Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
Politiek OverzichtInternationaalOP 26 Mei hebben de ministers van buitenlandse zaken der drie westerse mogendheden, Acheson, Eden en Schuman met de Duitse Bondskanselier Adenauer te Bonn de contractuele overeenkomsten, die vierhonderd bladzijden beslaan, ondertekend. De daarin vastgelegde erkenning, zeven jaar na de oorlog, van de West-Duitse Bondsstaat als een gelijkwaardige souvereine staat, behoudens enkele voorlopig onvermijdelijke uitzonderingen, die betrekking hebben op de legering der gealliëerde beveiligingstroepen en op de bescherming van Berlijn, werd door de socialisten en communisten met afkeer en door de grote massa met onverschilligheid en zelfs niet zonder vrees ontvangen. Deze gevoelens zijn opgewekt door de verplichting, die de Duitse regering volgens het contract de volgende dag te Parijs op zich nam om deel te nemen aan de Europese Defensiegemeenschap. De tegenstanders bedrijven de fout het Sovjet-voorstel om na zg. ‘vrije verkiezingen’ geheel Duitsland te verenigen tot een gewapende neutrale mogendheid, die eventueel haar keus tot aansluiting bij het westelijk of het oostelijk front zou kunnen bepalen, ernstig te nemen, zonder de listigheid er van te doorzien. Tot het laatste moment heeft Moskou de speldeprikken van de koude oorlog voortgezet, maar de verbondenen, door harde ondervinding wijs geworden, hebben voet bij stuk gehouden. Ook de bedreigingen, die de Oost-Duitse leiders, Pieck en Ulbricht, namens het Kremlin uitspraken, konden Adenauer en de zijnen niet van hun weg afbrengen. Deze bedreigingen zijn onmiddellijk na het totstandkomen van het verdrag in daden omgezet. Het bleef niet bij belemmeringen van het verkeer van en naar Berlijn, het ‘IJzeren Gordijn’ is over de gehele grens tussen Oost-Duitsland en het overige deel neergelaten. De grens tussen beide delen werd in een niemandsland van vijf km diepte herschapen. Alle grensovergangen zijn gesloten. Het Oost-Duitse politiekorps werd aanzienlijk versterkt in getal en in wapenen. ‘Twee rivalen’, zei burgemeester Reuter, ‘hebben thans hun geladen revolver op tafel gelegd’. De inhoud van de E.D.G. bepaalt het aantal divisies, dat elk der zes aangesloten landen zal moeten leveren. Duitsland 12, Frankrijk 14, Italië 12 en de Benelux 5, elk ongeveer 13.000 man tellend. Deze strijdkrachten staan onder opperbevel van de Franse maarschalk Juin. Dit leger is nog slechts van papier, evenals de overige organen: een ministerie van defensie, een Raad van ministers, een Assemblée en een Gerechtshof. Het verdrag heeft een geldigheidsduur van vijftig jaar. Om Frankrijk met dit wel sterk gewijzigd plan-Pleven te verzoenen - Duitsland immers wordt bewapend, zij het zonder eigen generale staf, en zou, indien het later hierin zijn voordeel zag, zich van de E.D.G. willen losmaken - hebben Amerika en Engeland op dezelfde dag met Frankrijk een garantie-verdrag gesloten, waarin deze verklaren: ‘Wanneer een actie van welke zijde ook de integriteit of de eenheid van deze gemeenschap bedreigt, dan zullen beide regeringen dit als een bedreiging voor hun eigen veiligheid beschouwen’. Ook de NATO, waarvan alleen West-Duitsland (nog) geen lid is, legde bij verdrag vast, dat zij bijstand aan de E.D.G. zou verlenen. De veiligheid en de welvaart van Berlijn en het handhaven der positie der drie Westelijke mogendheden aldaar, worden als essentiële elementen voor de vrede van de vrije wereld beschouwd. Acheson was zo optimistisch omtrent de behaalde resultaten, dat hij de droom van een eenheid der vrije volken van West-Europa reeds verwezenlijkt zag. Zelfs als het derde stadium: de ratificatie door de parlementen der verbonden landen, bereikt is, blijft de toekomst onzeker. Want Moskou beperkte zich niet tot grensmaatregelen aan de Oostgrens van West-Duitsland, maar zette de ‘vijfde colonne’ aan het werk. Verschijnselen er van waren waar te nemen in betogingen te Keulen, Dusseldorf en Brunswijk van commu- | |
[pagina 344]
| |
nisten en socialisten. In de Europese Assemblée te Straatsburg verweet Spaak aan deze socialisten hun monsterlijk onlogische gedachtengang. Hij noemde de Russische voorstellen omtrent een neutraal Duitsland geraffineerd en ontstellend goed geformuleerd. Maar een neutraal Duitsland wachtte het lot van Polen en Tsjecho-Slowakije. ‘De enige redding is de snelle vorming van een eensgezind Europa, sterk genoeg om Duitsland in zich op te nemen’. In Frankrijk had de vijfde colonne het niet zozeer op tijdelijke verstoring van de rust gemunt als op een poging de republikeinse instellingen omver te werpen. Onder de schijn van te betogen tegen de komst van generaal Ridgway, die schuldig heette aan de zg. bactereölogische oorlog op Korea, werden oproerige demonstraties gehouden, die de politie met sterke arm wist te bedwingen. Het ging de regering-Pinay te goed. De Senaatsverkiezingen hadden haar positie versterkt, de inschrijvingen op de goudlening was een succes, de stabiliteit van de franc was gelukt en het had er de schijn van, dat een periode van rust en vertrouwen was ingeluid. De afgevaardigde Billoux was uit Moskou teruggekeerd met het bevel een massabeweging te ontketenen ‘voor de vrede en tegen de bourgoisie’! De leider van de communistische Kamerfractie, Jacques Duclos, werd gevangen genomen, omdat hij in zijn auto betrapt was wapens te vervoeren. Hiertegen hielp geen beroep op onschendbaarheid en hij werd in staat van beschuldiging gesteld wegens ‘actie tegen de veiligheid van de staat’. Het communistisch vakverbond, de C.G.T., trachtte een algemene staking uit te lokken, waaraan echter zo goed als geen gevolg werd gegeven. Het besluit te Londen genomen om aan Italië in de A-zone van Triëst enige invloed toe te kennen door het beheer van twee departementen, dat van financiën en van binnenlandse zaken, aan haar af te staan en de Britse gouverneur een Italiaanse adviseur toe te voegen, is ver achtergebleven bij de belofte van 1948 om Triëst in zijn geheel aan dit land terug te geven. De vervulling van deze belofte was moeilijk geworden, omdat Tito in datzelfde jaar zijn draai had genomen en van vijand een bondgenoot der westerse mogendheden werd. Zelfs deze magere concessie aan Italië heeft de president van Yougo-Slavië schandelijk genoemd en een inbreuk op het Italiaanse vredesverdrag. De concessie is, zo zij deze bedoeling had, geen ruggesteun gebleken voor de Gasperi en zijn Democrazia christiana. Want de gemeenteraadsverkiezingen in Zuid-Italië gehouden toonden duidelijk aan, dat deze partij aan bloedarmoede lijdende is, niettegenstaande de bisschoppen van Zuid-Italië gewaarschuwd hadden, dat een stemmen op de communistische lijsten onder doodzonde verboden was. Hoewel, dank zij een ondemocratisch kiesstelsel, o.a. in Rome, de meerderheid der zetels voor de Democrazia behouden bleef, dan blijkt toch - als men, hetgeen redelijker is, het aantal uitgebrachte stemmen als graadmeter neemt - dat de extremisten van links en van rechts, met name de neo-fascisten verbonden met de monarchalen, de middenpartijen ver over het hoofd zijn gegroeid. Wanneer grote hervormingen op sociaal terrein uitblijven, beloopt de Gasperi de kans bij de politieke verkiezingen van 1953 een nederlaag te lijden die haar terugslag in Europa zal hebben. Korea, waar ‘de agressie tot stilstand werd gebracht’, is voor de NO-mogendheden een zorgenkind geworden. De reeds tien maanden lopende onderhandelingen te Pan Moen Jon over een wapenstilstand wekken de gedachten op aan de listige Themistocles, die de besprekingen te Sparta gaande hield tot de Atheners hun muren hadden opgebouwd. Ook de communisten hebben deze tijd gebruikt om hun militaire positie in alle opzichten te verbeteren. Hun leger b.v. is van 500.000 man gegroeid tot bijna één millioen. Churchill maakte zich over het Amerikaanse beleid zo ongerust, dat hij de minister van Defensie, Lord Alexander, naar het strijdtoneel heeft gezonden. De erbarmelijke geschiedenis, dat de commandant van het krijgsgevangenkamp, generaal Dodd, door zijn gevangenen weggevoerd werd en dat zijn opvolger diens uitlevering slechts kon verkrijgen door concessies, vernederend voor de eer der Amerikanen, was een zwakheid, die door Peking duchtig is uitgebuit. De muiters waren baas en de | |
[pagina 345]
| |
bewakers waren, om hun leven te redden, gedwongen een gebrekkig toezicht van buiten af te houden. De nieuwe commandant was verplicht de gevangenen met bijna fluwelen handschoenen aan te pakken om represailles tegen de Amerikaanse krijgsgevangenen te voorkomen. Dat daarbij enkele doden vielen, was zijn schuld niet. Ook met de president van Zuid-Korea botert het niet. Eigenmachtig heeft Rhee de vertegenwoordiging, die hij - waarschijnlijk niet ten onrechte - verraders en corrupten noemde, ontbonden en de staat van beleg afgekondigd, tegen de zin der Amerikanen. Verantwoordelijkheid tot het afbreken der onderhandelingen durft Amerika niet op zich nemen om nodeloos bloedvergieten te voorkomen. Zo heeft Peking het spel in handen. | |
NederlandDe Eerste Kamer heeft in de voorgestelde Grondwetswijzigingen een flinke bres geschoten. Zij heeft slechts bevestigd de wijziging in de buitenlandse betrekkingen, noodzakelijk geworden door het Nederlands lidmaatschap der nieuwe internationale gemeenschappen, en met 3 stemmen meerderheid de uitbreiding der Tweede Kamer tot 150 leden. Voor zichzelf bleef zij bij het oude getal en bij haar leeftijdgrens van 30 jaar. De Tweede Kamer raakte in een ernstig conflict met de minister van financiën. Het ‘onaannemelijk’, dat Lieftinck uitsprak bij de behandeling van de verlaging der omzet-belasting om ook geïllustreerde tijdschriften in deze vermindering te doen delen, schrikte de meerderheid niet af, zodat de minister zich beraden ging. Het resultaat van zijn overdenking was een hernieuwd indienen van de omzet-voorstellen met de belofte, die intussen vervuld is, omtrent de periodieken een afzonderlijke regeling in te dienen. Toen werd het ontwerp aanvaard en spoedig daarna kwam Lieftinck met een voorstel de periodieken met 4% te belasten - lager kon hij niet gaan - welk voorstel echter eerst onder zijn opvolger in behandeling kan komen. De aanslag op de Indonesiër, luit.-kolonel Harjono, gepleegd, heeft in Indonesië - waar herhaaldelijk Nederlanders slachtoffer zijn van kidnapping en moordaanslagen - de gemoederen verhit. De verontwaardiging in Nederland kreeg spoedig voldoening, toen reeds binnen een etmaal de daders waren gevat en bekend hadden. Zij behoorden tot de kringen van Westerling, van wie (nog) niet bewezen is, dat hij met dit complot iets uitstaande heeft. Hangende het juridisch geschil of hij veiligheidshalve achter slot en grendel moet zitten, geniet hij van zijn vrijheid en schrijft memoires. De R.T.C. tussen de overzeese gebiedsdelen: Antillen en Suriname, is voorlopig geschorst. Met de vertegenwoordigers der Antillen scheen wel een accoord te treffen, maar de Surinaamse deputatie achtte zich niet verantwoord besluiten te nemen zonder eerst hun lastgevers in Suriname geraadpleegd te hebben. Zou eerst een rompcommissie de besprekingen voortzetten, om mogelijke latere moeilijkheden te voorkomen heeft men daarvan afgezien en is het werk onvoltooid blijven liggen. 1-6-'52 K.J.D. | |
BelgiëNa de sociale verwikkelingen van einde April, waaraan, door wederzijdse concessies een einde werd gemaakt, is enige stilte in het politieke leven ingetreden. Hoezeer de regering in October 1951 werd becritiseerd toen ze in ruime mate voldoening gaf aan de eisen van de vakbonden en zelfs de betaling van een deel van het loon der arbeiders voor eigen rekening nam, des te meer werd ze thans om de bekomen uitslag gelukgewenst. Ontegensprekelijk werd haar dit succes bezorgd door de vakbonden zelf die met wapens hadden gedreigd welke in geen enkele verhouding stonden tot het beoogde doel. Het gaat toch niet aan heel het economisch leven stil te leggen om de uitkering van een kleine premie af te dwingen en dat nog wel in een periode waarin de prijzen dalen, afgezien nog van de vraag of men de arbeiders voor zulk een stakingsbeweging geestdriftig zou kunnen maken. | |
[pagina 346]
| |
Dit succes van de regering ging gepaard met de ontdekking van een zwaar deficit van de socialistische mutualiteiten, wier leiders zich genoodzaakt zagen bij de regering aan te kloppen om maatregelen tot hulp en sanering. Een en ander had tot gevolg dat ook de socialistische politieke leiders in de laatste weken een begrijpelijke bescheidenheid aan de dag legden en dat na het paasreces de parlementaire werkzaamheden in een rustige atmosfeer konden hervat worden. Van deze laatste valt niet anders te zeggen dan dat zij gekenmerkt worden door een geest van loomheid en veelal van onverschilligheid, zonder opmerkenswaardige redevoeringen noch van de kant der oppositie noch van regeringswege. Zelfs de op dit ogenblik uiterst belangrijke begroting van landsverdediging, die op 27, 28 en 29 Mei aan de orde was, liet de leiders van de oppositie totaal onverschillig. Geen van de socialistische leiders, Buset, Spaak, Larock, waren te zien en zelfs de in liberale kringen populaire ‘landsverdediger’ Devèze hield zich bescheiden op de achtergrond. Men krijgt de indruk dat ook de oppositie met de grote lijnen van de door de homogene regering gevoerde militaire politiek instemt. Zelfs de campagne tegen de 24 maandendienst wordt zienderogen met minder overtuiging gevoerd. Een ogenblik scheen de hartstocht op te laaien en wel naar aanleiding van het ontwerp tot verhoging van de benzinebelasting, maar die felheid was vooral van demagogische aard. De oppositie voelde er vanzelfsprekend niets voor aan de regering van dhr Van Houtte deze nieuwe inkomsten te bezorgen. Ook bij de meerderheid zelf was er aanvankelijk een stroming die de nieuwe belasting niet opportuun scheen te achten. Toen het echter op stemmen aankwam bleek alleen de Luxemburgse vertegenwoordiger Lamalle de regering in de steek te laten, terwijl er voldoende oppositieleden wegbleven om elk gevaar voor de regering te bezweren. Het was dus maar een storm in een glas water geweest. Dergelijke stormen zal de meerderheidspartij bij herhaling te trotseren hebben telkens wanneer de oppositie zich zwak voelt en kleine groepen hun eigen weg willen gaan. Op het ogenblik waarop wij dit schrijven staat de minister van Justitie, de gewezen eerste-minister Pholien bloot aan de aanvallen van een deel van de meerderheid uit de Kamer, met name van de leden van de Vlaamse fractie. Het geschil heeft betrekking op de eventuele bestraffing van de magistraat of van de magistraten die in gebreke zouden zijn gebleven bij het opsporen van de daders van de aanslag op de IJzertoren op 16 Maart 1946. Wij hebben reeds vroeger in dit tijdschriftGa naar voetnoot1) gewezen op de atmosfeer en op de omstandigheden waarin deze misdadige aanslag plaats had. Op 2 Juni 1951 werd door de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Gent een arrest van buitenvervolging gewezen ten voordele van sommige verdachten. Sindsdien werden geen nieuwe elementen naar voren gebracht die een hervatting der rechterlijke vervolgingen konden motiveren. Het huidig geschil heeft dan ook geen rechtstreeks verband met de opsporing van de daders van de aanslag. Maar enkele beschuldigingen, die o.m. door dhr Develter, volksvertegenwoordiger voor het Arrondissement Veurne-Diksmuide-Oostende, werden geuit ten laste van dhr Bekaert, procureur-generaal te Gent, deden in het land een gevoel van onbehagen ontstaan. Terecht stelde men de vraag of deze beschuldigingen gegrond waren, of bovengenoemde magistraat zijn bevoegdheid was te buiten gegaan, en zo ja, op wiens aanstichting of tussenkomst dit was geschied. Het feit dat vijf jaar na het gebeurde het gerecht zo flagrant in gebreke was gebleven, moest bij de openbare mening aan deze verdachtmaking kracht bijzetten. Om klaarheid te scheppen besloot in December 1950 de toenmalige Minister van Justitie Moyersoen, aan twee hoge magistraten bij het Hof van Verbreking, de Procureur-Generaal Cornil en de Eerste-Advocaat-Generaal Hayoit de Termicourt, | |
[pagina 347]
| |
‘mede op verzoek van dhr Bekaert’, opdracht te geven een onderzoek in te stellen aangaande de feiten die door volksvertegenwoordiger Develter aan bovenvermelde magistraat ten laste werden gelegd. Na de beschikking van buitenvervolgingstelling, waarvan boven sprake was, bevestigde dhr Moyersoen deze opdracht op 11 Juni 1951. Hij voegde aan zijn opdracht deze woorden toe: ‘Ik verzoek u tevens uw onderzoek verder uit te breiden, eventueel in samenwerking met de Eerste-Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent, tot alle feiten die zouden wijzen op onregelmatigheden begaan door magistraten bij het onderzoek van deze zaak en wel zó dat ieders verantwoordelijkheid kan worden vastgesteld’. Deze beslissing van dhr Moyersoen, een man waarin de Vlaamse vleugel van de C.V.P.-Kamerfractie vertrouwen had, lokte toenmaals geen critiek uit. Integendeel, men achtte ze geschikt om de toestand op te klaren. Men besefte toen niet voldoende dat een onderzoek naar onregelmatigheden mogelijkerwijze door een magistraat begaan, met aanwending wellicht van de daarbij behorende sancties, veel tijd zou vergen: dat de onderzoekende magistraten door de procedures zijn gebonden en dat een definitief rapport eerst na vele maanden kon worden ingediend. Bij de samenstelling van zijn regering beging dhr Van Houtte in Januari 1952 bovendien de vergissing aan het Ministerie van Justitie de man waarin men vertrouwen had te vervangen door de in de Vlaamse pers veel besproken gewezen eerste-minister Pholien. Dit werd voor een deel van de Vlaamse pers en voor sommige volksvertegenwoordigers de aanleiding om uiting te geven aan hun ongeduld. Zoals te voorzien was moesten de onderzoekende magistraten, die eerst hadden gewacht op de afhandeling van de strafprocedure tegen de verdachten (die buiten vervolging werden gesteld), ook wachten op de voleinding van de straf- en later de tuchtprocedure tegen de magistraten te Veurne. Die tuchtprocedure is op dit ogenblik nog aan de gang zodat noch de heren Hayoit de Termicourt en Cornil noch de Minister van Justitie in staat zijn, de eersten om een definitief verslag uit te brengen, de tweede om een beslissing te treffen. In sommige Vlaamse bladen werd beweerd - hetgeen enkele parlementsleden, die op 4 Februari in delegatie door dhr Pholien werden ontvangen, bevestigden - dat dezen van de Minister een beslissing hadden geëist tegen 31 Maart 1952 en dat de Minister dat ook had beloofd. Bij de behandeling van zijn begroting, begin Mei l.l., heeft dhr Pholien dit voor de Kamercommissie van Justitie tegengesproken, zonder dat daartegen door een enkele volksvertegenwoordiger werd geprotesteerd. Men kan zich trouwens afvragen hoe het mogelijk is dat een Minister die zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, zulk een onverantwoorde toezegging kan doen. Dit alles belet niet dat sommige Vlaamse volksvertegenwoordigers aan de pers, die met zeker leedvermaak het ongeduld elke dag aanwakkert, hebben aangekondigd dat zij de Begroting van Justitie, die aan de beurt is, niet zullen goedkeuren. Dit zou het einde kunnen betekenen van de ministeriële carrière van dhr Pholien en de homogene regering in gevaar brengen, daar men niet ziet welke Minister zich niet gebonden zou achten door de procedure ingeleid door dhr Moyersoen. Het zal zeker zo'n vaart wel niet nemen, al heeft dhr Pholien op erbarmelijke wijze gereageerd tegen de Vlaamse oppositie. Hij stelde een verdaging van de bespreking van zijn begroting voor, alsof dit niet moest betekenen dat zijn beslissing inzake procureur-generaal Bekaert zou genomen worden onder politieke druk, terwijl het koren op de molen was voor de velen die met leedwezen zagen, dat hij na zijn eersteministerschap de plaats ging innemen van dhr Moyersoen. Vanzelfsprekend wacht de oppositie met ongeduld op de afwikkeling van dit geschil tussen een Minister en de Vlaamse Kamerfractie. A. Vanhaverbeke |