Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Katholieke en protestantse Vroomheid
| |
[pagina 394]
| |
Er zijn trouwens meer tekenen onder protestanten van bezinning op de juistheid der eigen beginselen. En als het contact tussen katholieke en protestantse theologen slechts hieraan zou hebben meegewerkt, had het zijn recht van bestaan reeds overvloedig bewezen.
* * *
Wie geregeld deelneemt aan het werk van zulk een gesprek-kring van katholieke en reformatorische theologen en leken weet ook dat er één terrein is, waar soms plotseling een onverwachte overeenstemming blijkt te bestaan. Het is het terrein der geloofsbeleving, waar gelukkig herhaaldelijk blijkt dat dogmatische verschillen geen onoverkoombare hindernis behoeven te vormen voor wederzijds begrip omtrent Gods werking in de zielen. Toch kan men ook hier de leer niet buiten beschouwing laten. Want ook de geloofsbeleving wordt bij nader inzien wel degelijk en duidelijk beïnvloed door verschillen in dogmatisch inzicht. Ook hier blijkt dat de godsdienst de hele mens omvat in al zijn uitingen, en dat wegens de onderlinge samenhang van verstand, wil en gevoel een bepaalde geloofsleer ook een bepaald type van vroomheid voortbrengt. Natuurlijk zal, omdat katholieken en rechtzinnige protestanten een gemeenschappelijk fundament aanvaarden, dat men vindt uitgedrukt in het Credo der Kerkvergadering van Nicea (hetzelfde dat in onze H. Mis voorkomt), ook veel overeenkomst te vinden zijn. Maar daarnaast zijn er grote verschillen, waaraan we hier onze verdere aandacht willen wijden. Op het verband met verschil in geloofsleer zal dan tevens worden gewezen. De behandeling van dit onderwerp brengt verschillende moeilijkheden met zich mee, groter dan de meeste katholieken zich kunnen voorstellen. Bij ons immers vertonen geloofsinhoud en geloofsbeleving een grote standvastigheid. De op te merken nuances gaan eigenlijk niet diep. Bij de reformatorische protestanten echter - om ons tot deze groep te beperken, waarmee men in ons land te doen heeft - zijn de onderlinge verschillen veel groter. Ook als wij de vrijzinnigen van de vergelijking uitsluiten is er vaak nog een veelvormigheid te zien, die een katholiek verbaast. We zullen dus slechts de meest algemene kenmerken van protestantse vroomheid - zoals die in bovengenoemde groep gelden - mogen beschouwen, om die dan met de katholieke vroomheid te vergelijken. Dan doet zich echter weer deze moeilijkheid voor, dat er maar weinig schrijvers zijn geweest, die zich met zulk een vergelijking bezighouden. Men vindt enkele pagina's in bovengenoemd werk van Dr v.d. | |
[pagina 395]
| |
Pol, en kan iets putten uit het genoemde Geloofsinhoud en Geloofsbeleving. Verhelderend werken ook opmerkingen van Dr v. Doornik M.S.C. in de nabeschouwing van het bekende werk: Gij zijt niet langer pelgrims (Utrecht-Brussel 1950). Om de lezer in deze moeilijke stof in te leiden geven we hier eerst de belangrijkste gedachten weer uit de bijdrage van de predikant J.M. Gerritsen in Geloofsinhoud en Geloofsbeleving, waarin behandeld worden ‘Vormen van godsdienstig leven in het Hervormd Protestantisme’. Dit is een helder en open getuigenis, zonder galmende toon of zwaar te verwerken terminologie (zoals protestantse geschriften naar katholieke smaak wel eens vertonen). Een getuigenis ook, waarin het verlangen doorklinkt naar een rijkere vroomheid dan het Nederlands Protestantisme lange tijd heeft gekend. Ds Gerritsen begint met vast te stellen dat de protestant leeft bij de Bijbel, Gods Woord, waarin alles wordt geopenbaard wat de mens voor zijn eeuwig heil nodig heeft. Verder is de interpretatie van de H. Schrift sterk persoonlijk, en er is geen eigenlijke ‘gezaghebbende uitleg’. De eerste en belangrijkste vorm van godsdienstig leven is dan ook het persoonlijk lezen en overdenken van de heilige Schrift. In verband hiermee wordt de gehele spiritualiteit beheerst door de verhouding van de enkeling tot God, in het licht van Gods Woord. En de kerkdienst, de samenkomst der gemeente is vooral een combinatie en concentratie van deze individuele geloofsbeleving. De gelovigen gaan dan ook ter kerke bij die voorganger, die hun godsdienstige verlangens het best bevredigt. Deze doet dit in de eerste plaats door de preek - een steeds zeer goed verzorgd onderdeel! - en door het geïmproviseerde gebed, dat in de kerkdienst ook een belangrijke taak vervult. Verder is daar het gezang, waarover Gerritsen met merkwaardige openhartigheid zegt, dat het ‘de levende uiting is van mensen, wier liturgische functie overigens het zwijgend luisteren is en die daarom van deze activiteit maken wat zij kunnen’Ga naar voetnoot1). Er zijn echter in de dienst ook bovenpersoonlijke elementen in een meer objectieve scenerie. Zo het plechtige bidden van het ‘Onze Vader’, het voorlezen van de Tien Geboden of de Apostolische Geloofsbelijdenis. Natuurlijk is de objectieve vorm van God dienen nog sterker wanneer de Doop wordt bediend of het Avondmaal wordt gevierd. Verder is er vaak een meeleven met het kerkelijk jaar met zijn | |
[pagina 396]
| |
verschillende perioden (dezelfde als bij ons) waardoor een bovenpersoonlijke noot klinkt. Maar deze ‘objectieve elementen’ berokkenen vele gelovigen vaak moeilijkheden; zij kunnen dit maar moeilijk verwerken. Dit is niet te verwonderen, want ook in het kerkelijk leven is ‘het eigenlijke van de protestantse spiritualiteit gelegen in de directe verhouding van de enkeling tot God’. Maar ook stelt Ds Gerritsen in dit verband de vraag of deze sterk subjectief gekleurde vroomheid niet een afdwaling betekent van het oorspronkelijk streven der reformatoren. Zeker ook is in vele protestantse kringen, met name in de Ned. Hervormde Kerk, reeds sinds jaren een sterke beweging gaande die het sterk doorgevoerde individualisme wil terugdringen. Het gaat hier om de liturgische beweging in protestantse kringen, speciaal binnen de Ned. Hervormde Kerk. Voor de verbreiders hiervan was de kerk ‘niet meer allereerst een desnoods ontbeerlijk hulpmiddel voor eigen stichting, maar de draagster van een gemeenschappelijke, objectieve devotie, waaraan het persoonlijk godsdienstig leven ondergeschikt wordt’. Vanzelf spreekt dat dit streven meebracht een zich rijker ontplooien van de eredienst, die meer gemeenschapsdienst werd, en waarin ook de bediening der sacramenten, vooral van het Avondmaal, meer op de voorgrond kwam. En omdat de eredienst zo nauw verweven is met het gehele geloofsleven ging met dit alles gepaard een kerkleer, die toenadering vertoont tot die der Anglicanen. Hervormde theologen wijzen overigens met kracht de suggestie af, dat hier sprake is van een ‘romaniserende’ tendens; echter zal o.i. het verloop der geschiedenis moeten uitwijzen in hoeverre hier toch sprake is van toenadering tot het katholieke standpunt. Merkwaardig is zeker dat deze liturgische beweging in reformatorisch milieu grotendeels gelijktijdig verloopt met de krachtige liturgische beweging binnen de boezem der Katholieke Kerk. En ook in dit laatste geval gaat het niet alleen om vormen van eredienst! Ook hier kan men spreken van een reactie tegen te sterk doorgevoerd individualisme, en ook hier van een verdiept begrip omtrent het wezen der Kerk. Bij ons gaat het vooral om een herontdekken van oud-christelijk erfgoed, dat te veel op de achtergrond raakte. Protestantse bevorderaars der liturgie knopen trouwens ook graag aan bij de oudste christelijke tijden. Er is dus een merkwaardige analogie tussen wat zich afspeelt in katholieke en in protestantse kring. Terwijl we ons enerzijds wachten moeten voor voorbarig optimisme, omdat de dogmatische kloof bij dit alles op de meeste punten even diep is gebleven, mag men toch zeggen | |
[pagina 397]
| |
dat de ontwikkeling der protestantse theologie enkele hoopvolle aspecten vertoont, omdat er een tendens in ligt naar beter begrip der volle Waarheid en van het volle Leven, ons door Christus geschonken.
* * *
Na een kort begrip te hebben verworven van het protestantse gebedsleven en de achtergrond hiervan willen we thans de belangrijkste aspecten nagaan van het katholieke gebedsleven, zoals die bij vergelijking naar voren komen. Het is zeker moeilijk deze stof overzichtelijk te rangschikken. Wellicht kan men het best beginnen met een bespreking van het karakter van het persoonlijk gebed, omdat we vooral hier kunnen aanknopen bij bekende zaken. Onder dit opzicht gezien vertoont de katholieke vroomheid voor de protestant een eigenaardig beeld. Men vindt een grote trouw aan bepaalde gebedsformules, men vindt ook meestal een tempo dat het onmogelijk lijkt te maken elk dezer formules met aandacht en overgave te gebruiken. Hoort men daarentegen een protestant bidden dan zal, ook als hij een bepaalde formule bezigt, opvallen hoe elk woord met zorg en overtuiging wordt uitgesproken (slechts meent dan de katholiek soms een zekere geaffecteerdheid te vinden, die hem bepaald kan hinderen). De reden van dit opvallende verschil ligt hierin, dat het voor de katholiek niet zozeer aankomt op een bewustzijn van contact met God (waaraan juist de protestant grote waarde hecht) als wel op een instelling van de wil naar God. Het gaat voor hem vooral om de instelling van de wil, om de intentie; als deze goed is bidt men ook goed in dorheid van ziel, wellicht beter dan wanneer men op gevoelige wijze ‘Gods nabijheid ervaart’. Gevoelens hebben hier slechts een ondergeschikte waarde. De diepere reden ligt in dit geval hierin, dat de katholiek zich veel meer bewust is te staan in een objectieve heilsorde, de Kerk. Het komt er op aan zich hierbij ‘in te schakelen’. Deze objectieve gerichtheid der vroomheid bevordert uit de aard der zaak ook het gebruik van vaste formules, die voor hem juist in hun onveranderlijkheid a.h.w. een symbool vormen van de steeds aanwezige genadestroom, die Christus door zijn Kerk doet toevloeien. Waar echter de persoonlijke en directe verhouding van God tot mens domineert - zoals bij de protestant - zal ook de persoonlijke wijze, waarop men tot God nadert, van veel groter belang worden geacht. Ook als een katholiek met zelfgekozen woorden bidt heeft hij dus de aandacht niet zo straf gericht op de juiste formulering, en op het gevoel | |
[pagina 398]
| |
van bewust-er-bij-zijn. Het gebed wordt voor hem iets ‘natuurlijks’, hij spreekt meer zoals een kind in de praktijk tot Vader doet. Dit heeft zijn voordelen, én zijn gevaren.... Alle pose is hem gewoonlijk vreemd, maar zeker bestaat gevaar voor slordigheid. Dat echter zulk een slordigheid niet onvermijdelijk met het katholieke gebed verbonden is leert gelukkig het voorbeeld van hen, die met Gods hulp het gebed tot zijn hoogste ontplooiing brachten, de heiligen voorop. We zijn hier ook eigenlijk als vanzelf al gestoten op de diepe invloed van de liturgie op de vroomheid van de katholiek. Deze invloed is aanwezig ook bij hen, die weinig ‘liturgisch zijn ingesteld’, reeds omdat ook hier de centrale plaats van Misoffer en Communie toch nooit wordt opgeheven. Des te sterker is deze invloed geworden sinds de liturgische teksten door leken meer worden gebruikt. Dit bevordert ook zeker in het algemeen het ontstaan van een stijlvolle vroomheid, waarin hoofden bijzaken op hun eigen plaats komen te staan. In protestants milieu is, zo zagen we reeds, eveneens een ‘liturgische beweging’ gaande die ook zeker aan de vroomheid ten goede kan komen. Het grote verschil is echter, dat hier het liturgisch leven niet zo noodzakelijk volgt uit het wezen der Kerk en uit haar onmisbare instellingen als bij de Katholieke Kerk. Wanneer men dan ook in reformatorische kringen de liturgie volkomen ernstig gaat nemen zou men kunnen belanden bij een meer katholieke opvatting van sacrament en priesterschap - zoals wel eens is gebeurd. Zoals de situatie echter nu is moet de liturgie in protestantse kring o.i. meer als een toevoeging worden beschouwd dan als een essentieel element. En daarom ook heeft een weinig liturgische katholiek meer (impliciet) besef van liturgie dan een sterk liturgische protestant. Het bespreken van de invloed der liturgie op de vroomheid voert ons vanzelf tot een volgend kenmerk van katholiek gebedsleven: het sociaal karakter hiervan. De katholiek bidt in de openbare eredienst steeds als lid van het Volk Gods, van het Mystieke Lichaam van Christus, die samen met dit lichaam de gehéle Christus uitmaakt. Natuurlijk zijn niet alle katholieken zich dit steeds bewust - zoals dit in de eerste eeuwen wel het geval was - maar toch ontkomt geen lid der Kerk aan de invloed van deze fundamentele houding. De onderlinge eenheid in Christus wordt trouwens reeds vanzelf aangeduid, wanneer allen bijeenkomen om het altaar, waar Hij werkelijk tegenwoordig is. Zelfs in zijn strikt persoonlijk gebedsleven zal de katholiek vaak sociaal denken. Sterk is vaak bij hem het besef van de Gemeenschap der Heiligen, waarin strijdende, lijdende en zegepralende Kerk elkaar bijstaan. En dit besef nu ontbreekt in protestantse kring: een feit | |
[pagina 399]
| |
waardoor het individueel karakter dezer vroomheid weer eens duidelijk naar voren komt. De Reformatie heeft hier, uit vrees afbreuk te doen aan de ere Gods, feitelijk het gebedsleven verarmd. Zoals deze gehele zestiende-eeuwse afscheiding op meer punten een verarming betekende, doordat uit de vitale rijkdom van het kerkelijk leven een beperkende keuze, naar het inzicht der hervormers, werd gedaan. Dit geldt ook duidelijk wanneer we spreken over de betekenis der sacramenten voor de vroomheid. De Katholieke Kerk is een sacraments-kerk, ja, zij ziet de Kerk zelf als het grote Sacrament, als zichtbaar heilsmiddel. In het liturgisch gebed komt dan ook veel voor als omlijsting der sacramenten, natuurlijk allereerst der Eucharistie. Het aantal en de waarde der sacramenten in de Katholieke Kerk stempelt ook de gehele vroomheid! Sterk is hierin vaak het besef te staan tegenover een reële werking Gods, die aan bepaalde tekenen gebonden is. Wie tot de H. Communie nadert weet dat Christus zelf werkelijk onder zichtbare gedaanten tot hem komt, en bereidt zich hierop voor. Voor een protestant daarentegen is in het Avondmaal het teken van brood en wijn van veel minder belang. Hij zoekt hier veel meer naar een onmiddellijke werking Gods. We vinden hier weer terug het reformatorisch streven naar ‘aanbidding in geest en waarheid’, bevreesd voor alles wat als ‘veruiterlijking’ of ‘verstoffelijking’ wordt gezien, en dat ook geen nader uitgangspunt wil erkennen dan wat duidelijk in de Bijbel te vinden is, zodat een sacramentele traditie voor de protestant geen waarde heeft, als deze niet tevens schriftuurlijk is. De vraag, in hoeverre hij hierbij de H. Schrift juist uitlegt, blijft in onze uiteenzetting buiten bespreking. Maar wel wijzen we op het feit, dat in protestantse kring het heimwee naar een rijker sacramenteel leven duidelijk naar voren komt, en wel - zoals te verwachten is - in de kringen der ‘liturgische beweging’. Het gezegde doet ons dadelijk begrijpen de verschillende plaats der Heilige Schrift in de vroomheid bij protestant of katholiek. Voor de Reformatie wás en ís nog de Schrift de enige bron van Openbaring, en daarom ook is de protestantse vroomheid bij uitstek ‘bijbels’ gekleurd. Een groot deel van het geestelijk leven - dat zeer intens kan zijn - drijft op de lezing en overweging van het Woord Gods. Het gebedsleven van de katholiek is hierop veel minder exclusief ingesteld; hij bidt meer ‘aan de hand van de H. Kerk’. Maar men vergete niet, dat in vele liturgische teksten toch ook de H. Schrift een belangrijke rol speelt, getuige reeds Epistel en Evangelie in elke H. Mis, en heel bijzonder het breviergebed. De oplevende smaak voor liturgisch gebed in katholieke kring heeft | |
[pagina 400]
| |
dan ook de betekenis van de H. Schrift voor de vroomheid beter doen inzien. Het is te hopen dat deze ontwikkeling zich verder doorzet, zodat het verwijt steeds minder kracht zal krijgen, dat de katholiek zich de Bijbel, die toch ook volop zijn eigendom is, als het ware door de protestant ‘afhandig heeft laten maken’. Men kan zich bovendien voor het persoonlijk gebedsleven, zeker van de meer ontwikkelde, wel geen betere grondslag denken dan de overweging der H. Schrift.
Wanneer we de besproken kenmerken van katholieke vroomheid nog eens overzien kan men veel hierin samenvatten onder de term: objectief gericht. Sterk is hier het besef van de realiteit van het Boven-natuurlijke, van de werkingen der Heilsorde langs door God gegeven, aan de Kerk toevertrouwde kanalen. Men denke bijvoorbeeld aan het karakter der Eucharistie: Christus is hier werkelijk aanwezig! Daarom ook kan een katholiek aan zijn devotie voldoen door in een kerk eenvoudig aanwezig te zijn en in een geest van geloof toe te zien. Dit is vaak een schone vorm van gebed, maar voor een protestant onbestaanbaar. Want waar deze het contact met God bijna geheel zonder sacramentele middelen zoekt, krijgt natuurlijk de eigen, bewuste medewerking een veel groter taak te vervullen. En daarom ook is het wel een katholiek, maar geen protestants gebruik dat men kleine kinderen eens mee naar de kerk neemt, of dat deze er zelf heen gaan. Verder willen we nog iets zeggen over het door protestanten vaak geuite verwijt over de ‘uiterlijkheid’ der katholieke vroomheid. Een katholiek is volgens dit oordeel al gauw tevreden met een zeker uiterlijk vertoon, of het uitspreken van bepaalde formules. Een processie bijvoorbeeld ondervindt men als iets stuitends, en als in strijd met de evangelische aanbidding in geest en waarheid. De protestant vergeet hierbij echter licht de geheel andere instelling van de katholiek, denkt niet aan een diepgaand theologisch verschil, dat hieraan ten grondslag ligt. Want een katholiek stelt zich geheel en al, met ziel en lichaam, in dienst van God, en gebruikt onbekommerd alle natuurlijk middelen in vroomheid en eredienst. Zeker zondigt hierbij het gewone volk wel eens tegen de goede smaak: maar de geest van vertrouwvolle, kinderlijke overgave van de gehele mens, die zich hier uit, moet God toch zeer aangenaam zijn. De protestant echter ziet overal gevaren van het doordringen der ongeneeslijke erfzonde, ook in uitingen van devotie, en is huiverig God te dienen met middelen die niet echt ‘schriftuurlijk’ zijn. Zijn pessimistisch getinte theologie maakt het hem moeilijk de eigen waarde en schoonheid van katholieke geloofsuitingen te zien. Dat de katholieke vroomheid talrijke gevaren met zich meebrengt is | |
[pagina 401]
| |
overigens duidelijk genoeg. Pater v. Doornik somt er in Gij zijt niet langer Pelgrims een aantal op: formalisme, automatisering van riten en formules, slordigheid, oneerbiedigheid en profanatie.... Dit zijn alle reële gevaren, die men zeker als zodanig moet onderkennen en tegengaan. Protestanten echter dienen bij de beoordeling van dit alles te bedenken dat dit niet noodzakelijk met de katholieke vroomheid verbonden is, en bij de besten juist ontbreekt. En ook: dat de katholiek zulke zaken niet zo ‘dramatisch’ opvat als hij, bij wie de vreze des Heren sterker is dan het onbekommerde vertrouwen, en bij wie de zorg voor eigen juiste gesteldheid tot-in-details-toe meer op de voorgrond treedt. Behalve de beschreven tegenstellingen zijn er nog andere, die soms zeer diep gaan en tot pijnlijk wanbegrip kunnen voeren. Zo wanneer sommige protestanten de Mariaverering met oprechte verontwaardiging als ‘heidens’ gaan betitelen, omdat volgens hen hier magie en riten van heidense oorsprong het evangelie hebben overwoekerd.... Terwijl het toch gaat om iets uit het diepdoorleefde ‘hart’ der katholieke vroomheid, dat ook met het Evangelie in een onverbrekelijk verband staat. Het blijkt hier weer eens te meer hoe men nooit - en deze opmerking geldt naar beide zijden - de houding van een ander moet beoordelen zonder ernstig pogen ook de diepere motieven hiervan te achterhalen.
* * *
Als we tenslotte het gezegde nog eens overzien, volgt hieruit zeker de conclusie, dat de katholieke vroomheid een grote rijkdom vertoont, een weelderige uitbloei en een veelheid van vormen, die zelfs kinderen der Kerk de vraag op de lippen brengt of hier een zekere ‘versobering’ niet nuttig zou zijn. Er treedt inderdaad wel eens een gebrek aan harmonie op, doordat bijzaken te zeer op de voorgrond komen ten koste van de hoofdzaken. Maar aan de andere kant toont het leven der Kerk hier een weelde, herinnerend aan de ‘weelde’ in de levende natuur. Men vindt vooral in volksdevotie volgens menselijke begrippen soms een soort overdaad, waardoor de harmonie kan worden verstoord; tevens echter is hier een wijsheid werkzaam waarvoor we ons slechts eerbiedig kunnen buigen. Zulk een harmonie-bewerkende wijsheid zal ook in het devotieleven nooit ontbreken als dit steeds gericht blijft op het éne Middelpunt Christus. ‘Het katholieke geloofsleven beweegt zich soepel en ruim, met zijn wisselende liturgie, met zijn groot aantal feestdagen, zijn allerhande gebedsvormen, zijn veelheid van sacramenten, zijn gevarieerde, het hele leven rakende, godsdienstige praktijken, zijn verering waarmee | |
[pagina 402]
| |
het God aanbidt en de heiligen eert, maar die bonte menigvuldigheid is gekeerd naar één centrum - Christus’ (aldus prof. Kreling O.P.). Hieruit volgt echter ook, dat men er steeds voor moet waken, dat deze concentrische structuur niet wordt verstoord, opdat niet het excentrische optreedt. In grote lijnen blijft echter in het katholieke vroomheidsleven de harmonie steeds bewaard; en dat dit bij zo rijke ontplooiing toch gebeurt, is zeker een bijzondere gave van Gods Geest. Maar wie deze verhoudingen slechts oppervlakkig beziet vindt een zonderling, heterogeen mengsel van riten en gebeden, waarin de samenhang maar moeilijk te bespeuren valt. Zo luidt dan ook het oordeel van vele protestanten over de uitingen van katholieke vroomheid. Het zal ook niet anders zijn geweest in de tijd der reformatoren, waarbij we dan nog bedenken moeten dat toen de verstoring der harmonie in feite nog wel eens zichtbaar geworden was. De hervormers grepen dus vastberaden naar het snoeimes en bereikten zo een vereenvoudiging, waarbij helaas wezenlijke waarden verloren zijn gegaan. Zij gingen hiermee de fatale weg der velen, die een keuze meenden te moeten maken uit de volle, vitale rijkdom der Kerk - de weg der ‘keuze’, hairesis, ketterij. Waar de zaken zo ontstonden en grotendeels nog staan is er ook weinig kans op grotere overeenstemming tussen protestanten en katholieken, ook niet langs de weg der geloofsbeleving, der vroomheid. Tenminste niet als men langs gewone, logische lijnen redeneert. Anderzijds mag men echter nooit vergeten, dat gelovige protestanten in een grotendeels heidense wereld met ons één zijn in het geloof aan Christus, Gods Zoon, de Verlosser, en in andere fundamentele punten, die in het Credo vervat liggen. Het is zeker goed om, na zoveel verschillen te hebben belicht, zich hierop nog eens uitdrukkelijk te bezinnen. Voor het overige echter moeten we helaas de juistheid erkennen van het woord van Ds v.d. Linde: ‘Het water is te diep. We kunnen tot elkaar niet komen’ (Geloofsinhoud en Geloofsbeleving, pag. 331). Het is juist zich deze logische conclusie uit de situatie van vandaag voor ogen te houden, want men moet weten waar men staat. Maar ook is het goed zich te herinneren, dat de Kerkgeschiedenis niet steeds langs strikt logische lijnen verloopt. Gods Geest kan alle waarschijnlijkheidsrekening ongeldig maken. Als katholieken en protestanten in volle oprechtheid in hun vroomheid en geheel hun leven God blijven zoeken zal de verscheurdheid der christelijke wereld eens genezen worden. |
|