Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
[1952, nummer 11-12]Geesteshygiëne en katholicisme
| |
[pagina 386]
| |
een congres te Brussel (24-31 Augustus). Vier thema's zullen er worden besproken: de geestesgezondheid en de ontwikkeling van het kind; de problemen van de geestesgezondheid bij ouden van dagen; het sociaal-casework; de onderzoekingen en resultaten op het terrein van de internationale geestesgezondheid. Dit laatste thema wijst op het begin van een vierde fase, die vooral sinds het congres van 1948 haar vorm zoekt in het uitbannen van alle tweedracht, wrok, vooroordeel onder de volkeren en in een geleidelijke aanpassing van allen aan een vredevol samenleven in een verenigde wereld. Men denke aan de aanhef van de constitutie van de UNESCO, het jaar daarvoor wereldkundig gemaakt: ‘Since wars begin in the minds of men, it is in the minds of men that the defense of peace must be constructed’. Naar aanleiding van het Londense Congres in 1948 werd in dit tijdschrift de opmerking gemaaktGa naar voetnoot1), dat het aldaar heersend optimisme bijwijlen iets te veel herinnerde aan de geest die waaide in het land van Sinar toen de mensen begonnen met de torenbouw van Babel en nog éénzelfde taal spraken: ‘Komt laat ons een stad voor ons bouwen met een toren, waarvan de spits tot in de hemel reikt; dan maken wij ons een herkenningsteken, zodat we niet over heel de aarde worden verstrooid’ (Gen. 11, 4). Veel agressiviteit heeft zich in vier jaren weer opgehoopt in de wereld. Men kan daarom verwachten dat de toon van het congres in Brussel soberder, zakelijker en bescheidener zal zijn, zonder evenwel iets te verliezen van die energieke vastberadenheid om het mogelijke te doen voor het herstel der geestesgezondheid in de hedendaagse wereld. Christenen die geloven in het Verlossingswerk van de Zaligmaker, die ledematen zijn van de éne Christus en over wie het Pinkstervuur is neergedaald, moeten uiteraard belangstelling hebben voor alles wat aan de mens meer innerlijke vrijheid en overgave kan schenken, meer geluk kan brengen in het gezin, meer eendracht bewerken, meer vrede stichten onder de volkeren. Het grootse ideaal, levend in elk gezond mensenhart, van een heel de wereld omvattende eenheid, heeft te veel overeenkomst met de metanoia van het Evangelie om ons onverschillig te kunnen laten. Daarom is het niet overbodig om, naar aanleiding van het streven van de wereldfederatie voor geesteshygiëne, ons even, van uit katholiek standpunt, te bezinnen over geesteshygiëne en geestesgezondheid. Wij zullen voorlopig de concrete plannen der wereldfederatie terzijde laten om bij de kern van de zaak zelf te blijven en ons af te vragen wat geesteshygiëne eigenlijk betekent en op welke basis zij moet worden gevestigd om niet alleen onze eerbied af te | |
[pagina 387]
| |
dwingen maar ook onze volle energie tot medewerking op te wekkenGa naar voetnoot2).
* * *
Oorspronkelijk bedoelde Clifford Beers met ‘mental hygiene’ een levendige bezorgdheid te wekken, bij de overheid en bij de enkeling, om datgene wat men uit de psychologie en psychiatrie kon leren, aan te wenden ter voorkoming van geestesstoornis bij het individu, in zijn gezinsverband, in zijn school- of werkmilieu en in zijn openbaar leven. Wij stellen voorop dat hygiëne geen geneeskunde is. Zij heeft eigenlijk de gezonde mens op 't oog. Toch staat zij in 'n zekere verhouding tegenover ziekte. Nauwkeurig gezien richt zij zich tot de gezonde mens voor zover deze door ziekte wordt bedreigd. Geesteshygiëne is de wetenschappelijke bestudering en toepassing der middelen en voorwaarden die nodig zijn om de bedreigde geestesgezondheid der individuen te bewaren en te versterken. Het komt er dus op aan juist te weten wat men onder geestesgezondheid verstaat. En dat is niet zo gemakkelijk. Gezondheid van de geest zal men zeggen. Doch wat is gezondheid en wat verstaat men hier onder geest? Wie aan gezondheid denkt, denkt aan zijn lichaam en aan een behagelijke welstand ervan. Zeggen dat gezondheid afwezigheid is van ziekte volstaat niet. Gezondheid is een positief bezit. Zij wijst op een evenwicht, een soepelheid, een welstand, een aangepast zijn, een weerstandskracht... van het ‘gestel’. Gestel is natuurlijk een abstractie, want het is dan toch de mens die gezond is. Onder ‘gestel’ verstaat men een systeem van wisselwerkingen dat min of meer onafhankelijk van de persoonlijkheid gegeven is en haar ten dienste staat. Spreekt men nu van geestesgezondheid dan denkt men ook aan evenwicht, welstand, soepelheid, aangepast-zijn en weerstandskracht. Doch waarvan? Wie noemt men een geestesgezond mens? Een mens die weet wat hij doet, van uit dit innerlijke zelfbezit doet wat hij wil en daarbij, zonder al te grote conflicten, zijn plaats vindt in de gemeenschap waarin hij leeft. Dieper gezien is het een mens die, van uit de innerlijkheid van zijn bestaan, zich zelf situeert in de orde der wezens en der dingen. Kortom het is iemand die in staat blijkt zijn alleszins | |
[pagina 388]
| |
betrekkelijke vrijheid te hanteren zonder beheerst te worden door mentale determinismen. Dat wil daarom helemaal niet zeggen dat de geestesgezonde mens die vrijheid feitelijk goed zal hanteren en aldus een goed mens zal zijn. Hij is alleen een innerlijk tot vrijheid bekwaam mens. De opvoedkunde, de zedenleer, de ascese en de geestelijke leiding leren aan de mens zijn vrijheid goed te gebruiken. De psychotherapie tracht ze hem terug te schenken als hij ze verloor. De geesteshygiëne leert hem ze niet te verliezen in moeilijke omstandigheden. Misschien vatten we door contrast nog beter wat geestesgezondheid is, wanneer wij nagaan wat men onder geestesstoornis en geestesziekte verstaat. Zij duiden niet op boosheid of misbruik van innerlijke vrijheid, doch op gebondenheid, ontreddering, verwarring, een gedreven-zijn, een niet-kunnen-willen, een belemmering van de vrijheid waar de vrijheid zelf geen vat op heeft. Bij lichamelijke gezondheid is het wel de mens die gezond is, maar die gezondheid ligt meer bepaald in zijn gestel. Wat is er dan precies gezond bij de mens die wij geestesgezond noemen? Ondanks het woord willen we daar toch niet mee zeggen dat de geest gezond is; m.a.w. het onmiddellijk subject van de geestesgezondheid is niet de geest zelf; met ‘geest’ bedoelen we immers juist die innerlijke vrijheid, welke uit zichzelf niet gebonden kán zijn. Evenmin is het zijn eigenlijke persoonlijkheid; persoonlijkheid is immers de gestructureerde vrijheid van de geestelijke mens, en veronderstelt dus juist de vrije beschikking waarmee hij de structuren tot een eigen geestelijk bezit maakt. Ligt de gezondheid dan in het karakter, d.w.z. in de structuur van de persoonlijkheid voor zover die vastgelegd is in blijvende trekken en stabiele oriëntaties? Hier moeten we een onderscheid maken. In het karakter zijn er structuren waarover de bewuste persoonlijkheid normaal blijft heersen: ook daarin zullen we de geestesgezondheid niet leggen. Maar er zijn in het karakter ook structuren, waar de bewuste persoonlijkheid geen vat meer op heeft. Laten wij het geheel van die structuren de psyche noemen. Daarvan kunnen we zeggen: de psyche is objectief gegeven, onvrij en ongeestelijk genoeg, om gezond of ziek te kunnen zijn. In de psyche ligt dan ook de eigenlijke gezondheid van de mens die wij geestesgezond noemen. De psyche is het dieper gemoed van de mens, een voor het grootste deel onbewust geordend systeem van mentale verrichtingen, inzichten, oordelen en gevoelens, dat de onderbouw van de persoonlijkheid uitmaakt, en de mens moet helpen om in zijn verhouding tot dingen en personen de juiste weg te vinden. Evenals ‘het gestel’ is de ‘psyche’ een abstractie, doch evenals het gestel heeft zij haar eigen wetmatigheden, waarover de persoonlijkheid niet naar | |
[pagina 389]
| |
willekeur beschikt. Toch is de psyche veel nauwer met de persoonlijkheid verbonden dan het lichaam of het gestel; gedeeltelijk is zij zelfs resultaat en neerslag van persoonlijke handelingen. Zij vormt dan ook de onmiddellijke onderbouw van de vrijheid in de mens. Waar zij gezond is, kan de persoonlijkheid tot volle verantwoordelijke uitdrukking van zichzelf komen. Waar zij ziek is, vermindert of verdwijnt de persoonlijkheid achter psychische automatismen, d.w.z. achter handelingen en verhoudingen die aan de onaangepastheid van de psyche ontspringen, en waarop de persoonlijke vrijheid slechts in zeer geringe mate vat heeft. Geestesgezondheid die men bedoelt in verband met de geesteshygiëne is dus eigenlijk een toestand van evenwicht en geschiktheid van de psyche, waardoor de persoonlijkheid zich vrij kan ontplooien. Morele boosheid of karakterloosheid zijn dus geen eigenlijke geestesziekten (al zal veel wat onder die naam doorgaat eigenlijk aan psychische remmingen te wijten zijn). Bijgevolg streeft de geesteshygiëne niet zozeer naar deugdzaamheid of karaktersterkte, als wel naar evenwicht en gezondheid van die karakterstructuren, welke weliswaar buiten de vrijheid liggen, maar van buiten af deze vrijheid aan banden kunnen leggen en aldus de evenwichtige ontplooiing van de persoonlijkheid bedreigenGa naar voetnoot3). Strict genomen is de taak van de geesteshygiëne dus het gezond bewaren van de psyche. Zij wil voorkomen dat karakteriële conflicten tot psychische ziekten ontaarden en aldus de sfeer van het verantwoordelijk handelen infecteren. De reeds verwrongen psyche zal door de psychotherapie moeten gered worden. Voor karaktervorming moeten paedagogie en pastoraal zorgen. De geesteshygiëne vervult haar specifieke rol, waar zij zich bekommert om de vorming en bescherming van de psychische gezondheid bij diegenen, die door een verstandelijk tekort, een lichamelijk gebrek of een ongunstige omgeving bizonder bedreigd worden te midden van een beschaving die zulke hoge eisen van aanpassing en soepelheid stelt. Waar zij echter, zoals in feite gebeurt, ook ontelbare neurotische persoonlijkheden onder haar bescherming neemt, gaat zij eigenlijk haar rol te buiten, tenzij voor zover | |
[pagina 390]
| |
zij een nog diepere ontreddering van deze verminkte persoonlijkheden wil voorkomen, of de maatschappij wil beveiligen tegen het soort geestelijke besmetting dat van dergelijke mensen uitgaat en een gevaar van ontbinding van alle volwaardig menselijk leven betekent.
* * *
Wij willen hier niet het spontane vooroordeel van de gezonde burger tegen geesteshygiëne en zijn harteloosheid tegenover de zenuwlijder aan een analyse onderwerpen. Het is alsof hij bang is, dat de bezorgdheid om en de zorg voor de geestesgestoorde de weerstandskracht tegen psychische verwording zal verminderen. Wij zullen hier alleen het standpunt uiteenzetten dat de katholiek tegenover de geesteshygiëne dient in te nemen. En dan blijven we niet eens stilstaan bij het zoveel diepere motief dat de christen bewegen moet om zich over zijn psychisch gestoorde evenmens te ontfermen: de caritas, die hij als verloste en medeverlosser in Christus kan betonen, om het onmetelijk lijden te stillen dat zoveel mensen, buiten hun schuld, door hun onevenwichtigheid zichzelf en anderen aandoen; en de zekerheid bovendien, dat hij door zijn bevrijdende hulp in hen ook een meer volwaardig-menselijke overgave aan de genade kan bewerken. De enige vraag waartoe wij ons hier beperken is deze: heeft de katholiek hier niet een specifieke rol te vervullen en rust daarom niet op hem een bizondere verantwoordelijkheid? Moeten we niet komen tot een specifiek katholieke geesteshygiëne? Velen zullen deze vraag ontkennend beantwoorden. Zoals er geen specifiek katholieke geneeskunde is, zeggen zij, bestaat er ook geen specifiek katholieke psychotherapie; zoals er geen katholieke lichaamshygiëne is, zo bestaat er ook geen katholieke geesteshygiëne. Dit al te simpele antwoord veronderstelt echter een aantal betwistbare en zelfs verkeerde opvattingen. Nog afgezien van de zeer betwistbare mening, dat er in de huidige opvatting van de geneeskunde geen specifiek katholieke geneeskunde zou bestaan, is de gelijkschakeling van de psychotherapie met de lichamelijke geneeskunde reeds uiterst bedenkelijk. In de recente ontwikkeling der psychotherapie wordt het immers steeds duidelijker, hoe metaphysische, morele en religieuze problemen voortdurend bij het genezingsproces betrokken zijnGa naar voetnoot4). De parallel tussen lichamelijke hygiëne en geesteshygiëne gaat echter nog veel minder op, om de eenvoudige reden dat lichamelijke hygiëne in de sfeer | |
[pagina 391]
| |
van het lichamelijke blijft, terwijl de geesteshygiëne, in haar meest specifieke taak, de sfeer van de psyche langs het verantwoordelijke geestelijke leven om wil beschermen, en dus rechtstreeks op de geestelijke en bewuste vrijheid van de mens beroep doet. Al heeft de geesteshygiëne eigenlijk alleen het psychische evenwicht op het oog, haar werkwijze is niet die van een louter technisch ingrijpen, dat geheel buiten de sfeer van de hogere waarden blijft. Een zuiver technische ingreep zou inderdaad, evenals b.v. een chirurgische behandeling, voor iedereen hetzelfde zijn. Gesteld echter dat men er ooit in zou slagen, de psyche zo volmaakt te isoleren, dat methodes en technieken zouden gevonden worden om rechtstreeks op die psyche in te werken, dan zou het toch nog van de kennis en waardering van de bovenstructuur der persoonlijkheid afhangen, hoe men zal moeten oordelen over nut en degelijkheid, dus ook over gezondheid, van de grondvesten in de psyche, die deze bovenstructuur moeten schragen. In elk geval hanteert de geesteshygiëne nog altijd principes en waarden, waar een christenmens uitermate bij geïnteresseerd is. Dit is zó waar, dat ook de wereldfederatie zich daarvan bewust is geworden, en in haar manifest van 1948 schrijft: ‘Het nastreven van geestesgezondheid kan niet losgemaakt worden van een waardensysteem’. Op dit ogenblik is in elk geval het menselijk contact op geestelijk peil nog steeds van zo groot belang in het geesteshygiënisch optreden, dat dit slechts vruchtbaar en eerbiedig zijn taak kan vervullen, waar voldoende begrip en erkenning bestaat voor wat de geestelijke zin van ieders leven uitmaakt. Zolang dit het geval zal zijn, dient iedere geesteshygiënische bemoeiing bij een katholiek tenminste die philosophische grondslagen van het leven te eerbiedigen, welke de natuurlijke ondergrond kunnen vormen voor zijn geloofsleven. In het psychisch leven moet zij alle elementen bewaren, die - onrechtstreeks althans - nodig blijken om de uitbloei van de christelijke heiligheid mogelijk laten. Wie een ogenblik nadenkt over de christelijke levensopvatting zal inzien dat voor een christen het geestesevenwicht anders ligt dan voor een ongelovige; al moeten we er onmiddellijk aan toevoegen dat de psyche en de karakterstructuur die het katholieke leven kunnen dragen, tevens de stevigste grondslag blijken te vormen van ieder volwaardig menselijk leven. Een al te simplistisch boetseren van de psyche, een al te eenzijdige waarde-ordening bij de karaktervorming, zou derhalve wezenlijk het christelijk leven in gevaar brengen, en is daarom hygiënisch ongeschikt voor de katholiek. Het is dan ook haast ondenkbaar, zelfs voor iemand die de ‘anima naturaliter Christiana’ in veel eerlijke pogingen van ongelovigen weet te erkennen, dat een aanvaardbare | |
[pagina 392]
| |
geesteshygiëne voor katholieken in neutraal verband of onder agnostische inspiratie mogelijk zou zijn. Er is dan ook werkelijk behoefte aan een katholieke geesteshygiëne, en het is hoogst wenselijk dat daarvoor onder katholieken een intense belangstelling wordt gewekt. Het is heus niet van uit een ghettomentaliteit, of alleen maar om anders te doen dan anderen, dat van het begin af in Nederland, en nu ook in België, een katholieke vereniging voor geestelijke volksgezondheid tot stand kwam. Met oprechte bewondering voor en in een geest van eerlijke en innige medewerking met al wat er goeds ligt in de activiteit van de bestaande neutrale verenigingen, draagt de katholiek het bewustzijn in zich dat er een grote taak voor hem is weggelegd bij de uitbouw van een specifieke katholieke geesteshygiëne. Zij zal eenmaal de wetenschap zijn en de georiënteerde hulpactie, die, gebruik makend van alle gegevens van de anthropologie, van de geneeskunde in al haar vakken, de psychologie, inzonderheid van de morele en religieuze psychologie, van opvoedkunde, sociologie, ascetiek, mystiek en pastoraal, zal trachten de psychische verwording bij de bedreigde persoonlijkheid te voorkomen, emotionele rijpheid te bevorderen en de integrale innerlijke vrijheid te beschermen. Dit is wel een doel om een christenmens geestdriftig te stemmen. Hoe meer vrijheid onder de mensen wordt gered, des te meer kans bestaat er voor de ontplooiing van het meest waardevolle in het mensdom: de persoonlijke, vrije overgave aan de liefde van de Vader in Christus. |
|