| |
| |
| |
Pater Roothaan † 1853
door Dr J. van Heugten S.J.
DE naam Pater Roothaan heeft langzamerhand een bekende klank gekregen. Wat de meesten wel weten, is dat hij te Amsterdam, in het oude Regenten-Holland, geboren werd, dat hij kort na 1800 naar Rusland trok om er Jezuïet te worden en dat hij te Rome stierf als Generaal der Jezuïeten.
Wij kunnen ons moeilijk voorstellen, zelfs wij die meer dan één wereldoorlog meemaakten, in welke rumoerige tijden en omstandigheden dit in wezen zo eenvoudige en rechtlijnige leven verlopen is. In zijn jeugd te Amsterdam valt de woelige Patriottentijd en de ‘revolutie’ van 1795; in Rusland beleeft hij van nabij de grillige lotgevallen der oorlogen tussen Napoleon en Alexander; in 1820 wordt hij uit Rusland verdreven en vlucht naar Italië, later naar Zwitserland; hij wordt Generaal der orde in de moeilijkste en roerigste jaren van haar nieuwe bestaan, tot hij in 1848 zelf Rome voor Frankrijk verlaten moet.
Wat zijn verschijnen naar buiten, zijn beroering met de wereld betreft, is hij hét type van de legendarische Jezuïet geweest. In allerlei boeken en bladen, tot in de Parlementen toe, is hij afgeschilderd als een intrigant en een sluw agitator die alles aan zijn machtswellust dienstbaar maakte. ‘Is het waar, zo schrijft hij vanuit Rome aan zijn broer Albert te Amsterdam, dat men mij in een cabinet van wassen beelden op de kermissen in Holland vertoont? - Ik moet daar een schrikkelijk monster zijn. - O! Wat vindt men niet uit om ons belagchelijk en verachtelijk te maaken’.
Het doet bijna comisch aan de nuchtere zakelijke Hollander, die Roothaan was en bleef, het slachtoffer te zien van al die politieke agitatie, die vooral in Italië gemakkelijk een operette-achtig aanzien krijgt. ‘Ik beschuldig U, Pater Roothaan’, zo schreef de priester-philosoof, Vincenzo Gioberti, pathetisch in zijn boek Il Gesuita Moderno, ‘als generaal der Sociëteit openlijk alle regels van fatsoen, van liefde en Christelijke rechtvaardigheid door middel van een Uwer onderdanen geschonden te hebben; ik beschuldig U door het kerkelijk gezag verboden leringen verspreid en aldus ernstig misdaan te hebben tegen de eerbied, verschuldigd aan de Romeinse orakels, alsook aan de verheven persoon van hen die ze uitspreken; ik beschuldig U de gekende waarheid te hebben bestreden....’. Gioberti eindigt met de dreiging: ‘Beef dan, Pater Roothaan, van heilzame vrees, tremate
| |
| |
dunque, Padre Roothaan, di timore salutare, en als mijn woorden thans, ofschoon ze voortkomen uit een oprecht gevoel van liefde voor U, U onbescheiden en bitter lijken, zo zal er wellicht een dag komen waarop Gij, ze U herinnerend, mij er dankbaar voor zult zijn’. Gioberti wilde, zo schreef hij aan zijn vrienden, de Jezuïeten verpletteren en haatte hen als Hannibal de Romeinen.
Uit dergelijke boutaden blijkt hoe verhit de gemoederen waren en dat een priester ze neerschreef, bewijst dat het niet enkel Antichristen waren die Roothaan als de vijand beschouwden. In die uiterst woelige jaren, waarin zich het proces der eenwording van Italië afspeelde, gistte en koortste de politiek in alle hoofden en stichtte tweedracht en verwarring niet slechts in de staten, maar ook in families en gezinnen. In haast alle landen van Europa brak als laatste kramp der Franse revolutie in 1848 een verzet los tegen wat er nog aan feodaals in Europa overbleef; gewettigde vrijheidsdrang vermengde zich met al de troebele instincten, die op dergelijke ogenblikken de massa plegen op te zwepen.
Zo heeft Pater Roothaan de instorting en radicale vernietiging van, laten we het noemen, het feodale Europa beleefd. In 1785, zijn geboortejaar, heersten in Holland nog de Regentenfamilies en elders de absolute dynastieën; in 1853, het jaar van zijn dood, was dit alles vrijwel van de kaart verdwenen. In 1814 was de opgeheven Sociëteit van Jezus officieel en algemeen hersteld; twintig, dertig jaar later werd zij weer uit vele landen verdreven en was haar bestaan zo hachelijk als zelden tevoren. De vloedgolf van liberalisme, die over Europa sloeg, dreigde de Jezuïeten, die als conservatief en monarchistisch doorgingen en het in hun hart ook wel waren, wederom weg te vagen. Dit liberalisme was niet geheel en al uit den boze; machtige tijdsstromingen zijn dit nooit. Zij zetten zich door met de noodzaak van natuurwetten en gewoonlijk voeren zij zulk een aanslibsel van goed en kwaad, van recht en onrecht met zich mee, dat de tijdgenoot ze onvermijdelijk eenzijdig ziet en zich onvoorwaardelijk pro of contra verklaart.
Zulk een natuurlijke en niet te remmen stroming was ook de eenwording van Italië. Hier was de grote moeilijkheid de onafhankelijkheid van de Paus. Avignon en onlangs nog Napoleon hadden getoond welke heilloze rampen de politieke afhankelijkheid van het hoofd der Kerk ten gevolge kon hebben, en met het ene koninkrijk Italië scheen deze afhankelijkheid onafwendbaar. Vandaar het hardnekkig vasthouden van Paus en Curie aan de pauselijke staat. Zelfs een zo verlichte en helder ziende geest als Leo XIII gaf niets prijs van wat men als hoogste en meest strikte recht en tevens als de noodzakelijke levensconditie der Kerk beschouwde. Het moest in een lang tijdsverloop duidelijk worden
| |
| |
dat het teruggedrongen en gevangen Pausdom een ongewoon sterke morele macht in het nieuwe Europa betekende, eer Pius XI in 1929 zijn vergelijk sloot met de Italiaanse regering.
Wel was er een groep gematigden die een Italiaanse eenheid wensten onder leiding van de Paus, maar deze hersenschim was zonder veel rechtsverkrachting en politieke conflicten niet te verwezenlijken, zodat de Pausen er afwijzend tegenover stonden.
Pater Roothaan leefde te Rome in de jaren toen de politieke hartstochten het kookpunt bereikten. De economische en maatschappelijke verhoudingen waren er weinig benijdenswaardig en de kerkelijke staat was een toevluchtsoord voor allerlei obscure en woelige elementen, die geen ander doel kenden dan het bestaande omver te werpen. De intelligenten en gematigden die ordelijk en geleidelijk het einddoel te bereiken trachtten, waren de toestand niet meester en zo kon het gebeuren dat Pius IX in het revolutiejaar 1848 Pater Roothaan liet weten, dat hij niet kon instaan voor een langere veiligheid van de Jezuïeten en hun Generaal. Pater Roothaan verliet Rome in het geheim. Gekleed als wereldgeestelijke stapte hij in het rijtuig van een Engels edelman dat hem naar het Sint Pietersplein reed, waar een pauselijke postkoets gereed stond om hem naar Civita Vecchia te brengen, van waar hij scheep ging naar Frankrijk. Enige tijd later moest ook Pius IX naar Gaëta in het Napelse vluchten. De milde en menslievende Paus die zich aanvankelijk op de liberale golfslag had laten meedrijven, en allerlei concessies aan de radicalen gedaan had, werd nu door bittere ervaring conservatief en vasthoudend tot het uiterste.
* * *
Er is nauwelijks een grotere tegenstelling denkbaar dan aanleg en karakter van deze Amsterdamse chirurgijnszoon, Jan Philip Roothaan, en de intriges en verwikkelingen die hem in zijn later leven dreigden te verstrikken. Van jongs af was hij een model van evenwicht en gelijkmoedigheid, van argeloze heldere eenvoud. Ofschoon hij leefde in de tijd der volle romantiek en levenslang de schone letteren lief had, is er geen spoor van romantiek in zijn wezen. Zijn instelling op de letteren was, overeenkomstig zijn opleiding aan het Amsterdams Athenaeum en de tijdgeest in Holland, volkomen die van de philoloog die uit de antieken vóór alles vrucht en wijsheid voor het leven vergaren wil. Als student te Amsterdam was hij volgens het getuigenis van David van Lennep, zijn bewonderde leermeester, ‘een jongeman van wie grote dingen kunnen verwacht worden. In de Griekse en de Latijnse talen is hij volkomen doorgedrongen; geen schrijver die hij niet door en door
| |
| |
verstaat.... Een jongmens met een hogere mate van plichtsbesef, rechtschapenheid, beschaving en vriendelijkheid heb ik niet alleen nooit gezien, maar kan ik mij zelfs niet voorstellen’. Roothaan is geheel en al het type van de classieke mens, onromantisch, evenwichtig, van een natuurlijke voornaamheid, beheerst en eenvoudig, helder en gevoelig, plichtbewust tot in het heroieke. Dit alles kan nog tamelijk heidens klinken, maar de vrome jongen uit een zeer katholiek gezin had zich reeds vroeg aan gebed en ascese gewend en studeerde als-het-ware zijn Griekse en Latijnse auteurs bij het licht ener gewijde kaars. Zijn religieuze bezieling die zeer intens was, leed niet in het minst van de omgang met antieke heidenen; zijn verbeelding en gevoel, zijn mensen- en wereldkennis werden er rijkelijk door gevoed.
Wij horen niets van andere lectuur, hetzij Nederlandse of buitenlandse. Vondel, Shakespeare, de Franse classieken schijnen voor hem als student niets betekend te hebben. Er moet wel een verstokt Classicisme aan het Athenaeum geheerst hebben. Ook Hebreeuws heeft Roothaan er goed geleerd. In later tijd corresponderen van Lennep en Roothaan in het Latijn en dan is het vir clarissimus en het litterae tuae gratissimae niet van de lucht. Vanuit deze hoek gezien wordt het meer dan begrijpelijk, dat Roothaan later met ijver de classieken verdedigde tegen de Franse Abbé Gaume en zijn school, waaronder Louis Veuillot, die de heidense schrijvers uit de katholieke scholen wilden bannen om er de kerkvaders en de Christelijke auteurs voor in de plaats te stellen. In een boek dat hij Ver Rongeur des Sociétés modernes noemde, trachtte Gaume te bewijzen, dat de Christelijke maatschappij der Middeleeuwen te danken was aan het uitbannen der heidense schrijvers, terwijl de Renaissance dezen weer ingevoerd en daardoor de samenleving verheidenst had. Roothaan verwijst voor zijn stelling naar een homilie van de H. Basilius die Homerus aanbeveelt, naar een dialoog van Alcuïnus, de leider der scholen onder Karel de Grote, naar de Annalen der Benedictijnen, naar schrifturen van Mabillon en Theiner. Toen Keizer Juliaan de lezing der heidense auteurs aan de Christenen verbood, betreurde dit de Kerk en beschouwde het als een maatregel van vervolging. Zo heeft Roothaan hier gemakkelijk spel in het weerleggen van Gaume's overdreven eenzijdigheden. ‘Men moet het Latijn leren van hen die het kenden’, zei Pius IX later.
Dit type van de classieke mens in een romantische tijd is wellicht onder de clerus nog het sterkst vertegenwoordigd, zoals de clerus trouwens dit mensentype steeds talrijk heeft opgeleverd. Ook Newman is er een gunstig specimen van, alsook Dom Guéranger en Abbé, later Monseigneur Dupanloup. Naast dezen staan Abbé de Lamennais,
| |
| |
Gioberti en Pater Lacordaire, volop kinderen der romantiek, de twee eersten zo verwoed en onbeheerst dat zij zich door de tijdsstroom op noodlottige wijze lieten meesleuren.
* * *
De geestelijke verfijning die een intelligente en intense classieke vorming kan uitwerken, heeft haar stempel gedrukt op Pater Roothaan. Allen die met hem in aanraking kwamen en getuigenis over hem nalieten, spreken over de hoofsheid en beminnelijkheid zijner manieren, over zijn eenvoud en bescheidenheid, zijn heldere, doordringende oogopslag en zijn volmaakte beheerstheid. ‘Hij is een der eerbiedwaardigste en beminnelijkste mensen die ik ooit gekend heb’, schreef Montalembert en Pius IX zei van hem: ‘Telkens als ik Roothaan zie, meen ik een heilige te zien. Een eerbied verenigd met zoveel geloof heb ik nog nooit in iemand waargenomen. Als hij met mij spreekt, is zijn woord in alles zo juist, dat men er niets zou kunnen bijvoegen of afnemen’. ‘Les deux traits caractéristiques qui frappaient dans la conversation du Père Roothaan’, meende Léon Aubineau, de rechterhand van Louis Veuillot aan l'Univers, ‘étaient: une pénétration d'aigle et une mesure rare d'expression, accompagnées d'une suavité exquise’. ‘De man bevalt mij bijzonder zowel door zijn eenvoudig uiterlijk als door zijn gesprekken’, schreef de oud-minister Falck aan van Lennep, toen hij Roothaan te Rome bezocht had.
Minder gunstig was Cobet, de roemruchte Graecus van Leiden, over hem te spreken. Geprikkeld en ongeduldig over het niet opengaan der Vaticaanse bibliotheek wegens vacantie, bezocht hij de Generaal die hem, misschien een beetje malitieus, aanraadde tot tijdverdrijf een stichtelijk boek te lezen. ‘De Paus hale hem! schreef Cobet..... Een bejaard man sans la moindre distinction in manieren, voorkomen, taal, kleding, in een eenvoudige cel van het op een gevangenis lijkende Jezuïetenklooster!’ Cobet die niet zonder pedanterie en hooghartigheid was, was niet de man om Roothaan te waarderen.
Het beste en meest juiste oordeel over Roothaan is, geloof ik, dat van Pater de Leissègues Rozaven, een Bretonner en een zeer critisch, voorzichtig man, die bij de Generaalskeuze van Roothaan in 1829 na Roothaan de meeste stemmen kreeg. ‘Vijf maanden van innige omgang hebben mij Pater Roothaan leren waarderen’, zo schreef hij. ‘Hij is een man van tedere, maar degelijke godsvrucht die niets kleins heeft. Hij leeft in voortdurende vereniging met God en heeft al zijn neigingen onder bedwang. Terwijl hij door zijn zachtmoedige goedheid en vriendelijkheid alle harten verovert, toont hij toch, wanneer het nodig is, een
| |
| |
onwrikbare vastheid van karakter’. Dit bezonnen getuigenis van een veel ervarene over de rijpe Roothaan is de vervulling der belofte die we lezen in een uitlating van een medenovice, Pater Guillemaint. Hij schrijft in 1806, ruim twee jaar na Roothaans aankomst in Rusland: ‘Ik ben overtuigd dat (Roothaans) naam binnen weinige jaren beroemd zal worden om zijn buitengewone deugd en volmaakte heiligheid, ofschoon hij eerst een en twintig jaren telt. Hij bezit de schitterendste talenten en kent behalve zijn moedertaal Frans, Latijn, Grieks etc. Hij heeft in onze kerk reeds kunnen preken in het Pools. Wilt ge hem meer in bijzonderheden kennen, lees dan het leven van Jan Berchmans. Hij is geboortig uit Amsterdam en heet Jan Roothaan’. Deze uitbundige lof van de medenovice vinden we verstild en bezonnen, geconsolideerd en verstevigd terug in de waardevolle afgewogen woorden van Rozaven.
Pater Roothaan was niet in eerste instantie een man van actie en bedrijvigheid, een leider en hanteerder van mensen, zoals bijvoorbeeld Ignatius dit was, of om nog verder terug te gaan. Sint Paulus. Dergelijke leidersnaturen imponeren onmiddellijk door woord en blik en optreden, door de ingeboren zielskracht die van hen uitstraalt. Zij hebben geen bijzondere gaven, geen bijzondere kennis of geleerdheid nodig buiten de veroverende kracht hunner persoonlijkheid. Zij hebben de intuïtie der daad, het spontane inzicht tot onmiddellijk handelen en een mysterieuze overmacht over anderen. Pater Roothaan heeft meer van de innerlijke structuur van Augustinus; hij was evenals deze een kwetsbare, op het beschouwende en intellectuele afgestemde natuur, te gevoelig van ziel om allereerst een daadmens te zijn. Voor zulke naturen die hun kwetsbaarheid altijd met zich omdragen, is elke daad een inspanning, een offer, een uit de eigenste sfeer treden, wat volstrekt niet zeggen wil, dat zij uit deugd en hoger besef niet zeer practische daadmensen kunnen worden. Zowel Augustinus als Roothaan bewijzen dit overvloedig. Ongetwijfeld was Roothaan ten volle berekend voor de moeilijke taak waartoe de Voorzienigheid hem riep, maar toch zouden aanleg en neiging, aan zich zelf overgelaten, hem in andere richting gedreven hebben. Hij was een der zeer gevoeligen en had aldoor te strijden met twijfel aan eigen vermogen; elke functie, hoe eervol ook, beschouwde hij als een zware last, doch aanvaardde in voorbeeldige ootmoed en volgzaamheid en grote plichtsbetrachting alles wat hem van hogerhand werd opgelegd, hoewel hij zich overgelukkig voelde zodra hem vergund werd in de schaduw terug te treden. Dit laatste werd hem zelden toegestaan. Zijn hoge uitzonderlijke deugd en zijn rijke begaafdheid maakten hem té kostbaar. Zijn helder verstand, zijn grote vasthoudendheid, zijn ongewone wijsheid en voorzichtigheid, zijn tact en
| |
| |
menslievendheid, gepaard aan een heilige ijver voor Gods eer, waarborgden een leider en voorganger die trouw en met liefde gevolgd werd.
‘Ik, Generaal der Sociëteit’, zo noteerde hij voor zich zelf in 1840, ‘de laatste in de rij der Generaals, maar ook in verdiensten. Wat voor goeds is er in mij om mij te kunnen confronteren met mijn voorgangers, mannen van zulk een sterkte en grootheid. Zij, voorzien van uitstekende natuurlijke en bovennatuurlijke gaven, en ik, zonder kennis en wetenschap, zonder deugd, zonder bestuurstalent, zonder gebedsgeest, zonder kracht en grootmoedigheid, ik nietswaardige en onwetende mens. Ontbrak het mij tenminste maar niet aan ootmoed! Arme Sociëteit, tot welke ontzettende ellende zijt ge vervallen met een Generaal van dit formaat. Ook dit is een bewijs van de uiterste miserie, armoede en onwaardigheid van deze tijd. Een Generaal van de Sociëteit als ik’.
Bijzonder revelerend voor Roothaans gevoelig en rijkbesnaard gemoedsleven, voor wat ik zijn ‘kwetsbaarheid’ noemde, een kwetsbaarheid die hem het leven dikwijls zwaar deed vallen, is hetgeen hij voor zich zelf optekende in zijn religieuze jeugd, vier jaar na zijn vlucht uit Amsterdam: ‘Ik dank U o God - dat Gij mij vele inwendige kruisen hebt opgelegd, die ik trouwens verdiende door mijn zonden, - dat Gij mij als ik door eigen schuld bedroefd en verlaten was, juist als het ondragelijk scheen te worden, te hulp zijt gekomen en mij dikwijls ogenblikkelijk de moed hebt hergeven, - dat Gij bij een of ander succes, als anderen vonden dat ik het goed gedaan had, mij vaak een innerlijke droefheid deed gevoelen of een vreemde leegte in mijn hart, die het mij onmogelijk maakte voldoening te vinden in mijn succes, - dat Gij mij van mijn kinderjaren af altijd een zekere angst en zorg liet hebben over mijn werkzaamheden en verplichtingen, waardoor ik begreep geheel van U af te hangen om ze goed te kunnen doen, - dat Gij mij dit zelfde ook later bij mijn preken en optreden deedt ondervinden en mij dan zo alleen liet in mijn hulpeloosheid dat ik voelde zelf niets te kunnen, - dat Gij mij voortdurend mijn machteloosheid en tekort aan talenten liet beseffen, opdat ik toch maar mijn enige hoop zou stellen op U’. Wij raken hier aan de gevoelige membranen der ziel, aan bekentenissen die vers uit een vaak gekrenkt, maar grootmoedig hart vloeien, een hart dat zich voor goed op God gericht heeft. Deze litanie zijner erbarmelijkheden laat ons zien hoe woestijnachtig en eenzaam het dikwijls in dit zeer gevoelige hart moet geweest zijn.
Men denke niet dat wij Pater Roothaan als een bleke dromer, een liefst contemplerende, weinig actieve figuur willen voorstellen. Geenszins! Hij had zoals we reeds zeiden, niets romantisch over zich en was
| |
| |
psychisch van een volmaakt gezond evenwicht. Doch de verbazende activiteit die hij in zijn vruchtbaar leven ontwikkelde, ontbloeide niet aan zijn natuurlijke vitaliteit en elementaire dadendrang, doch aan zijn grote liefde tot God en het goede, aan zijn heilige drift voor Christus en zijn Kerk. Deze sterke doelbewustheid en volledige overgave heeft grenzen getrokken in zijn leven, die veel buitensloten dat zijn bestaan natuurlijkerwijze zou veraangenaamd en verlicht hebben. Zijn geliefde classieken heeft hij spoedig moeten vaarwel zeggen. Van studie is in zijn Jezuïetenleven nooit veel terecht gekomen; slechts een paar jaar heeft hij geheel aan de theologie kunnen wijden. Philosofie, zo oordeelde zijn overheid, had hij voldoende opgedaan aan het Amsterdamse Athenaeum en op eigen hand. Hij moet een wonderlijk assimilatie-vermogen en een zeldzame intelligentie bezeten hebben om als-het-ware in vogelvlucht zich toe te eigenen wat de meesten zware en langdurige inspanning kost. Hij ging algemeen in zijn omgeving en ook daarbuiten als een geleerde door en hij was dit ook, vooral door zijn aangeboren scherpte van inzicht, door de ongewone lenigheid en penetratie van zijn geest. Toch beseffen we dat hij zich zelf verstoken van kennis en wetenschap kon vinden. Hij moet leemten in zijn studie en opleiding gevoeld hebben. Nederigheid is geen zelfbedrog of zand-in-de-ogen-strooierij, maar waarheid. En wanneer hij zich in de notitie, die wij boven aanhaalden, een armzalig Generaal noemt, verstoken van alles ongeveer wat een overste sieren moet, dan ziet hij naar waarheid in de afgrondelijke hulpbehoevendheid van zijn ik, gesteld tegenover de eindeloze volheid en mededeelzaamheid Gods.
* * *
Had Pater Roothaan de natuurlijke drang van zijn wezen gevolgd, met voorbijgaan der wegen waarop de Voorzienigheid hem voerde, hij zou een classieke glorie van Leiden of het Athenaeum geworden zijn, één, wellicht de eerste der velen die in het Holland dier jaren de Philologie hebben uitgeput. Hij werd echter iets beters, een heilige. Maar ook hierin bleef de Hollander zich trouw. Het wat enge classicisme van het Athenaeum is door zijn omgang met mensen uit allerlei windstreken en door zijn vlugge ervarenheid in vele talen spoedig verwijd. Zijn spiritualiteit echter is zeer Hollands, zeer ‘Thomas à Kempis’ gebleven. Het grote élan, de machtige impuls, eigen aan zuidelijker naturen, wier verbeelding plotseling in vlam kan staan (wat hun een eigenaardige bekoring verleent), ontbreekt Pater Roothaan. Hij bouwt met bakstenen en niet met grote quaders. Dagelijks leest hij uit de Navolging tot zijn dood toe. Zijn ‘tedere godsvrucht’, zijn religieuze innigheid is
| |
| |
geheel naar den aard der ‘moderne devotie’, naar den aard ook der Exercitia van Ignatius, die hij levenslang als een bij een bloem uitpuurde. Van mystieke ervaringen vinden we zo goed als niets in zijn leven, van wonderbare verschijnselen verrassend weinig. Het verrassende in hem is zijn ootmoed, zijn liefde, zijn wijsheid en geloofskracht. Daardoor werd hij in Rome, wat een min of meer obscure orde-generaal daar niet zo gemakkelijk wordt, een soort orakel.
De meeste Kardinalen wisten de weg naar zijn kamer. Op enkele Pausen was zijn invloed ‘onweerstaanbaar’. Wie te Rome iets bereiken wilde wendde zich tot Roothaan. Zijn invloed evenaarde zijn integriteit. Menig Kardinaal verwonderde zich dat een zo heilig man geen wonderen deed. Maar wonderen zouden in dit zo eenvoudige, reële, bijna verbeeldingsarme leven, dat wars van alle vertoon zuiver naar God streefde, nauwelijks gepast hebben.
In de morgen van acht Mei, 1853, na een zeer pijnlijke ziekte van enkele maanden, is Pater Roothaan gestorven.
|
|