‘waarneming’, ‘gevoelens’, ‘verlangens’, ‘voornemens’, nooit, zelfs niet benaderend kunnen uitgedrukt worden in formules of mathematische functies en grafieken, en dat integendeel een dergelijke uitdrukking aan deze realiteiten precies zou ontnemen wat hun voor ons waarde geeft. Wanneer echter een physicus en a fortiori een logicist de beschrijving leest van al dit menselijke - dikwijls al te menselijke! - dan is hij in de beste gevallen wel bereid om dit te beschouwen als kunst, maar dan eerder als mislukte kunst. Zo bestempelt Carnap, een van de voornaamste positivisten, de metaphysica als mislukte muziek, wanneer hij denkt aan het existentialisme van Heidegger. Bewust van de strenge eisen, die een physicus en een mathematicus zich zelf stellen vooraleer ze iets met zekerheid durven waar te noemen, reserveren de positivisten de door de eeuwen gewijde naam van wetenschap voor een kennis die kan geverificeerd worden, intersubjectief, d.i. door de physicus zelf die ze ontdekt én door ieder die hetzelfde experiment wil herhalen. Men kan zeggen dat deze eis van verificeerbaarheid de grondtrek is van de positivistische houding, zowel bij een Stuart-Mill en bij een Comte uit de voorgaande eeuw, als bij de streng wetenschappelijke critici in onze tijd. Bekend is hoe Comte deze vooruitgang naar verificeerbaarheid typeerde in de drie tijdperken die het menselijk denken doorlopen heeft: het theologisch tijdperk, waarin de mens al hetgeen hem verwondert, toeschrijft aan de invloed van goden of bovennatuurlijke wezens; het metaphysische tijdperk, waarin hij er een verklaring voor zoekt in abstracte dingen, in ‘entiteiten’; en ten slotte het posi- | |
[pagina 536]
| |
tieve tijdperk, - het tijdperk van Comte, - waarin de mens als énig waardevolle kennis aanvaardt de ‘positieve’ (d.i. uiterlijk experimenteerbare) wetenschap. In vergelijking hiermee zal het neo-positivisme nog afwijzender staan tegenover elke metaphysica; en wel, omdat Comte aan de physische kennis nog te zeer een absolute waarde toekende. Het neo-positivisme zal dus nog meer agnosticistisch zijn. Deze nieuwe richting is ontstaan vooral onder invloed van de Oostenrijkse oud-professor in mathesis en physica, Ernst Mach, die te Wenen critiek van de inductieve wetenschappen doceerde. Mach beschreef het menselijk denken als een nooit beëindigde vooruitgang naar een steeds meer juiste voorstelling van de werkelijkheid: onze gedachte zal zich voortdurend moeten aanpassen en zich zelf corrigeren om de werkelijkheid te benaderen. Er is nog een tweede kenmerk waardoor het nieuwe positivisme zich onderscheidt van het oudere, nl. dat het meer rationalistisch is. Het hecht een overwegend belang aan de waarde van de logica en van de mathematische wetenschappen, terwijl deze in de 19e eeuw door positivistische philosofen als Stuart-Mill eerder geminacht werden. Tot deze kentering heeft o.m. veel bijgedragen de Tractatus logico-philosophicus van Ludwig Wittgenstein, een leerling en vriend van de bekende Engelse logicist B. Russell. In de 20e eeuw was het aandeel der mathesis in de physica zo belangrijk gebleken, dat het door een positivist niet meer mocht verwaarloosd worden. Nu had het werk van Wittgenstein, dat veel logica bevat, deze voor een empirist gewaardeerde eigenschap dat het meteen een ongenadige veroordeling was van de metaphysica. Onder leiding van de physicus Moritz Schlick vormde zich in 1929-1930 aan de universiteit van Wenen een kring van universiteitsprofessoren en hun leerlingen met de bedoeling samen een levenshouding uit te werken, in de geest van Mach en Wittgenstein. Het religieus enthousiasme, waarmee men in de vorige eeuw de werken van Comte onderwees en verspreidde - ‘rien ne saurait mieux remplir le vide de tous ces esprits que la philosophie positive, parcequ'elle contient les idées générales et la conception du monde et de l'homme qui peuvent le mieux satisfaire la raison et la conscience modernes’Ga naar voetnoot3) - bezielde ook deze keur van geleerden, die weldra befaamd zou worden onder de naam van ‘Wiener Kreis’, en die de eerste belichaming zou zijn van het neo-positivisme. | |
L. WittgensteinEen geliefkoosd onderwerp voor de discussies van de ‘Wiener | |
[pagina 537]
| |
Kreis’ was het reeds vermelde mysterieuze werk van Wittgenstein. Tractatus logico-philosophicus, waarvan niemand durft beweren dat hij het volkomen begrepen heeft, maar dat zeker diepe en juiste inzichten bevat. Dit boek is een reeks genummerde aphorismen, waaronder in n. 4 de thesis staat, dat de philosophie niets anders is dan ‘critiek van de taal’. Wittgenstein herneemt hier de vraagstelling van B. Russell: welk verband kan een feit (zoals een propositie of uitspraak er een is) hebben met een ander feit, zodat het in staat is symbool te zijn voor dat andere feit? Hij antwoordt hierop: ‘De propositie is een beeld van de werkelijkheid. Hiermee is geantwoord op de vraag van Russell: we kunnen van de werkelijkheid spreken in zover het beeld dat we ons ervan vormen op de werkelijkheid gelijkt (2. 12). Maar Wittgenstein haalt hieruit een ietwat onverwachte gevolgtrekking: ‘het beeld kan echter niet zichzelf afbeelden’ (2. 172), zodat het geen zin heeft als metaphysicus te spreken over het beeld of over het concept. Vele vragen die men in de philosophie gesteld heeft, zijn dus zinloos. Dit zijn vragen waarop we niet kunnen antwoorden; we kunnen alleen constateren dat ze zinloos zijn. Veel vragen en uitspraken van philosofen berusten hierop, dat we de logica van de taal niet verstaan. Daarom moet volgens Wittgenstein de philosophie uitsluitend bestaan in een critisch onderzoek van de taal (4. 003): ‘Die Philosophie ist keine Lehre, sondern eine Tätigkeit’ (4. 112). | |
De Wiener KreisDe Tractatus logico-philosophicus interesseerde zozeer de Weense geleerden om een dubbele reden, nl. om deze vernietiging van de metaphysica en ook om het belang dat hij hecht aan de studie van de logica. Dit wil echter niet zeggen dat men neo-positivisme en studie van de nieuwe logica mag vereenzelvigen, zoals men wel eens beweerd heeft. Dat de nieuwe logica, de logistiek, een kostbaar hulpmiddel bleek te zijn voor de verwezenlijking van het neo-positivistisch programma, heeft niet belet dat veel andersdenkenden de mathematische logica bleven beoefenen. In het programma, waarin de Wiener Kreis zijn werkwijze vastgelegd heeft, de Wissenschaftliche Weltanschauung, Der Wiener Kreis, wordt trouwens niet de nadruk gelegd op de logica vooreerst, maar op het ‘bevorderen en propageren van een wetenschappelijke kijk | |
[pagina 538]
| |
op de wereld’. De hoofdlijnen van dit programma, in 1930 verschenen, waren: de wetenschap éénmaken (de voortzetters van de Wiener Kreis, nu meestal in Amerika, geven met deze bedoeling nog uit de International Encyclopedia of unified Science) zodat het verband blijkt tussen physica en psychologie, natuurwetenschappen en letterkunde, philosophie en andere speciale wetenschappen. Het enthousiasme waarmee aan dit programma gewerkt wordt, is wel gedeeltelijk te danken (zoals nog blijkt uit de geschiedenis van het Logisch Empirisme, in 1939 geschreven door een empirist, J. Joergensen: The development of Logical Empiricism) aan de keerzijde van deze positivistische bedoeling, nl. het ontzenuwen van alle metaphysica, om de mensheid te verlossen van haar valse problemen, zoals het geloof in God, de onsterfelijkheid van de ziel, de noodzakelijkheid van een godsdienst en dergelijke. Nochtans was het dit niet alleen, en zeker niet bij alle medewerkers aan dit programma. Men mag immers niet vergeten, dat tussen Comte en 1930 in de wereld van de physica heel wat schokkende gebeurtenissen hadden plaats gegrepen. Ideeën die tot nog toe behoorden tot de gepriviligiëerde zekerheden van het menselijk verstand, waarnaar niet alleen Kant had verwezen als naar het model van de onfeilbare waarheid - b.v. de gravitatiewetten van Newton, de postulaten van de Euklidische meetkunde - bleken opeens verouderd te zijn; men moest de verhouding tussen tijd en ruimte anders denken dan Newton en zijn voorgangers dit hadden gedaan; men zag in dat de idee ‘massa’ zo maar niet mag verward worden met de idee ‘materie’, want het bleek dat de massa slechts een zeer geconcentreerde vorm was van energie, die zich door ontbinding in energie kon omzetten, en daardoor zelf verdwijnen. Tot nog toe had het positivisme kunnen samengaan met het materialisme; doch wanneer men vroeger de ‘massa’ materie noemde, ging dat nu niet meer want dan zou ook de materie verdwijnen. Het gaat thans ook veel moeilijker om te spreken van materialistisch determinisme nu blijkt dat de kleine deeltjes waarin men een atoom kan ontbinden niet schijnen te gehoorzamen aan de klassieke wetten van het determinisme. Door deze bevindingen is het materialisme niet uit de wereld geholpen; maar het moet noodzakelijk dialectisch opgevat worden hetgeen in deze contekst zo ongeveer betekent dat de vroegere objectieve waarheid zich geleidelijk heeft omgezet in een andere waarheid. Nu wenst een neo-positivist evenmin dialectisch materialist te heten als spiritualist omdat ook het materialisme een metaphysica inhoudt en wel zo dat uit deze metaphysica onmiddellijk een morele houding voorgeschreven wordt; het communisme aarzelt trouwens niet, herhaaldelijk te wijzen op het | |
[pagina 539]
| |
onmiddellijk verband tussen het materialisme en de morele houding. Daarom wil het positivisme zich er toe beperken, los van elke metaphysica, de theoretische problemen te bestuderen, die ontstaan zijn uit de crisis van de physica en van de mathesis in het begin van deze eeuw. Ziehier enkele problemen die aldus moeten opgelost worden: Wat is een physische wet? Bevat een physische wet meer dan de uitdrukking van de experimenten van waaruit men de wet formuleerde? (Men ziet hier de oude vraag terugkeren van de algemene waarde der inductie). Kan men een verband leggen tussen de begrippen van wat men wel eens noemt de macrophysica (zulke begrippen zijn b.v. temperatuur, druk, dichtheid, enz.) en de zg. ‘microphysische’ begrippen (electronen, electromagnetisch veld, gravitatieveld, enz.)? Een van de voornaamste principes van de relativiteitstheorie is het constant zijn van de lichtsnelheid. Is dit principe een overeenkomst (zoals de axioma's in de wiskunde blijken te zijn) of is het de uitdrukking van een feit? Enz. Deze problemen zijn zo alomvattend dat men de kaders, waarin de physica zich tot in de vorige eeuw gevormd heeft, totaal opnieuw moet denken. De physische wetten moet men niet meer beschouwen als de uitdrukking van een gedetermineerde opeenvolging van oorzaak en gevolg, waarbij oorzaak en gevolg beide zeer scherp omschreven zijn, maar als een resultaat van statistische gegevens, ongeveer zoals men de sociale evolutie van een volk statistisch bestudeert, en eerder getallen met elkaar vergelijkt dan dingen. Men moet de werkelijke waarde toetsen van de noties tijd, ruimte, massa, geometrische constructie, en last not least het instrument bestuderen dat de mens voortdurend gebruikt bij het verwerken van zijn wetenschappelijke stellingen, nl. de redenering. | |
De symbolische logicaDoor deze laatste noodzaak distancieert zich het neo-positivisme van Comte en ook enigszins van Wittgenstein, omdat het naast de verificeerbaarheid door uiterlijk controleerbare experimenten, d.i. uiteindelijk door meting, ook een nieuwe soort verificeerbaarheid aanvaardt, die dichter staat bij de reflexie, nl. het teken waardoor we onze gedachte mededelen, de menselijke uitspraak. Tot de Kring van Wenen behoorden geleerden van verschillende specialismen: Frank en Schlick zijn physici, Hahn is mathematicus, Neurath socioloog; maar de logicus Rudolf Carnap speelde een leidende rol, o.m. door de uitgave van Der logische Aufbau der Welt. Het agnosticisme van Carnap ging niet | |
[pagina 540]
| |
zover als dat van Wittgenstein. Volgens deze laatste bestaat er geen ‘wetenschap’ van de taal: het beeld kan niet dienen als model van zijn eigen vorm. Carnap neemt wel aan dat het mogelijk is over logica te spreken in deze zin, dat men logische overeenkomsten kan sluiten; zo zijn de logische principes (het principe van identiteit, het principe van niet-contradictie, het principe van het uitgesloten derde, de vorm van het syllogisme, enz) overeenkomsten. Alle overeenkomsten zijn geoorloofd wanneer ze maar duidelijk in ‘regels’ geformuleerd worden. Het oorspronkelijk werk van Carnap zal er hoofdzakelijk in bestaan, de syntaxis van deze regels te bestuderen. Welke over het algemeen de eigenschappen van de logische principes zijn, was reeds op het einde van de 19e eeuw en vooral in het begin van de 20e eeuw grondig bestudeerd volgens een geheel nieuwe methode, o.a. door Peano, Frege, Whitehead en Russell. Omdat deze methode sterk gelijkt op die van de mathesis, noemt men de nieuwe logica - die niet essentieel verschilt van de Aristotelische, indien men de geldigheid van de resultaten beschouwt - dikwijls mathematische of symbolische logica: evenals in de algebra gebruikt men voor elk element van de bewerkingen abstracte symbolen. Aristoteles en de klassieke logica deden dit ook enigszins, maar op een onbeholpen manier, wanneer ze de geldigheid van de afgeleide figuren (b.v. van de tweede of de derde figuur van het syllogisme) door de betekenis van de letters in woorden als Camestres, Disamis, Fapesmo, enz. herleidden tot het eenvoudig syllogisme van de eerste figuur ‘in Barbara’. Door het gebruik van het mathematisch symbolisme is het mogelijk op een overzichtelijke en veel mechanischer wijze de ingewikkeldste logische principes (waarbij de vorm van een dilemma nog tamelijk eenvoudig is) tot elkaar te herleiden. Zoals in de meetkunde de stellingen herleid worden tot enkele axioma's, zo tracht men ook in de logica het aantal principes die moeten dienen als vertrekpunt (als axiomas) en dus niet bewezen worden, zo gering mogelijk te maken. De bedoeling van de meeste logici hierbij was niet de logica te herleiden tot mathesis, maar eerder omgekeerd aan te tonen dat de mathesis geheel tot de logica kan herleid worden. Deze methode moest in de smaak vallen van de empiristen om de volgende reden. Bij deze bewerkingen mag men zich niet laten leiden door de betekenis die men in het begin aan de symbolen heeft gegeven: anders slaagt men er niet of nauwelijks in de bewerkingen te maken, en men riskeert op een dwaalspoor te geraken door het concrete voorbeeld dat men voor ogen heeft. Evenals het niet nodig en zelfs niet gewenst is in de algebra bij het symbool a zich voor te stellen welk getal precies door dit symbool kan voorgesteld worden, is het mogelijk en zelfs | |
[pagina 541]
| |
vereist voor een goede mathematische logica, de symbolen te hanteren - bewerkingen te laten ondergaan - zonder dat men denkt aan hun betekenis; dit noemt men formalisatie van de logica. Voor een empirist is dit van belang, omdat de ‘onthechting’ van de betekenis, de formalisatie, ons vergunt de logische principes, b.v. het principe van de uitgesloten derde - iets is waar of het is niet waar - te beschouwen niet als evidente waarheden, maar als conventionele veronderstellingen, die onafhankelijk staan van elke kennisleer en dus ‘positief’ zijn; het zijn arbitraire overeenkomsten die alleen het hanteren betreffen van de symbolen. Feitelijk staat de Aristotelische formele logica in dezelfde zin onafhankelijk van elke kennisleer of metaphysica: in een redenering moet men beginnen met de waarheid van de praemissen te veronderstellen. | |
Negatieve houding tegenover de metaphysicaUit het voorgaande blijkt dat de formalisering van de logica, die, om haar ‘positief’ karakter, niet kan gebruikt worden ten bate van een metaphysica, evenmin ook tegen een metaphysica kan uitvallen. In het oorspronkelijk werk dat Carnap geleverd heeft op het gebied van de logica, komt hij toch tot het besluit dat de metaphysica moet verworpen worden als een probleemstelling zonder zin. Ze beantwoordt namelijk niet aan de syntactische regels (cf. Logische Syntax der Sprache, 1934) volgens welke een logisch principe en een redenering moeten gebouwd zijn. Deze regels eisen meer dan de grammaticale syntaxis voorschrijft; op de vraag ‘of een haas lopen kan’ kan ik ja of neen antwoorden, omdat deze vraag zin heeft, d.i. syntactisch goed geconstrueerd is; maar van de zin ‘lopen kan lopen’ of van ‘een haas haast’ kan ik alleen zeggen, dat ze geen betekenis hebben. Carnap keert hier terug naar Wittgenstein, waar deze met dergelijke syntactische regels het existentialisme van Heidegger, de dialectiek van Hegel en over het algemeen elke metaphysica verwerpt als zinloos. Uitspraken als ‘das Nichts nichtet’, ‘das Sein ist’, en vragen als ‘is het Goede meer of minder identiek dan het Schone’ beantwoorden niet voldoende aan de syntactische regels van ons denken om een betekenis te hebben. Echte problemen zijn alleen die vragen waarbij het antwoord verificeerbaar is en ook herleidbaar tot het empirisch gegeven dat men kan terugvinden in het eenvoudig feit: ‘Mijnheer X heeft op dit ogenblik en op die plaats dit bepaald experiment gedaan’. Deze eis van herleidbaarheid is zo streng dat hij om zijn verregaand scepticisme zelfs in de Kring van Wenen heftige discussies veroorzaakte: hoe kan men tot een zekerheid komen als ik al de redenen ga beschouwen die zo'n alleenstaand expe- | |
[pagina 542]
| |
riment waardeloos kunnen maken (b.v. de geleerde was op dat ogenblik verstrooid, kon zich vergissen, enz.)? In het kader van het programma van de Kring was deze eis echter een belangrijke opgave: bij de eenmaking van alle wetenschappen zou hierdoor de physica als leidend vak vooropstaan. Dit zou b.v. een reden zijn om in de psychologie de voorkeur te geven aan het behaviourisme, de gedragingspsychologie. Het is immers klaar dat de introspectieve methode aan deze eis helemaal niet beantwoordt: hoe kan een onderzoeker controleren of zijn proefpersoon hem de juiste toedracht van het psychologisch gebeuren mededeelt? De vraag moet zelfs gesteld worden of een inwendige ervaring, de ervaring waarop de metaphysica doorgaans steunt, wel mededeelbaar is. | |
Proeve van beoordelingDeze korte en te weinig technische uiteenzetting kon niet anders dan een fijn genuanceerde gedachtegang verminkt voorstellen. Toch is ze voldoende getrouw, menen we, om te laten blijken dat het positivisme met zijn agnosticistische grondslag, een juiste kijk geeft op een waarheid die in de verblinding van de 19e eeuw al te zeer over het hoofd gezien werd, nl. dat onze physische kennis van de buitenwereld altijd vatbaar zal blijven voor verbetering. Moet dit agnosticisme ook uitgebreid worden op de metaphysica, op de kennis van het absolute? Hieromtrent hebben de belangrijkste neo-positivisten, zelfs Carnap, hun extreme stellingen van twintig jaar geleden gevoelig gemilderd. Hiertoe heeft niet alleen bijgedragen de zeer snelle verspreiding van de beweging, waardoor ze met allerlei gedachtenstromingen in contact kwam maar ook de gevoelde behoefte om de mathesis en de physica te funderen, toen men inzag dat de methoden van deze wetenschappen zelf daarvoor geen bevredigende resultaten opleverden: een bezinning op de fundamentele notie tijd brengt me buiten de physica; hetzelfde heeft plaats met de even fundamentele notie orde in de mathesis. Deze gemilderde houding wordt vooral gepropageerd door het tijdschrift Dialectica, onder leiding van de Zwitser Ferdinand Gonseth. Ziehier hoe de redactie haar standpunt, het principe van de revisibiliteit, resumeert: ‘Nous estimons que la connaissance dont l'homme est capable est une connaissance en évolution et qu'elle n'est, de droit, assurée en aucun de ses secteurs contre l'éventualité de devoir être revisée et corrigée’Ga naar voetnoot4). Zo was de relativiteitstheorie een verbetering van de wet- | |
[pagina 543]
| |
ten van Newton, en is de golf mechanica een ‘herziening’ van de klassieke mechanica. Er blijft nochtans een moeilijkheid die door het principe van de revisibiliteit niet wordt opgelost: indien alle menselijke kennis (‘tous les secteurs’) er aan onderworpen is, zal dan het principe van revisibiliteit zelf niet vatbaar zijn voor verbetering? Dit is de logische consequentie, indien het principe echt algemeen is; maar in dit geval belandt men in scepticisme. Ofwel men aanvaardt tenminste de zekerheid van het principe van de revisibiliteit. Maar dan is deze zekerheid, zoals iedere zekerheid, een absoluut moment in onze kennis, en een begin van metaphysica. Iemand die dit begin van metaphysica aanvaardt en trouwens iedere metaphysicus zal echter wel moeten toegeven, dat we de uitdrukking van dit absoluut moment altijd zullen moeten aanpassen aan de evolutie van het menselijk denken. |
|