| |
| |
| |
Marx en het huidig economisch denken
door J. de Mey S.J.
MARX is een ketter - bijgevolg heeft hij gedeeltelijk de waarheid gezien en gezegd. We zullen hier niet onderzoeken, in hoever hij bepaalde philosophische waarheden zo absoluut heeft gesteld dat ze onwaar werden: hoe hij bijvoorbeeld de vitale kosmische, meer bepaald economische, verbondenheid van de mensen, zeker in zijn latere werken, tot een ketterij heeft opgedreven; hoe hij de historische, en dus doelgerichte, dynamiek die ontegenzeggelijk aan de mensheid eigen is, willekeurig laat uitsterven op het strand van het beloofde land, het communistisch paradijs. Evenmin zullen we nagaan in welke mate hij gerechtigd is de onloochenbare klassenstrijd in de geschiedenis en het bezitsinstinct in zijn sociale psycho-analyse aan te wenden.
Ons doel is: met behulp van stellingen en begrippen uit de moderne economie enkele elementen uit de economische analyse van Marx naar voren te halen die, al zijn ze niet onvoorwaardelijk aan te nemen, toch eerlijk onderzocht moeten worden.
Om zijn economische visie te begrijpen mogen we echter niet vergeten dat Marx eerst en vooral een politiek denker was - niet een econoom of philosoof - al heeft hij ook hoofdzakelijk aan economie en philosophie gedaan. Zijn philosophisch denken ging niet zozeer uit naar kennisleer of wilsanalyse dan wel naar politieke problemen: staat, recht, revolutie, proletariaat, geld en macht zijn de kwesties die zijn belangstelling trekken. Practisch was zijn philosophie niet gericht op de verinnerlijking van de individuele mens maar op de vermenselijking van het sociaal leven. Zijn economische ontledingen hebben geen detailpunten als object en bewegen zich niet tussen scherp afgebakende hypothesen: ze willen de wetten construeren die de evolutie van het kapitalisme beheersen, de momenten ontdekken waar de economische ontwikkeling het radicaal menselijk ingrijpen zo niet onvermijdelijk dan toch hoogst waarschijnlijk maakt. Men kan alleen dán de marxistische analyse begrijpen als men met Marx politiek denkt. Echt politiek denken is altijd een synthese van wetenschap en geloof. Wetenschap in zoverre het waarlijk rekening houdt met de ontwikkeling zowel van de sociale instellingen als van de menselijke psychologie; geloof in zoverre het scheppend en autonoom beslist, zowel dát het moment van ingrijpen gekomen is als dat de nieuwe structuur levenskrachtig is.
We willen aantonen vooreerst hoe in zijn diagnose van het kapitalisme zijn crisis- en ineenstortingsanalyse economisch wetenschappelijke elementen bevatten alsook de mogelijkheid bieden voor het politiek ingrijpen voor de revolutie. Vervolgens willen we schetsen hoe ook in zijn prognose van het communisme de planningsidee op wetenschappelijkheid aanspraak kan maken en tevens berust op een fundamenteel geloof.
| |
| |
| |
I. Diagnose: wetenschap en politiek!
In de marxistische exegese, voor zover ze los staat van de onmiddellijke propaganda, is een merkwaardige verschuiving waar te nemen. Het hoofdaccent in de critiek op het kapitalisme wordt niet meer gelegd op de arbeidswaardeleer noch op de daarmee verbonden uitbuiting van de arbeiders. De critiek is niet meer ethisch doch wetenschappelijk: niet de subjectieve onrechtvaardigheid van de ondernemers, maar de objectieve irrationaliteit van de structuur veroordeelt het kapitalisme.
Verscheidene redenen hebben deze verschuiving veroorzaakt. De arbeidswaardeleer wordt door geen enkele denker nog ernstig genomen: de waarde die men aan een product hecht, de prijs die men ervoor betaalt, houdt geen direct verband met de uren arbeid, die voor de vervaardiging noodzakelijk waren; wat de koper en de verkoper interesseert is het nut dat het product hem verschaffen kan of verschaffen zal! Bovendien schept de steeds stijgende levensstandaard van de arbeiders geen gunstig klimaat om de psychologie telkens opnieuw met de rode vlag van de uitbuiting te biologeren. Eerlijkheidshalve moeten we toch opmerken, dat het oordeel over de exploitatie niet zo eenvoudig is. Want vooreerst is er 't feit van de discrepantie tussen de reusachtige hoeveelheid beschikbare en voor de arbeiders ook bruikbare bevredigingsmiddelen en de werkelijke koopkrachtmogelijkheden, waardoor het thema van de uitbuiting nog altijd dankbaar en efficiënt blijft. Vervolgens moet men de vraag stellen of de loonsstijging proportioneel is aan de gestegen productiviteit die de arbeiders hebben ontwikkeld. Ten slotte wijzen de marxisten erop, misschien niet ten onrechte, dat de uitbuiting zich verplaatst heeft van de West-Europese industrie naar de koloniale of semi-koloniale koelies.
Hoe paradoraal het moge schijnen tegenover 't feit dat het kapitalisme zich rusteloos ontwikkelt, zijn toch de globale inefficiency en de economische irrationaliteit van het systeem de ‘loci classici’ geworden in de moderne marxistische literatuur: uit het crisisverschijnsel en de tendentiële verstarring wordt het doodvonnis opgemaakt.
| |
Analyse van de crisis
Crisis is niets anders dan gebrek aan evenwicht in het economische leven: de productie wordt niet meer geheel opgenomen, het productie-apparaat wordt onvolledig benut, arbeiders die kunnen en willen werken worden niet meer ingeschakeld. Verschillende denkers vóór Marx hadden reeds gezocht naar een verklaring voor dit hinderlijke en tragische verschijnsel. Marx was waarschijnlijk de eerste die de periodiciteit van de crisis opmerkte en poogde te verklaren, de eerste tevens die de crisis als een aan het kapitalisme inhaerente en door het kapitalisme niet uit te roeien kwaal zag.
Het kapitalisme is een winst-economie: voor de ondernemer telt alleen de geldelijke winst, al het andere interesseert hem uiteindelijk niet. Het is een individualistische economie: elke ondernemer heeft het recht te investeren waar hij wil, wanneer hij wil en zoveel hij wil. Het wordt gedragen door een zeer gevoelig en uiterst verwikkeld credietstelsel. Het kapitalisme is ten slotte een technisch gebonden en kapitaal
| |
| |
intensief stelsel: alle sectoren zijn onderling vitaal verbonden, het gehele systeem kent een steeds zwaarder wordend machine-apparaat.
Als we nu - heel in 't kort - elk dezer eigenschappen toetsen aan het streven naar evenwicht, zonder de voortdurende wisselwerking te vergeten, dan is het direct duidelijk, dat de kans op een blijvend evenwicht in deze structuur minimaal is.
Een kapitaal-intensief systeem kent een lange ontwikkelingsperiode: tussen de beslissing van de ondernemers eigen of geleend kapitaal te beleggen en het moment, waarop de producten als verbruiksgoederen op de markt komen, verloopt een lange tijd. Ondertussen echter wordt aan de arbeiders loon uitbetaald, waardoor een sterke vraag naar verbruiksgoederen of duurzame gebruiksgoederen ontstaat. Om aan die gespannen vraag te voldoen moeten andere ondernemers uitbreiden en op de grondstoffen- en arbeidersmarkt met de eerste ondernemers concurreren, zodat prijzen en lonen de hoogte ingaan. Wegens het individualistisch karakter van het systeem is het nu zo, dat de autonome ondernemers meestal gelijktijdig investeren en vooral in die sectoren waar het beginkapitaal niet zo groot en de bedrijfsconcentratie niet zeer sterk is. Spoedig wordt de markt overstroomd met goederen die door de kooplustigen of koopkrachtigen niet meer opgenomen kunnen of willen worden. Het op geldelijke gewin ingestelde kapitalisme vergeet, dat de arbeider als koper der producten een vitale rol speelt: het loon stijgt noch proportioneel met de arbeidsproductiviteit noch gelijktijdig met de prijs der producten. Eerst op het toppunt van de expansie slagen de arbeidersorganisaties erin gebruik te maken van hun tijdelijk sterke positie op de arbeidersmarkt om een hoger loon af te dwingen. De technische samenhang heeft niet alleen positieve maar ook negatieve gevolgen; waar in één sector, om welke reden dan ook, het werk stilvalt worden ook andere sectoren zwaar getroffen. Het gevoelig crediet-systeem maakt het mechanisme nog kwetsbaarder omdat de waren niet alleen verkocht moeten worden maar daarbij in een bepaalde tijd en voor een bepaalde prijs van de hand moeten gaan, wil de debiteur aan zijn verplichtingen voldoen. En de crisis begint! Zo waanzinnig als de hybris tijdens de expansie, zo vernederend is de catharsis in de crisis-periode. Fortuinen worden weggevaagd, machines verroesten,
producten worden vernietigd, massa's arbeiders moeten gaan stempelen....
Zo systematisch heeft Marx zijn gedachten wel nooit geformuleerd; maar het valt de moderne marxisten niet moeilijk uit zijn werk bepaalde gedachtengroepen te lichten die verbazend goed de expansie en de contractie van het economisch proces ontleden. Alleen zouden we wensen, dat de overgang van expansie naar contractie scherper uitgetekend werd: noch de theorie van de dalende winstvoet, die bij Marx alleen op de arbeidswaardeleer steunt, noch de onderconsumptietheorie, die al te sterk de nadruk legt op het achterna komen hinken van de lonen, is op dit punt waarlijk bevredigend.
| |
Ineenstorting of stagnatie
Een ander aspect van de marxistische critiek: de ineenstortingstheorie, heeft sinds de eerste wereldoorlog aan actualiteit gewonnen -
| |
| |
al heeft de moderne marxistische exegese de profetie van de ineenstorting omgedoopt in een minder brutale maar even gevaarlijke stagnatie.
Tot haar meest mechanische maar dan ook minst steekhoudende vorm herleid kan men de ineenstortingstheorie van Marx aldus samenvatten. Het kapitalisme kenmerkt zich enerzijds door een steeds groeiende concentratie van het kapitaal in de handen van enkelen en anderzijds door een daaraan corresponderende verarming en proletarisatie van de industriële arbeidersmassa. Daaruit volgt noodzakelijkerwijze een intensificatie van de ‘anti-kapitalistische’ gevoelens bij de arbeiders en tevens een strakkere verdedigingsorganisatie bij het proletariaat - die beiden zullen uitmonden in de definitieve ‘onteigening’.
De concentratie van het kapitaal, minder duidelijk maar niet minder efficient dan Marx heeft voorspeld, en de organisatie van de arbeiders zijn twee grondtrekken van ons economisch systeem. Hoe staat het met de proletarisatie en de revolutionnaire gezindheid? De moderne marxisten staan op dit punt voor een moeilijke opgave! De verarming wordt weerlegd door de niet te ontkennen stijging van het reële loon en de verbetering in de arbeidsvoorwaarden, elke verschuiving van de objectief ondergane naar de subjectief aangevoelde verarming ten spijt. Ook de revolutionnaire gezindheid bij de arbeiders is niet zo angstwekkend: hoe sterk de anti-kapitalistische tendens bij de arbeiders ook ontwikkeld is, toch moet iedere marxist erkennen dat door de vakbonden en organisaties de belangen der groepen op de voorgrond zijn gekomen en dat door de politieke partijen de legale revolutie aan belang heeft gewonnen. Alhoewel de ‘druiven der gramschap’ rijpen, kan men de ineenstorting van het kapitalisme in West Europa niet verdedigen op grond van een revolutie uit ‘gramschap’.
Kan men de theorie van de ondergang verdedigen op grond van een economische stagnatie? Dit begrip vraagt enige verduidelijking. Drie factoren hebben de reusachtige expansie van het kapitalistisch systeem mogelijk gemaakt: een technische, een biologische, een geografische. De technische revolutie heeft het productieproces en de menselijke deelname eraan gemechaniseerd en gerationaliseerd; de zeer grote bevolkingsaanwas in de XIXe eeuw, die men niet ten onrechte een biologische revolutie kan noemen, bezorgde aan het productieproces de nodige handen en de nodige monden; de kolonisatie tenslotte schakelde de sinds lang ontdekte gebieden in het kapitalistisch systeem in en bezorgde aan West Europa niet alleen de nodige grondstoffen en levensmiddelen maar ook de nodige afzetmarkten. In de XXe eeuw is de stimulerende invloed van die factoren verminderd, voor een deel volledig verloren gegaan. Koloniale gebieden zijn politieke partners en economische concurrenten geworden; de bevolkingsaanwas is tot stilstand gekomen of omgeslagen, zodat verschillende landen reeds een tekort voelen aan economisch actieve werkkrachten. Of het aanwenden van de atoomenergie in het economisch leven zo explosief werken zal als de uitvinding van de stoomkracht en de electrische stroom is voorlopig nog een open vraag en dit des te meer daar de andere factoren minder druk uitoefenen. In het licht van deze beschouwingen kan men begrijpen dat heel wat economen zich de vraag hebben gesteld: hoe
| |
| |
handhaven we in onze economische structuur een zodanige activiteit dat niet alleen het productie-apparaat, maar ook de arbeiders die willen werken, worden ingeschakeld; op welke wijze vervangen we de weggevallen investeringen en afzetmarkten? Men denke hier aan de vele hervormingsplannen die onder invloed van de Engelse econoom Lord Keynes werden uitgedacht en gedeeltelijk toegepast: openbare werkenpolitiek, verhoging van de binnenlandse vraag naar producten door subsidies, belasting en sociale diensten.
In dat licht ook kan men begrijpen, dat vroeger voorbijgegane gedachten van Marx thans aan belangstelling hebben gewonnen. Eerst en vooral heeft Marx altijd de stelling verdedigd dat een uitbreiding van het kapitalistisch systeem over de koloniale gebieden slechts een voorlopig redmiddel is: eens komt de tijd, dat ook daar een niet te overschrijden grens wordt getrokken en de interne contradictie van het kapitalisme zich des te scherper openbaart. Welke is die contradictie? Dat het productieproces om psychologische en institutionele redenen een langzamer rhythme zal moeten aannemen, of in een nieuwe structuur zal moeten overgaan. Op korte termijn is het immers zó, dat een gestegen inkomen niet onmiddellijk noch volledig in de verbruiksgoederensector wordt besteed: wat gespaard wordt moet een beleggingsmogelijkheid vinden. Op lange termijn wordt het kapitalisme beheerst door institutionele factoren, die de verdeling van het globaal verworven product in het voordeel van de grote bezitters doen uitvallen. Ook deze moeten zoeken naar nieuwe en renderende beleggingen. In het buitenland kan of durft men niet meer investeren, in het binnenland is het niet rendabel daar men de koopkracht van de grote massa niet wil of kan verhogen.
Al kan Marx niet tot een onverbiddelijke ineenstorting van het systeem of tot een vernietigende revolutie concluderen, de structuurhervormingen kunnen voor het kapitalisme wel even dodelijk zijn. Veel economen die theoretisch met de voren vermelde programma's accoord gaan, schrikken terug voor de praktische gevolgen die de nieuwe politiek impliceert. Niet alleen de revolutie van Marx, maar ook het hervormingsprogramma van de liberale Keynes kan weleens leiden naar een ‘all-round regimental economy’!
Aan het slot van dit deel willen we de aandacht vestigen op twee beschouwingen die samenhangen met het vroeger beklemtoonde politieke denken van Marx en.... van de moderne marxisten.
Eerst en vooral blijft de revolutie in West Europa nog altijd een mogelijkheid - al zou ze eventueel andere vormen aannemen dan Marx meende te kunnen voorspellen. Politici doen er goed aan niet te vergeten dat sociale spanningen, automatisch gegroeid of door de politiek geschapen, regelmatig een objectief gunstige gelegenheid daartoe bieden en dat ook bepaalde groepen meer dan ooit bereid zijn tot, en theoretisch zowel als practisch gewapend zijn voor een totale revolutie. Het militaire avontuur, waarin de wereld nu gewikkeld is, heeft voorlopig alle vrees voor een stagnatie doen verdwijnen, doch de economische gevolgen van de bewapeningseconomie kunnen spanningen in 't leven roepen die voor het bestaan en de ontwikkeling onzer maat- | |
| |
schappij levensgevaarlijk zijn. Daarbij is het vooralsnog niet onmogelijk, dat Stalin met de diplomatieke oorlog en de militaire schermutselingen in Oost en Zuid Azië eigenlijk een economisch doel wil bereiken! Het geniale woord van Lenin indachtig: ‘Wilt ge de kapitalistische economie vernietigen, verkracht dan haar munt’, is het mogelijk dat Stalin door een defensie-inflatie een objectief gunstige gelegenheid voor de revolutie meent te kunnen scheppen om aldus de taak van bepaalde mensen wat gemakkelijker te maken.... Hebben de economen de zware taak die hoop te verijdelen, op de schouders van de politici in engere zin rust de verantwoordelijkheid, de werking van het subjectief element effectief te verhinderen.
Ten tweede moet men aanvaarden, dat de legale revolutie, sinds het einde van de XIXe eeuw door de arbeidersorganisaties effectief - gelukkig! - gevoerd, alsmede de economische herstructurering van na de dertiger jaren, die nog versneld werd in de tweede wereldoorlog, onze maatschappij zo sterk hebben vervormd, dat een aanpassing van bepaalde politieke structuren en een verandering in een traditionele psychologie natuurnoodzakelijk zullen zijn, wil men niet de chaos veroorzaken. Iedereen ziet in dat het kapitalisme virtueel overwonnen is, maar niet iedereen wil zich in de langzaam groeiende nieuwe structuur inschakelen....
| |
II. Prognose: wetenschap en geloof
Vooraf zij gezegd dat we nauwelijks het succes of de mislukking van het experiment in Rusland tot getuige zullen roepen: vooreerst omdat de economische structuur die de Sovjets hebben geërfd totaal verschilt van de West-Europese verhoudingen, vervolgens omdat de internationale toestand sinds de eerste wereldoorlog zeker de economische ontwikkeling van Rusland in bepaalde banen heeft gestuurd die niet essentieel tot het communisme als economische structuur behoren.
| |
Groei van de planning-gedachte
Over de economische structuur van het communisme is bij Marx niet heel veel te vinden: Zo beslist als zijn bewering is, dat het communisme zal komen, zo karig is de analyse van de economische geledingen ervan.
Volgens Marx bestaat het hoofdverschil tussen kapitalisme en communisme in het feit, dat het eerste gekenmerkt is door anarchie, het tweede daarentegen rationeel geleid wordt. Op welke basis de leiding berust en met welke methoden het plan wordt opgemaakt kan uit Marx niet duidelijk worden afgelezen. Nu eens zegt hij, dat de arbeidswaardeleer de grondslag van het systeem zal vormen, elders weer betrekt hij de subjectieve nuttigheid in zijn onderzoek en spreekt dan over planning in functie van het sociaal nut. Even onduidelijk is zijn inzicht in de implicaties, die planning voor consumptie en productie meebrengt: wordt het gehele productie-apparaat genationaliseerd of volstaat het, de kwetsbare sectoren te leiden; wat gebeurt er uiteindelijk met het privé eigendom, dat volgens Marx in een hogere synthese wordt opgenomen?
Merkwaardig echter is de positie van de arbeiders. In geen enkele
| |
| |
maatschappij, ook niet in de communistische, zegt Marx, kunnen de arbeiders direct beschikken over het totale product van hun arbeid: reserves moeten worden aangelegd, investeringen gefinancierd, sociale diensten opgericht. Eerst na aftrek van het voor die doeleinden benodigde deel kan het sociaal product onder de arbeiders verdeeld worden. Volgens welk criterium? Ook hier is Marx categorisch: volgens het geleverde werk! En meteen is het probleem van de klassenloze maatschappij gesteld door Marx zelf.
Ten slotte geeft Marx ook geen antwoord op de voor onze tijd brandende vraag naar de verhouding tussen economische structuur en politiek kader. Voor zover Marx zich bewoog in de liberale gedachtensfeer zag ook hij de staat als een noodlottige rem voor de individuele vrijheid; daarom decreteerde hij dat er buiten de economische verhoudingen in zijn systeem geen plaats meer was voor de staat. Het ligt echter voor de hand dat ook in die structuur bindende lichamen moeten bestaan, tenzij met de nieuwe maatschappij ook een nieuwe mensheid geboren wordt! Waar Marx het heeft over het ‘wegsterven’ van de staat betaalt hij zijn tol aan het utopische anarchisme en aan het ideële liberalisme - systemen die hij zijn hele leven lang heeft bestreden.
Het ideaal van een algemene rationalisatie, door Marx zo hoog geprezen maar weinig geanalyseerd, kreeg in het moderne denken meer concrete vormen.
Het zich rusteloos ontwikkelend kapitalisme leidde tot planning in eigen huis: ondernemingen integreerden zich, onder de verschillende concurrenten werden afzetsmarkten uitgestippeld en productiequota's vastgelegd, de credietsector concentreerde zich na elke crisis! De crisis-verschijnselen vergden van de democratische staat, onder druk zowel van de arbeiders als van de grote ondernemers, herhaaldelijk interventies die eerst een sporadisch en vaak tegenstrijdig karakter hadden, langzaamaan echter systematisch en blijvend werden. De moderne oorlog tenslotte en de zeer moeizame periode van wederopbouw hebben wellicht het meest het planning-mechanisme op nationale en internationale basis ontwikkeld.
Planning is niet alleen een noodzakelijkheid, voor vele mensen is het als een ideaal. Door de vooruitgang van de wetenschappen verliest niet alleen de wereld maar ook de mens en de menselijke structuur zijn chaotisch en geheimzinnig karakter. Men is er toe gekomen het calorieën- en vitaminen-pakket van de gezonde en zieke mens te bepalen; de biologie maakt het mogelijk het geslachtelijk verkeer en de familieverhoudingen te regelen; de sociologie ontleedt het groepsleven en het urbanisme dicteert huis- en stedenbouw! Ook de economische planning moet men zien in het licht van die mentaliteit en in het perspectief van die algehele rationalisatie: het Taylorisme, met zijn kwade maar ook met zijn goede kanten, tracht zich een weg te banen in het totale economische leven. Naast het cultuurpessimisme van sommige spiritualistische denkers ten aanzien van het gegeven ‘techniek’, bestaat in onze moderne wereld een zeer sterk streven naar planning, waar het optimisme uit de eerste helft der XIXe eeuw minder naïef maar misschien even sterk doorheen stroomt. Alleen in dat perspectief begrijpt men, dat
| |
| |
niet alle economische planningspecialisten bij het marxistisch credo zweren; waar is echter, dat de marxisten, omwille van hun levensvisie, de onvoorwaardelijke verdedigers van planning zijn.
| |
Planning en globale productiviteit
We willen onze lezers de zeer theoretische beschouwingen over de economische logica van het kapitalisme of het communisme als planning besparen en ons beperken tot een discussie over enige algemene trekken. Het is ontegenzeggelijk waar, dat een vergelijking tussen de economische ‘witboeken’ van het kapitalisme en de communistische planning op verschillende belangrijke punten in het voordeel van deze laatste uitvalt. Pigou, die men zeker niet van communistische aspiraties kan verdenken, heeft dat in zijn werk Socialism versus Capitalism met veel nuances toegegeven. Welke losprijs aan menselijkheid daarvoor naar alle waarschijnlijkheid zal moeten worden betaald, laten we voorlopig buiten beschouwing.
Een geleide economie, vooral als ze een relatief gesloten geheel vormt en in grote mate onafhankelijk is van het buitenland, zal het crisisverschijnsel en de daarmee verbonden werkloosheid kunnen voorkomen of eventueel vlug en effectief wegwerken. Enerzijds zal de spontane overinvestering in de sleutelsectoren daadwerkelijk geremd worden, anderzijds zal de consumptievraag van de grote massa door belasting, subsidies en sociale diensten tamelijk stabiel kunnen worden gehouden. Daardoor zullen de traditionele conjunctuurgolven uit ons economisch leven verdwijnen. Waar werkloosheid toch zou voorkomen, vooral door invloed van het buitenland, kan ze geresorbeerd worden door een aangepaste openbare-werkenpolitiek of bestreden worden door een technische omschakeling of een geografische verschuiving van de economie. Niemand zal willen ontkennen, vooral niet in België, dat de liberaal georiënteerde economie op dit laatste punt in gebreke is gebleven. Maar ook buiten onze grenzen was het zo dat, waar een plotselinge en grote hervorming nodig bleek, de stoot niet uitging van de vrije ondernemers maar wel van de staat.
Is echter de crisis niet de losprijs, waarmee de mensheid sinds de aanvang van het industriële tijdperk de reusachtige uitbreiding van het economische leven en dus ook van de behoeftenontwikkeling betaalt? Voert een bewuste afvlakking van de conjunctuur niet naar stagnatie en rigiditeit? Het is voor de planeconomen, al dan niet marxistisch, niet moeilijk hierop te antwoorden. Enerzijds kan de staat door een aangepaste geldpolitiek voortdurend een vruchtbare spanning tussen vraag en aanbod bewaren, zodat het aanbod door de gespannen vraag voortdurend aangetrokken wordt. Anderzijds wijzen ze op het feit, dat er zich psychologische veranderingen hebben voorgedaan in het kapitalisme die de ‘rate of Capital accumulation’ negatief beïnvloeden. Als kapitalisten voeren de ondernemers en de grote financiële trusts meer en meer een veiligheidspolitiek en nemen alleen dan de grote risico's op zich als ze een staatswaarborg hebben verworven. In de besteding van hun persoonlijk inkomen daarentegen geven ze, vooral in Amerika naar het schijnt, de voorkeur aan diensten waarbij de menselijke en de
| |
| |
sociale welvaart uiteindelijk weinig gebaat is. Tenslotte is een trager ontwikkelingsrhythme niet zo verkeerd als daarbij de tragische crisisverschijnselen kunnen worden vermeden.
Niet alleen op de lange maar ook op de korte termijn zou een planning-economie een grotere efficiency bereiken. Een bepaalde economische school, de welvaartsspecialisten, heeft voldoende aangetoond dat o.a. de moderne advertentie-politiek niet alleen irrationeel maar ook onsociaal werkt. Kan men het logisch noemen, dat in een schaarste-economie tijd en energie worden aangewend door de tegen elkaar opconcurrerende en adverterende firma's om producten aan de man te brengen die uiteindelijk in niets van elkaar verschillen dan in de verpakking? Is het niet onsociaal dat men de mensen ertoe brengt, met de meest geraffineerde middelen, producten te kopen die ze eigenlijk niet nodig hebben - en dat voor prijzen waarin de advertentiekosten natuurlijk zijn opgenomen of onder credietvoorwaarden die herinneren aan middeleeuwse woekerpraktijken? De marxisten hebben deze argumenten in hun critiek op het kapitalisme verwerkt en wijzen erop, dat in hun systeem die tijd en die energie gebruikt zullen worden voor werkelijk nuttige productie.
Zal het wegsnijden van deze uitwassen de consumptievrijheid niet aantasten en voeren tot de ‘barrack-room’ consumptie zoals von Hayek het zo lapidair uitdrukte? We willen ons niet begeven op het terrein der subtiele distincties tussen de souvereiniteit van de verbruiker en de vrije keuze van de verbruiker, noch de netelige vraag beantwoorden in welke mate beide begrippen practisch in het kapitalisme verwezenlijkt zijn. Alleen willen we de aandacht vestigen op enkele beschouwingen van de marxisten daaromtrent. Ook in de markteconomie blijft de keuze van de verbruiker beperkt tussen de voorhanden zijnde goederen: het zijn de producenten die de nieuwe behoeften en de daarmee verbonden bevredigingsmiddelen scheppen. De individuele keuze is daarbij meestal een ‘kortzichtige’ keuze: elk individu onderschat meestal de toekomst ten voordele van het onmiddellijke, elke mens vergeet welke ruimte zijn keuze eigenlijk bestrijkt. Deze ‘telescopic faculty’ realiseert niet natuurnoodzakelijk het sociaal-optimale in het economische leven. Daarbij is de individuele keuze slechts zeer gevoelig voor niet essentiële verbruiksgoederen of voor niet essentiële hoedanigheden van de normale verbruiksgoederen: waar aanpassing van het aanbod aan de verbruikersvoorkeur belangrijk is, daar is ze ook gemakkelijk.
Met gegronde reden kan men verwachten, dat de geleide economie, in normale omstandigheden, een grotere hoeveelheid verbruiksgoederen per eenheid van tijd zal produceren en op de ‘markt’ brengen en dat de ontwikkeling van het economisch proces misschien trager maar dan toch zonder de gevaarlijke expansie en contractie zal gebeuren - al zal de verbruiker wel eens moeten verzaken aan zijn ‘allerindividueelste’ voorkeur.
| |
Planning en democratie
Het probleem valt in twee onderdelen uiteen: in welke mate zal het economische leven zelf nog democratisch verlopen; welke verhoudingen zullen ontstaan tussen de economische en de politieke organen van de
| |
| |
maatschappij? Vergt het centraal bureau geniën - of dictators? Is er in het economische leven alleen plaats voor heiligen - of voor slaven?
Daar het centraal bureau, in tegenstelling tot de economische organisaties uit het kapitalisme, formeel in functie werkt van het algemeen economisch welzijn zal het eerste deel van de bekende stelregel ‘van elkeen volgens zijn krachten....’ wel eens effectief toegepast worden. Niet alleen het recht op arbeid is verzekerd, ook de plicht tot arbeid is in de codex van de nieuwe maatschappij ingeschreven. Voor zover echter de economische ‘incentives’ nog kunnen spelen, zal ook de vrijheid in de beroepskeuze geëerbiedigd blijven.
Wat nu de economische prikkels betreft, nemen de meeste auteurs onbevangen de stelling aan dat overdreven egalitarisme noodlottig is voor het nieuwe regime: ongelijkheid van inkomen, vooral dan van het reële inkomen, schijnt hen een conditio sine qua non te zijn om de technische efficiency en de psychologische stabiliteit in het economische leven te bewaren. Alleen door dit middel krijgt men de juiste man op de juiste plaats, alleen door hoger loon leidt men de arbeiders binnen in de minder aantrekkelijke sectoren. Die stelling wijkt sterk af van de traditionele electorale slogans die in de arbeidersmilieus opgeld maken, niet echter van de oorspronkelijke marxistische leer over het communisme in het eerste stadium. Met het oog op de mogelijke ‘ontgoocheling’ die deze politiek bij de arbeiders brengen kan, haasten de auteurs zich erop te wijzen, dat elk inkomen verbonden zal zijn aan arbeid: de tijd van de geërfde dividenden is onherroepelijk voorbij! Daardoor ook zal de arbeid zijn ware plaats in de sociale waardenschaal innemen en psychologisch gewaardeerd worden op zijn menselijke en sociale betekenis. Door het uitbreiden van de sociale diensten, vooral van het onderwijs, zal de keuze tussen de levensmogelijkheden voor iedereen effectief verruimd worden.
Opdat een systeem economisch kan werken, zijn niet alleen aangepaste prikkels vereist maar worden ook discipline en contrôle gevergd. Men moet niet alleen de mensen aan het werk zetten, maar ook het werk beoordelen. Welke discipline kent een geplanificeerde economie? Op welke basis controleert het centraal bureau?
De ondernemers kunnen door onderlinge vergelijking gecontroleerd worden ofwel op basis van de winst ofwel op basis van de kosten. Hier verwijzen de plan-economen naar de analoge praktijk in de moderne grootbedrijven. In hoeverre het economische falen van de ondernemers alleen met economische straffen zal worden bestreden, is natuurlijk afhankelijk van het centraal bureau: een economische mislukking kan zeer gemakkelijk als sabotage geïnterpreteerd en bestraft worden.... Wat de arbeiders betreft, verwachten de meeste auteurs bij hen een sterkere zelf- en groepsdiscipline wegens de morele verbondenheid met en een grotere doorzichtigheid van het nieuwe regime. Toch verdedigen ze onbewimpeld de noodzakelijkheid van een autoritaire discipline om de individuen in het algemeen kader te beperken en de centrifugale groepsbelangen te bundelen. Op dit punt beschikt een communistisch planbureau over middelen, die een kapitalistisch ondernemer nooit heeft gekend: afdanking betekent meestal ook verlies van het bestaan. Men
| |
| |
doet aan phraseologie waar men beweert dat concentratiekampen niets anders zijn dan herscholingscentra voor arbeiders die niet willen of kunnen werken; of waar men erop wijst, dat de arbeiderssyndicaten alleen dan hun rol in de gemeenschap vervullen als ze hun groepsbelangen en sociale-onrustzaaiende (?) activiteit vaarwel zeggen....
Rest ons nog het tweede aspect te behandelen: welke verhouding zal er bestaan tussen de economische en politieke organen in de komende maatschappij. Dit is de brandende vraag waarvoor niet alleen de marxistische maar ook de ‘orthodoxe’ planning zich gesteld ziet: waar trekt men de grenzen tussen de economische en de politieke bevoegdheid in het centraal bureau, hoe vindt men het sociaal en menselijk evenwicht in een geplanificeerde maatschappij?
Twee punten zijn in alle geval zeker. Uitgesloten is dat op het plan van de onderneming de arbeiders en hun organisaties over de ‘traditionele middelen’ zullen beschikken om druk uit te oefenen op de industriële managers, door het centraal bureau aangesteld: ‘effectief economisch socialisme betekent dictatuur niet van maar op het proletariaat in de fabriek’. De tekst en de cursivering komt niet uit von Hayek maar uit Schumpeter! De bewering dat de arbeiders, en de economische subjecten in het algemeen, als burgers bij de politieke verkiezingen ‘souverein’ zullen zijn verliest veel van haar waarde door de tweede conclusie, dat de democratische methode in geen geval mag uitgebreid worden tot in de economische sfeer van de maatschappij: niet alleen in zijn beslissingen maar ook in zijn contrôle moet het centraal bureau vrij staan tegenover elke onmiddellijke interferentie van de zuiver politieke lichamen.
En zo komen we terug tot de vraag: in welke mate zullen de wet en het recht in de communistische maatschappij zuiver economisch gedetermineerd zijn en nog politiek-democratische aspecten vertonen? In zoverre wet en recht de gecodificeerde uitdrukking zijn van het volksbewustzijn is het natuurlijk waar, dat uit een effectieve opvoeding, een sterke openbare mening en een grondige verandering van het sociale klimaat een bepaalde structuur kan groeien, waarin het democratisch element gering zal zijn, zonder dat de mens zich in essentiële vrijheden aangetast of bedreigd zou voelen. Wegens hun al dan niet bewuste praemissen over de menselijke persoon en waarde zijn de marxisten of de marxisanten geneigd een al te grote plooibaarheid van de menselijke natuur dienaangaande aan te nemen. Nu mag men wel verwijzen naar de profetie van Engels als zou de afschaffing van de klassen het ‘regeren over personen’ vervangen door het ‘administreren van zaken’, elke administratie bereikt uiteindelijk toch de personen die de zaken hanteren.
Bij het probleem ‘economische planning en democratie in het communisme’ treedt het ‘geloofselement’ van het marxistisch denken wellicht het sterkst op de voorgrond: noch de klassen, noch de staat zullen uit de communistische maatschappij kunnen verdwijnen. Met zijn planning-ideaal heeft Marx echter een probleem aan het juridisch en politiek denken gesteld dat door het kapitalisme totaal uitgesloten werd. Tot nog toe heeft niemand een theoretisch bevredigende oplos- | |
| |
sing gevonden, en heeft geen staat practisch het antwoord gegeven.
* * *
Onze conclusies na dit overzicht van de belangrijkste punten uit de moderne marxistische opvattingen kunnen kort zijn.
Eerst en vooral moeten we er op wijzen dat verschillende aspecten van de critiek op het kapitalisme gewettigd zijn en dat vele elementen uit de geniale prognose van Marx zich voldoende hebben gerealiseerd om onze aandacht te trekken. Struisvogelpolitiek dienaangaande of depreciëring van deze werkelijkheid getuigt van een ‘slecht geweten’. Is de ineenstorting van dit regime niet op zuiver economische redenering vast te stellen, toch is het zó, dat de sociale verhoudingen naar een diepgaande hervorming moeten voeren en steeds weer de mogelijkheid bieden, zo niet voor een gewelddadige insurrectie dan toch voor een legale revolutie. Daarom plaatsten we boven het eerste deel van onze bespreking: ‘wetenschap en politiek’. Degenen die verantwoordelijkheid dragen voor onze maatschappij mogen de wetenschappelijke elementen niet over het hoofd zien en dienen te beseffen dat het politieke vraagstuk ermee verbonden is.
Even waar is het echter dat uit de overgangsperiode die de mensheid nu doorworstelt, het communisme zoals Marx het zich heeft gedacht niet kan groeien: daarom betitelden we het tweede deel met: ‘wetenschap en geloof’, wetenschap in zover de nieuwe maatschappij bepaalde structuurvormen zal aannemen die tot het communistische gedachtengoed behoren. Moeten we nog verder gaan dan het reeds min of meer geplanificeerd karakter, dat zich zowel op nationale als internationale basis aftekent? Moeten we eraan herinneren dat tussen eigendomsrecht en nationalisatie niet meer die scherpe tegenstelling bestaat die men in de XIX eeuw meende te moeten verdedigen? Geloof in zoverre de communistische maatschappij berust op philosophische principes omtrent de mens en de maatschappij die aan een grondige critiek van een volwaardig menselijke levensbeschouwing niet kunnen weerstaan. Principes echter hebben zoveel realiteitscheppende kracht als de dragers eraan toekennen.
Lenin beklemtoonde reeds de behoefte om ‘de democratische experiëntie te verdiepen’ en voor enkele jaren stelde Laski voor een ‘nieuwe definitie van de vrijheid’ te zoeken. Alhoewel we bedanken voor de diepere ervaring die Oost Europa nu doormaakt en we de nieuwe definitie ons door Rusland geboden van de hand wijzen, toch is het niet te loochenen, dat West-Europa gedwongen wordt zijn democratische structuur te wijzigen en zijn beproefde vrijheidsbepaling te herzien. Onder invloed van de sociaal economische verhoudingen zal zowel de inhoud van het eigendomsrecht als de omvang onzer staatsverplichtingen verder evolueren. En wellicht niet in het perspectief van het XIXe eeuwse ideaal....
Het bewustzijn van de onvermijdelijke revolutie is even scherp als dat van de onzekere toekomst. De socialisatie van de economie en het recht stelt anthropologische en politieke problemen die niet door zuiver economisch denken kunnen worden opgelost, maar toch ook niet hun beslag kunnen krijgen tegen de economische realiteit in.
|
|