Streven. Jaargang 6
(1952-1953)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Terugblik op het werk van Em. Mounier
| |
[pagina 141]
| |
doctrine. Beigbeder, in zijn hart nog christelijk, maakt hier even een hoopvolle allusie op het evangelische ‘facere veritatem’. Salleron van zijn kant besluit zijn proces tegen Esprit: ‘Indien het waar is, zoals Beigbeder open en met klem uiteenzet, dat een gedachte zich op de duur moet incarneren, en dat er geen geest is zonder lichaam, dan realiseert men onmiddellijk de grote verantwoordelijkheid van de intellectuelen, die uit ijdelheid, of misschien uit vrees, flirten met het Communisme. De jongeren volgen de aandrang van hun edelmoedigheid. Zij worden Communist. En de katholieke jeugd maakt van het Communisme een Kerk: de hel wordt een weerkaatsing van de hemel. Het avontuur van Marc Beigbeder is symbolisch. En zijn oprechtheid noopt tot sympathie. Maar wij moeten wakker worden: voor steeds meer katholieke intellectuelen wordt het duidelijk, dat zij moeten kiezen tussen twee godsdiensten; het spel van Esprit kan niet langer samengaan met de bittere sociale realiteit’.
Albert Béguin dient Salleron van antwoord in een open brief aan The Tablet. De keuze van Beigbeder herleidt hij tot een zuiver persoonlijke kwestie, waarbij rancune en vermeende miskenning de hoofdrol spelen. ‘De stelling van Mounier, schrijft hij, en van zijn tijdschrift - onze stelling ook sedert zijn dood - was noch pro- noch anti-Communistisch. Overtuigd dat een christen van nature verantwoordelijkheid draagt voor de verschoppelingen van de maatschappij, wees Mounier op het onbetwistbaar feit, dat, althans in Frankrijk, deze verschoppelingen (terecht of ten onrechte) hun politieke uitdrukking en hun verdediging vinden in de Communistische Partij. Zonder ook maar een enkel punt van critiek, die hij als Christen tegen de Marxistische interpretatie van de geschiedenis had gericht, terug te trekken, meende Mounier dat een anti-communistische houding neerkwam op een reactie tegen het recht van de armen. Dit deed hij steeds met het oog op de concrete Franse toestanden. Hij was overtuigd, dat hij met de Communisten moest samenwerken op alle gebieden waar beiden accoord gingen, zonder nochtans hun onvoorwaardelijke bondgenoot te worden. Steeds hield hij vast aan zijn beginselen, en in scherpe bewoordingen klaagde hij tegelijkertijd het onmenselijk optreden der Communisten aan. Mounier's stelling was duidelijk; en het is intellectueel oneerlijk hem te verwarren met crypto-communisme....’.
Na deze harde woorden tussen de vertegenwoordigers van twee katholieke richtingen, kan men het probleem niet meer negeren: blijft er dan geen uitweg tussen kapitalisme en communisme? Moet men, gezien | |
[pagina 142]
| |
het feitelijk bestaan van twee - en van slechts twee blokken - elke genuanceerde tussenpositie dan ook feitelijk opgeven? Het belang van een oplossing voor dit dilemma, niet van een schematisch intellectuele, maar van een realiseerbare oplossing, reikt verder dan het bestaan van Esprit. Ook onze christelijke sociale leer ligt gekneld in de midden-positie. Wanneer Esprit een impasse blijkt, moet men dan van de christelijke oplossing niet hetzelfde zeggen? Het is daarom geen nodeloze tijdverspilling een ogenblik de werkelijke stellingen van Esprit na te gaan, en er zo mogelijk lessen uit te trekken voor onze eigen leer.
Het staat vast dat er sinds het Marxisme iets gescheurd is in het oude wereldbeeld, en dat nu meteen alles in versneld tempo op losse schroeven komt te staan. De nieuwe wereldbeschouwing opent ongekende perspectieven, lokt veler idealisme en verplicht elk eerlijk denkend mens, om oude tradities in een ander licht te beschouwen. Sommigen zien het probleem niet, of weigeren het te zien uit vrees. Voor hen schreef Mounier zijn meesterwerkje L'Affrontement Chrétien, een pleidooi voor oprechtheid, moed en fierheid. Anderen durven de arena binnen te treden, maar om ze weer vlug te verlaten. De aanhangers van een eschatologische levensbeschouwing schuwen de aarde bij de eerste slijkspat. In hen herleeft het oude dualisme der Manichaeers; zij staan positief tegenover de hemel, maar pessimistisch tegenover de aarde. Zij vinden een repliek in Mouniers La petite Peur du XXme Siècle. Resten dan nog zij, die niettegenstaande alles de aarde goed vinden: de Communisten, negatief tegenover de hemel en positief tegenover de aarde; de ‘chrétiens progressistes’, positief tegenover de aarde, en in feite - wat zij zelf ook mogen beweren - neutraal tegenover de hemel; en tenslotte de stelling van Mounier, die in zijn programma althans, nauw aansluit bij de officiële leer van de Kerk: positief zowel tegenover de aarde als tegenover de hemel. In Feu la Chrétienté en in Liberté sous conditions wast hij zich zelf rein van alle rode en roze tendenzen. Buiten deze zeer actuele ‘situatie’ is het onmogelijk Mounier te beoordelen. Men mag hem anderzijds weer niet te concreet benaderen als politicus, als raadsman voor onmiddellijke oplossingen in de verwarde Franse staatszaken of in de opbouw van de internationale gemeenschap. Hij was vóór alles christen en filosoof. Maar de kern zelf van zijn filosofie ligt vastgeworteld in ons concreet historisch moment. Er is geen kwestie van ‘évasion’: gedachten als incarnatie, ‘engagement’, historiciteit, zijn grondmotieven. Bewust groeit zo in deze | |
[pagina 143]
| |
tijdsgebonden en weinig gesystematiseerde filosofie de noodzakelijke confrontatie met het werkelijke leven. In het ideologisch overvoede Frankrijk met zijn politiek kluwen en zijn scherpe partij-tegenstellingen moet een filosoof van de actie er op rekenen dat hijzelf reeds enkele uren na de publicatie van enige zijner gedachten gecatalogiseerd wordt in een der vele combinaties tussen uiterst links en uiterst rechts. Mounier maakte in deze fatale wisselwerking van sereen denken en politieke discussies een eigen groei mee. Zijn houding tegenover het Communisme evolueerde van ‘la main tendue’ naar een veel voorzichtiger stellingname in het laatste jaar vóór zijn dood. Na de uiteenzetting van de politieke hoofdthema's der beide periodes zullen wij trachten als besluit een zuivere probleemstelling te distilleren uit zijn duistere ‘Certitudes difficiles’. Mouniers eerste manifesten uit de jaren 1932-1933 vormen een soort ‘politieke critica’: de zuivering, het verwijderen van a priori valse oplossingen. Drie beginselen leiden Mounier in dit zuiveringsproces: de vaste wil om de politiek zoveel mogelijk los te schakelen van het geestelijke, een beslist anti-kapitalisme en tenslotte de overtuiging dat de bourgeois-democratie volkomen machteloos was om een oplossing te vinden voor de huidige politieke problematiek. Daartegenover moet een meer authentiek, revolutionnair scheppend leven komen, democratisch van aard, en met sterke staatsorganisatie. Concreet zou dit b.v. voor Nederland en België neerkomen op een grotere scheiding van Kerk en politiek, volledige ontkerkelijking der partijen, nationalisatie van grote sectoren uit bedrijfs-, onderwijs- en ontspanningsleven, en tenslotte op de definitieve overwinning van de gelijkheidsgedachte in een proletarische democratie. Mounier zelf werkte zelden of nooit de practische gevolgen van zijn leer uit. In hoever echter dit ‘désolidariser le spirituel du politique’ als programma utopisch en onverantwoord is, zal verder nog blijken. Ongelukkig genoeg valt ‘le spirituel’ meestal samen met ‘le réactionnaire’, de burger die van zijn verleden leeft, de moderne wereld een hel noemt en er intussen meer van profiteert dan de arme anonieme bouwers van die wereld zelf. Mounier wil geen tegenblok vormen, maar een nieuw huwelijk van ‘le spirituel’ met ‘le révolutionnaire’. Hij wil enkel de uitgezuiverde, heldere, nergens vertroebelde verschijning van: ‘l'Esprit’Ga naar voetnoot1). Hij wil geheel de politiek, zowel van links als van rechts | |
[pagina 144]
| |
losmaken van het geestelijke. Er mag dus geen christelijke politiek zijn, evenmin als een marxistische. Wel zijn er christenen en marxisten, maar zij bouwen aan dezelfde wereld met het technisch instrument van een onschadelijke neutrale politiek. Het eerste gevolg van dit louteringsproces is een verplicht anti-kapitalisme: ‘Het personalisme weet welbewust dat de kapitalistische structuren zich tegenwoordig overal als een dam oprichten tegen de bevrijding van de mens, en dat zij moeten vernietigd worden ten bate van een socialistische organisatie van productie en verbruik’. Dit betekent logisch de instorting van de burgerlijke democratie en van het liberaal individualisme. ‘De burgerij is in de zestiende eeuw geboren, buiten de christelijke geest om, uit de moraal der Nederlandse en Florentijnse handelaars en bankiers. Zij heeft haar natuurlijke filosofie gevonden bij Voltaire’. Een communist zou heel deze dialectiek van de geschiedenis en haar conclusies zonder aarzelen onderschrijven: ‘....en dus, volledig collectivisme?’ Hierop antwoordt Mounier: ‘En dus een communautaire staat, een organische democratie, in plaats van een louter politieke democratie’. Dit doel bereikt men door de ‘revolutie’. Voor Mounier betekent revolutie ‘een welbewust en doelgericht ingrijpen van de mens in de ontwikkeling zelf van zijn politieke rijpheid’. Hij onderscheidt haar enerzijds van blind geweld en anderzijds van automatisch fatalisme ‘Une révolution doit-elle se faire? Oui, elle est notre exigence spirituelle profonde’. De kracht van deze analyse ligt in haar heldere beknoptheid: iedere katholiek en iedere marxist verstaat deze taal. Maar in deze bondigheid schuilt eveneens haar zwakte; het ideaal is te weinig omschreven om concreet te worden uitgebouwd. Mounier zoekt naar bevrijding uit de rompslomp van de enggeestige Franse katholieke politiek; maar heeft hij met dit programma, buiten het wekken van veel enthousiasme, meer bereikt dan de formulering van een algemene deler, de constructie van een gemeenschappelijk forum waar vooruitstrevende katholieken een gesprek kunnen aanknopen met culturele communisten? Naargelang de tweede wereldoorlog nadert wordt Mounier meer gedwongen zich met de concrete politiek in te laten. Misschien verklaart dit de steeds nauwer wordende samenwerking met de communisten. De verdediging tegen nazisme en fascisme brengt, na de Spaanse burgeroorlog, de Franse communisten en de anti-totalitaire katholieken stilaan samen onder het motto van ‘Vive la France’. Het is de naaste voorbereiding van de sympathieke ontmoeting van ‘les petits abbés’ | |
[pagina 145]
| |
met de roden in de formaties van de Maquis. Vergeten wij niet, dat Mounier tegen Franco koos en tegen de lakse politiek van Daladier te München. Hij zelf geraakt in de Maquis, wordt gevangen gezet en krijgt maanden tijd tot bezinning. Uit deze periode van politieke werkloosheid stamt zijn grote Traité du Caractère.
De eerste jaren na de oorlog blijft Mounier vasthouden aan de dialoog met de communisten. Herinneringen uit de Maquis, de eerste Uno-conferenties, de wederopbouw van Frankrijk, de golf van hoop die over de bevrijde gebieden terug slaat, verklaren deze optimistische instelling. Maar vanaf 1947-1948 ziet hij in dat de Communistische Partij Esprit en de oprechtheid van haar stichter wil uitbuiten als een zeer doelmatig lokaasGa naar voetnoot2). Na een poging van bijna vijftien jaren wordt Mounier gedwongen om de neutrale samenwerking met de Communisten op te geven. Het wordt geen breuk, maar een aarzelende terughoudendheid, zoals blijkt uit zijn postuum uitgegeven Carnets de Route. In zijn laatste hoofdartikel voor het Februari-nummer 1950 van Esprit weigert hij nog even beslist als voorheen de wereld te verdelen in twee kampen, de goede Westerlingen en de slechte CommunistenGa naar voetnoot3). Hetzelfde Februari-nummer werd gewijd aan de totalitaire revolutie van Zuid-Slavië: Esprit treedt hier in het krijt voor de vrijheid en tegen de verdrukking. Dit testament klinkt als een moedig gewetensonderzoek. ‘Onze filosofie is haar gezondheid gedeeltelijk verschuldigd aan de zuivering van het marxisme, maar zij werd er niet in gedoopt. En al is zij verrijkt met veel concrete perspectieven uit het Marxisme, haar grondslagen liggen elders; en dit wijzigt het geheel.... De eenheid in het Verzet opende onverwachte mogelijkheden. Men moest daarom veel wagen’. Hij hoopte toen op een integratie van het Communisme in de oude Franse democratische traditie. Maar weldra kwam de ontgoocheling. ‘Steeds meer, in navolging van de buitenlandse communistische partijen, trok zich de Franse Communistische partij in zichzelf terug; zij copieert Rusland, aanbidt blindelings al het Russische als toetssteen der orthodoxie, zij leent zich geheel aan Leviathan. Omdat zij echter grotendeels de partij van het proletariaat blijft, zullen wij niet overgaan naar het kamp van hen die haar met een gewapende oorlog bevechten. Wij zullen ons houden aan een strijd voor de waarheid. Wij willen haar beschermen, niet kwetsen, noch de bescherming ondermijnen, die | |
[pagina 146]
| |
zij biedt door het loutere feit van haar bestaan’. Vandaar, ‘Pas de pro, pas d'anti décidé une fois pour toutes: un discernement combatif’. In alle geval moet men trachten de breuk tussen het Communisme en het overige deel van de natie te vermijden. Hieruit volgt de plicht ‘het proletariaat te helpen in de uitbouw van het positieve werk van de Communistische Partij, en tevens in de zuivering van al de giften die zij erin gemengd heeft’. Hieraan zal Esprit zich wijden, in afwachting van eens de oude samenwerking te kunnen voortzetten met een ‘communisme sorti de l'impasse’. Van een farizaëisch oordeel over een mislukt Marxisme wil Mounier niet weten. ‘Le chrétien ne quitte pas le pauvre’. Met deze wekroep begon Mouniers revolutie. Het is tevens zijn laatste boodschap. Twee factoren bepaalden dit blijvend zweven tussen communisme en progressisme. Mounier was in wezen iemand die eerlijk kampte voor rechtvaardigheid. Dit christelijk motief zocht echter naar een concrete verwezenlijking, naar ‘l'efficacité’. Vele oprechte zoekers naast hem vonden deze beide elementen, recht en efficiency, aan de basis van het marxisme. Vanzelfsprekend voor de concrete Franse conjunctuur ging ook Mounier, ofschoon overtuigd katholiek, bij Marx te rade, eerder dan bij de christelijke filosofen. De invloed van dit langdurig contact met marxistische geschriften legde voor altijd de grondlijnen van zijn denken vast. Sterk gegrepen door de marxistische analyse van de geschiedenis stelde hij de vooruitgang-in-de-tijd al te zeer gelijk aan de vooruitgang-op-zich. Mounier was daarenboven een typische Fransman. De Franse toestanden misleidden hem bij het beoordelen van Europese problemen. Esprit heeft weinig perspectieven geopend voor een Europese politiek of voor de uitbouw van het wereldfederalisme. Mounier bleef steeds volledig Fransman tegenover het specifieke Franse Communisme. Deze tijdsgebondenheid was zijn kracht, maar tevens zijn zwakte. Alles ging te vlug in de ontwikkeling van Mounier. Te apostolisch, te gevoelig, te briljant tevens en meesterlijk mensenkenner, werd hij te zeer gegrepen door de actie voordat hij de nodige rust had besteed aan zijn filosofische bezinning. Dit onvoldoende inzicht tussen de verhouding van stof en geest bij de leider van Esprit bleef steeds een zware hypotheek voor het tijdschrift. Maar de tijd drong, vroeg een onmiddellijk optreden, eiste de heldere stem van een zuiver geweten. En Mounier trad op, al te licht gewapend voor zijn doel, maar toch sterker dan al zijn tegenstrevers. Dit gemis aan een filosofische basis werpt een licht op de hier besproken politieke problematiek. Tussen collectivisme en individualis- | |
[pagina 147]
| |
me, kiest hij zijn ‘personnalisme communautaire’. Hij vergeestelijkt in christelijke zin de marxistische leer van revolutie en één gemeenschappelijk mensdom. Hier ligt zijn tragiek: hij zocht geheel zijn leven lang naar een synthese tussen twee haast onverzoenlijke standpunten. Enerzijds wilde hij dit personalisme zo zuiver mogelijk houden, en anderzijds, wars van alle theoretische ‘Spielerei’, trachtte hij het zeer concreet te belichamen in ‘efficacité’. Zolang hij zelf in leven was, bleef ook deze innerlijke tegenspraak bestaan. Na hem echter zal men moeten kiezen. En hier blijken de beginselen van Mounier onvoldoende als criteria voor een efficiënt en tevens volledig christelijk blijvend optreden. Mouniers' levensvisie is tenslotte lineair, zoals de marxistische. En zijn geloof, een prachtig geloof, is gericht naar het transcendente. De wisselwerking tussen dit geloof en zijn klaar denken blijkt nooit zo harmonisch dat men zijn politieke theorieën werkelijk een christelijke staatsleer mag noemenGa naar voetnoot4). Als persoon blijft Mounier een der edelste figuren uit de eerste helft dezer eeuw van uitersten. Als geestelijke leider mist hij theologische diepgang in de doctrine. Dit is geen verwijt. Het stelt alleen een harde eis aan de katholiek: de plicht om de werkelijke problemen van deze tijd zoals Mounier, de eenzame, vaak onbegrepen voorman, moedig en niet langer schoorvoetend aan te vatten. Wanneer Mounier te kort schoot, dan ligt de schuld niet bij hem. Hij heeft tevergeefs uitgezien naar een vaste en concreet bruikbare katholieke leer over politiek en Christendom, over Kerk en Staat, over de verhoudingen tenslotte tussen christelijk optimisme en christelijk pessimisme. In hem voelen wij hoe arm wij nog staan tegenover de geweldige problemen van de moderne wereld, en tevens hoezeer deze wereld behoefte heeft aan onze enige rijkdom: de zuivere liefde geïncarneerd in een concrete sociale actie. |
|