Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Franciscus Xaverius † 1552
| |
[pagina 297]
| |
brordus, Bonifatius en anderen staan ons niet in hun individuele gevoelsleven voor de geest. Wanneer de profeet Jeremias en de Kerkvader Augustinus ons enigszins als ‘moderne’ mensen voorkomen, dan is het, omdat ook uit hún schrifturen dit concreet menselijke, de benauwing des harten en de noodkreet der ziel, opklinkt. Franciscus Xaverius heeft dit met zijn heilige patroon en naamgenoot van Assisië gemeen, dat hij een der grote emotionelen der geschiedenis geweest is; bij beiden was die emotie uiterst menselijk en uiterst hevig, maar zij is ingegaan in de geschiedenis, omdat zij zeldzaam groots van allure was en dreef en bezielde tot hoog te bewonderen daden. Het is gewoonte geworden Ignatius van Loyola als de drager van het vergeestelijkte ridderideaal voor te stellen; niet geheel terecht, naar het mij voorkomt. De zuiverste ridderfiguur, de Parcivaal, de ‘reine Tor’ dezer Graalkweeste is Xaverius. Ignatius' gehele wezen is, vooral in zijn latere tijd, meer verstandelijk gericht, meer wilsbeheerst - gemoed en emotie traden, hetzij bewust en gewild, hetzij onbewust, bij hem terug -, terwijl Xaverius al het spontane, het plotseling opverende, de jonge geestdrift van de Hidalgo behoudt en ondanks de helderheid zijner intelligentie iets heeft van een kinderlijke Don Quijote in zijn ontembare drang naar geestelijke veroveringen. Als een meteoor verscheen hij in het Oosten, aan de West- en Zuidkust van India, in Malakka, de Molukken, en Japan, overal mensen veroverend in zijn overrompelende beminnelijkheid, zijn grandioze onbaatzuchtigheid en de niet te weerstane innigheid van zijn gemoed. Een rusteloze drang, die zeker geen onrust of gebrek aan evenwicht is, maar hem tot een geroepene stempelt, jaagt hem voort van Indië naar Japan, van Japan naar China. Voor ontberingen is hij ongevoelig; zijn kruis is, tegenslag en tegenwerking van mensen te ondervinden in zijn heilswerk, geld- en zakenberekening zijn weg te zien dwarsbomen. In tien jaar tijd - hij studeerde twaalf jaar in Parijs -, waarvan hij er drie of vier op zee doorbracht, heeft hij in ongelooflijk zelfvergeten en met meer dan menselijke geestkracht het Oosten voorbereid voor het zaad van Gods woord. Zijn gebedsliefde en zijn activiteit, zijn Godsvertrouwen en zijn zelfverachting hielden elkaar op uiterste afstanden in evenwicht, in een nooit onderbroken spanning.
* * *
Xaverius was de voorbeschikte der Voorzienigheid om de missionering der nieuw ontdekte landen in te luiden. Vurig en vasthoudend tegelijk naar Baskische landaard, door Ignatius in jarenlange bewerking omgekneed van wereldling tot strijder Gods, gezegend met een vorste- | |
[pagina 298]
| |
lijke generositeit en grootheid van ziel, helder en evenwichtig van oordeel en beslissing, opgaand in het nieuwe ideaal van ridderdienst aan Christus, daarenboven hoofs en innemend van omgang, was hij onweerstaanbaar, overal waar hij optrad. Men moet naar Paulus terug om een mens te ontmoeten, die op een zo breed en weids terrein zoveel genegenheid, aanhankelijkheid en geestdrift gewekt heeft als hij. De onbevangenheid en vrijmoedigheid van zijn toon tegenover de koning van Portugal verbaast evenzeer als de kinderlijke, gevoelvolle onderdanigheid zijner brieven aan Ignatius. Xaverius van nabij gekend, hem gezien te hebben in zijn überragende kracht en zijn neerbuigende geringheid moet een herinnering geweest zijn voor het leven. Hij was immers, zoals een zijner medewerkers schrijft, ‘de zon in het land’. Een sprekender en tegelijk machtelozer uitdrukking is er nauwelijks mogelijk. Hoe is het zijn vroegere omgeving te Goa, te Malakka en elders te moede geweest, toen zij van zijn onverwachte dood op het eiland Santsjan hoorde? Want nog aangrijpender dan zijn leven was zijn dood; het was een sterven dat deze geestelijke ‘Lusiade’, dit prachtige Christusavontuur, dat zijn leven geweest was, voltooide en bekroonde. Dit sterven van Xaverius ontroert door zijn epische grootsheid en eenvoud, episch in de simpelheid van het uiterlijk gebeuren tegenover de innerlijke hoogspanning van de geest. Het heeft iets van het eenzame sterven van Roland in de bergpassen van Ronceval, overgebracht in het geestelijke en in een nabijer werkelijkheid. Xaverius wacht op het eiland Santsjan ongeduldig op het schip dat hem het verboden rijk van China zal binnenvoeren. Het schip komt niet, de dagen vervluchtigen, en Xaverius, teleur gesteld in zijn heiligste en diepste verwachtingen, wordt door heftige koortsen overvallen. Alle tot nu toe getrouwen hebben hem verlaten, behalve een Chinese boy die zijn tolk zal zijn. IJlend en bij pozen bewusteloos, zijn ogen gevestigd houdend op het kruisbeeld en zijn hart op het nabije China, ligt hij in een van koude windvlagen doortrokken hut te sterven, tot in de heel vroege morgen van drie December zijn heilige ziel het afgebeulde lichaam verlaat. Een grootser sterven dan dit, in de alleruiterste verlatenheid en ellende, en toch omruist van wonderbare verlangens en heroïeke dromen, heeft de geschiedenis der Heiligen nauwelijks aan te wijzen. Toen er eens lange tijd geen bericht van Xaverius te Rome was aangekomen, had Ignatius aan een met beiden bevriende derde geschreven: ‘Of Meester Francisco nog in leven is, weten wij niet, maar dit weet ik, dat hij zowel levend als stervend Onze Heer Jezus Christus zal verheer- | |
[pagina 299]
| |
lijken’. Dit was het onogelijke einde van wie in volmaakte ootmoed het Horatiaanse ‘sublimi feriam sidera vertice’ had kunnen herhalen.
* * *
‘Allereerst wil ik U spreken, zo schreef Enrique Henriques aan Ignatius te Rome, over Padre Maëstro Francisco, want het is billijk dat U en de hele Compagnie om hem God dank brengen. Het woord van Paulus “ik ben alles voor allen geworden om allen te winnen” tracht hij waar te maken op een wijze, die niet met woorden is uit te drukken. Ik zou helaas! niet weten, hoe U schriftelijk duidelijk te maken, welk een faam hij in Indië geniet. Allen beschouwen hem als een Heilige. Overal waar hij komt, wordt hij met werk overstelpt. Men beschouwt het als een geluk hem te ontmoeten en met hem te spreken. Door zijn voorbeeldig leven is hij de zon in dit land. Daarom is het voor de Compagnie een strikte plicht God te danken voor het vertrouwen in hem gesteld en het goed dat hij bewerkt’. De correspondentie uit zijn omgeving vloeit over van zulke stamelingen van verwondering.... ‘Hij is de zon in het land’. Alles aan hem is zo ongewoon van afmeting, dat de gewone normen en maatstaven te kort schieten. De strengste kluizenaar leeft niet soberder en verstorvener dan hij; hij is uren lang en hele of halve nachten in gebed en beschouwing en wordt vaak overstelpt door Gods vertroostingen, en daarnaast verricht hij een werk, of hij alle tijd beschikbaar had. Hij onderneemt de gewaagdste en avontuurlijkste tochten, grenzend aan dwaasheid en Don-Quijoterie, en tevens bezit hij de gezeggelijkheid en de eenvoud van een kind. Ondanks zijn haast vermetel Godsvertrouwen, zijn doodsverachting en zelfvergetelheid, richt hij zijn houding en daden met grote en bezorgde verstandelijkheid. Maanden en maanden bidt en overweegt, wikt en weegt hij om zeker te zijn van Gods wil, van Gods roep naar Japan. Toch is hij minder dan Ignatius een verstandelijk aangelegde en georiënteerde; hij bezit een licht opvlammende verbeelding en laat zich ontroeren en meevoeren door grootse dromen, ontsprongen aan de wensen van zijn hart. Als hij met de koopman Diego Pereira het plan beraamt om met een schip, op diens kosten uitgerust, als legaat naar de keizer van China te reizen, hoort hij dat er een jaarlijks gezantschap vanuit Siam naar het Chinese hof gaat, en onmiddellijk klampt zijn verbeelding zich daaraan vast. Mocht de tocht met Pereira's schip mislukken, dan zou aansluiting bij het Siamese gezantschap een mogelijkheid bieden. Dit explosieve zijner verbeelding hangt wel samen met zijn opvallende ontvankelijkheid voor indrukken. Hij schijnt een natuur geweest | |
[pagina 300]
| |
te zijn met aanleg voor het extreme en excessieve. In het begin zijner bekering werpt hij zich met hartstocht op een ascese en versterving, die doen huiveren en zijn leven soms in gevaar brengen. Ook horen we dat hij 's nachts in zijn dromen op drastische wijze de scherp ervaren dingen van de dag nog eens doorleeft, en sprekend en handelend daarop reageert. In de ijlkoortsen zijner laatste levensdagen droomt en spreekt hij voortdurend, naar men meent, in het Baskisch, de taal zijner kinderjaren. Ook in het vurigst van zijn gebed hoort men hem dikwijls spreken en verzuchten en zijn innigste gevoelens uiten. Alles wijst op een ongewone impressionabiliteit, een zeer levendige verbeelding, de natuurlijke omlijsting van een rijke intelligentie en hoge geestesaanleg. Geen wonder dat Ignatius deze grootse natuur, het kostte wat het wilde, trachtte te winnen en met taai geduld de aanval doorzette, tot het laatste bastion gevallen was en Franciscus zich volkomen aan hem overgaf. Xaverius is wellicht de grootste avonturier uit de gewijde geschiedenis. Zijn tocht vanuit Kagosjima, waar hij bij zijn reis naar Japan geland was, over Yamagoetsji naar Miyako (het hedendaagse Kioto), een tocht van acht honderd kilometer, die hem voor de keizer moest brengen, was een onderneming, waaraan zich slechts een dwaas of een heilige zou wagen. Met een klein beetje kennis van Japan en zijn taal trekt hij bij felle winterkou en vaak zware sneeuwval het Noorden in, door een volkomen vreemd en heidens land, zonder gids, zonder hulp, om voor deze onbekende heerser over Japan, wiens machteloosheid Xaverius toen nog niet vermoedde, van Christus te getuigen en verlof te krijgen tot prediking. Er is verbeelding nodig om zo grootse plannen te ontwerpen en uit te voeren. Als hij getroffen is door de weet- en leergierigheid van de Japanners en treurt over hun onwetendheid omtrent de wegen des heils, wil hij aan alle universiteiten in Europa schrijven om professoren en studenten aan te sporen hun wetenschap te gaan gebruiken tot verlichting dezer onwetenden in het verre Oosten. En zijn laatste ideaal, zijn laatste wellicht te verwerkelijken droomgezicht zal het zijn: na in China, het geestelijk moederland der Japanners, Christus gepredikt te hebben en het grote rijk van het midden te zijn doorgetrokken, zich door Azië heen met Ignatius te Rome weer te verenigen. Zelden heeft een grandioze verbeelding zich schoner en grootser vergezichten geschapen dan in het hart van deze Baskische veroveraar. En aan deze weidsheid van verbeelding, deze zeer mannelijke avontuurzin paarde zich een wonderlijke nuancering van haast vrouwelijke gevoeligheid. De vaak strenge en veel eisende, soms onverbiddelijke Padre toont op bepaalde ogenblikken een neerbuigende tederheid die | |
[pagina 301]
| |
moederlijk aandoet. Zijn houding jegens de kleinen en geringen, jegens de verongelijkten, de door het leven ontwrichten of door de machthebbers verdrukten is van een moederlijke bezorgdheid en medelijden. In het laatste geval schrijft hij scherpe vermaningen aan gouverneur of koning en dreigt met Gods oordelen. De gevoeligste snaar van zijn gemoed raken de schaarse en sobere brieven van Ignatius, die steeds een lafenis en verkwikking zijn voor zijn hart; ze ontroeren hem tot in het diepste der ziel en blijven hem bij als een voortdurende verheugenis. Ignatius te Rome - diezelfde Loyola, die door buitenstaanders nogal eens als het model van Spaanse inquisitie-zucht en gevoelloze berekening wordt voorgesteld -, deze herinnering alleen is zo vol tere ontroering voor Xaverius, zo vol zielsinhoud, dat hij die naam niet zonder bewogenheid kan horen noemen of neerschrijven. Ignatius is de ‘Padre de mi' alma’, de vader zijner ziel, zijn enige, zijn waarachtige vader, die hem heeft voortgebracht in Christus, de bron der wijsheid en der veilige geborgenheid, door God gesteld als de uitverkorene, die de zijnen leidt met onfeilbare hand. Hem nog eens terug te zien in dit droevige, door zonden bedreigde leven zou zijn zaligste vreugde zijn. Bij zijn terugkeer uit Japan in Indië, ter voorbereiding zijner reis naar China, schrijft of liever dicteert hij een krasse terechtwijzing aan de heet gebakerde Cypriano te San Thomé, die gemakkelijk verwarring stichtte, maar eigenhandig schrijft hij onder de brief: ‘O Cypriano, als ge wist met welk een liefde ik u deze dingen schrijf, dag en nacht zoudt ge mijner indachtig zijn en misschien tranen storten bij de herinnering aan de grote genegenheid, die ik u toedraag; en konden de harten der mensen in dit leven gezien worden, dan geloof ik, mijn broeder Cypriano, dat ge u zelf duidelijk in mijn ziel zoudt waarnemen. Geheel de uwe zonder dat ik u ooit kan vergeten’. Zo eindigt hij op zíjn beurt met de woorden die Ignatius hem eens schreef.
* * *
Merkwaardig is wat een ander, Nunes Bareto, die hem voor het eerst zag, toen hij uit Japan was teruggekeerd, over hem zegt: ‘Welk een vreugde zijn aanwezigheid mijn ziel bracht, kunt gij begrijpen, als gij bedenkt wat het zeggen wil een man hier op aarde te zien rondwandelen, cuius conversatio in coelis est, wiens omgang in de hemel is.... Er ligt op zijn gelaat een blijde en serene glimlach. Hij lacht altijd en hij lacht nooit. Hij lacht altijd, want zijn vreugde is helemaal vergeestelijkt. De liefde en de verrukking van zijn geest stralen uit van gezicht.... en | |
[pagina 302]
| |
toch, neen! hij lacht nooit, want omdat hij altijd in zich zelf gekeerd blijft, is hij nooit uitgestort in de schepselen’. Ik geloof dat dit paradoxale getuigenis volkomen juist is: hij lacht altijd en hij lacht nooit. Zo moet het ook met Jezus geweest zijn, van wie de evangeliën wel verhalen dat hij tranen stortte, maar nooit dat hij gelachen heeft. En toch ligt er over Jezus' figuur de glimlach van een onverwoestbare kindsheid, van een onkreukbare vrede. Wie de onverwelkbare vrede Gods heeft gevonden en in zich omdraagt, moet wel met een eeuwige glimlach door de wereld gaan. Xaverius kan slechts glimlachend de weg hebben afgelegd, toen hij blij als een kind en van tijd tot tijd een appel opgooiend en weer opvangend (het is zijn reisgezel die dit verhaalt) op een drafje achter de Samoerai's te paard, op weg naar Miyako, aanliep, in wier gevolg hij veilig de hoofdstad hoopte te bereiken. Het is op het dwaze af, deze lachende en met een appel spelende Heilige, die, gedreven door een verterend verlangen om Christus te verkondigen, zijn vreugde om dit zo nabije geluk uitjubelt op zo kinderlijke wijs, maar het is de dwaasheid waarin de schoonste menselijkheid uitbloeit. Hoe kinderlijk ook is zijn houding tegenover Ignatius. ‘Ik eindig dus’, zo schrijft hij aan deze, ‘zeer vereerde vader van mijn ziel, met Uw heilige Liefde te vragen - en terwijl ik dit schrijf, lig ik neergeknield op de grond, alsof ik U hier voor mij tegenwoordig zag - dat zij mij in Uw heilige en godvruchtige gebeden en sacrificiën dringend aan God, onze Heer, wil aanbevelen’. En een andermaal, als hij na zijn terugkeer uit Japan een brief van Ignatius aantreft, is hij diep ontroerd en schrijft: ‘Mijn waarachtige vader.... onder de vele andere troostende woorden van Uw brief las ik de laatste die zeiden: “Geheel de Uwe zonder U ooit te kunnen vergeten, Ignatio”. Zoals ik deze onder tranen gelezen heb, zo schrijf ik ze nu onder tranen neer, terwijl ik mij de vroegere tijd herinner en de grote genegenheid, die gij mij steeds hebt toegedragen.... Uw heilige Liefde schrijft mij, hoe zeer zij verlangt mij terug te zien alvorens dit leven te beëindigen. God Onze Heer weet wat voor indruk deze woorden van zo grote genegenheid op mijn ziel gemaakt hebben en hoeveel tranen zij mij kosten, telkens als ik ze mij herinner en ik verheug er mij over dat dit zou kunnen gebeuren’. Als deze brief Ignatius bereikt na vele, vele maanden, is Xaverius reeds gestorven op het eiland aan de kust van China.
* * *
Er is in dit harde, avontuurlijke leven opvallend dikwijls sprake van tranen, meer dan een normaal mannenleven gewoonlijk meebrengt. | |
[pagina 303]
| |
Xaverius' gemoedsleven is in de allerstrengste leerschool niet verhard of verdord, nog minder echter verwekelijkt, maar zijn uitstromende Godsliefde en innerlijke verreining hebben een terugweg geopend naar het kind in hem, naar die bronnen van aandoening en ontroerbaarheid, die conventie en te natuurlijke wereldzin in de man gewoonlijk doen uitdrogen. Deze kinderlijke ontroerbaarheid vinden we terug bij de meeste Heiligen; het is, geloof ik, het opengaan van een verborgen poort, die toegang biedt tot het verloren paradijs, tot de onschuld van het kindschap, nu genoten en ervaren in het volle bezit der rijpheid van de geest. En het moet wel zo zijn dat met deze gevoelsverinniging, deze verkinderlijking, die opgroeit uit volstrekte deemoed, overgave en zuiverheid, er ook een nieuwe veerkracht, een spontaan élan in de ziel ontstaat, waardoor de Heiligen ons dagelijks opnieuw verbazen en die hen als spelend dingen laat doen, waartoe wij in geen mensenleven in staat zijn. Dit alles werkt natuurlijk de genade uit, maar de genade bespeelt toch het menselijk instrument. Bij alle Heiligen die wij in hun karakter en psychische structuur het beste kennen - ik zou hier Paulus willen noemen, Augustinus, Bernardus, Franciscus van Assisië, Catherina van Siëna, Theresia en vele latere - verwondert dat bijna kinderlijk spontane, dat haast ondoordacht in werking treden van een bovennatuurlijk zintuig of kompas, dat instinctief naar de ene Pool wijst en altijd de juiste reactie weergeeft. Wie die eenvoud van wezen, dat zuivere afgestemd-zijn op God bereikt heeft, dat alle louter persoonlijke interesse uitsluit, heeft blijkbaar daardoor krachten in zich los geslagen, die onvermoed sluimerden in het diepste van zijn wezen. Wij weten weinig van de hoek-van-inval, de samensmelting en doordringing van genade en natuur, maar beide zijn uit God en al leert de wijsheid der school dat de mensennatuur alle vermogen tot, en recht of aanspraak op het bovennatuurlijke ontbeert, er moet toch een geheimzinnig op elkaar ingesteld- en afgestemd-zijn bestaan om het wonder van de Heilige mogelijk te maken. Worden er nu door die goddelijke vereenvoudiging en reiniging der ziel in de Heilige geen krachten, ook natuur-gegeven krachten, werkzaam zich openbarend in profetisch inzicht, in genezing of wonderdoening van allerlei aard, die verwant zijn aan de oorspronkelijk natuurlijke paradijsstaat van de mens? De Heilige is in volmaakte harmonie met God en schepping en heeft enigszins de ideale stelling heroverd, waarin God de mens geplaatst had. Zijn geestelijke membranen, als ik het zo noemen mag, hebben hun juiste instelling, hun gezonde gevoeligheid herkregen, De heilige Franciscus van Assisië beleeft op wonderbare wijze het grote, ik zou het willen noemen, natuursacrament | |
[pagina 304]
| |
der schepping; de vogels luisteren naar hem, alles is hem verwant en wordt hem broeder en zuster, de zon wordt hem Messire Sole, de heraut Gods. Ook bij Xaverius vinden we het wonder en het wonderlijke als iets vertrouwds, iets hem natuurlijks, iets dat in zijn levenssfeer thuishoort, zoals dit met meerdere Heiligen het geval is. Dit haast natuurlijke van het wonderbare kan legende-vorming in de hand werken, maar legendevorming ontstaat slechts, waar een begin, een aanzetsel daartoe aanwezig is. Dat er genezende krachten van hem uitgaan, dat hij verborgenheden ziet, vooral in verband met biecht en boete, dat hij stervend nog treurt om de onvoorziene droevige dood van een vertrouwde, zijn dingen die nauwelijks wonderlijker bij hem aandoen dan de andere concreta van zijn dagelijks leven. Zijn leven, zijn doen en denken, zijn wensen en verwachten, voedt zich nu eenmaal uit andere bronnen dan het leven der meesten om hem heen.
* * *
Deze innerlijke terugkeer tot het kind en tot het zuivere kindschap maakt ook dat vermetele en roekeloze, dat leven op de uiterste grens enigszins verklaarbaar, dat hij wederom met zoveel Heiligen gemeen heeft. Een kind kent geen gevaar en geen berekening en volgt gemakkelijk de dwingende impuls van het hart. Xaverius' Godsvertrouwen is zo onvoorwaardelijk en volstrekt, dat hij ondanks alle verstandelijkheid de menselijke voorzichtigheid vaak schijnt uit te schakelen. Menselijk gezien was zijn tocht naar China een hopeloos en dwaas ondernemen, maar hij wist zich zeker van Gods roep. Zijn Japans avontuur was een aaneenschakeling van gedurfdheden, de ene nog stoutmoediger dan de andere. Hoe meer hij in zich zelf keert en er slechts een afgrond van bederf ontwaart - ‘nooit zou ik alles kunnen beschrijven wat ik aan de Japanners te danken heb, omdat God onze Heer mij om hunnentwil een grote kennis van mijn oneindige boosheden heeft gegeven. Want terwijl ik buiten mijzelf leefde, kende ik de vele kwalen niet die in mij waren, tot ik mij te midden der gevaren en beproevingen van Japan bevond’ -, in hoe blinder overgave hij zich aan God toevertrouwt. In Yamagoetsji trekt hij er met broeder Juan tweemaal daags op uit om de mensen op straat in zeer gebrekkig Japans op God en hun zonden te wijzen, waarbij zij alleronvriendelijkst ontvangen worden. Broeder Juan is bang voor die zwaar gewapende Japanners en verwacht telkens dat men hem het hoofd zal klieven. ‘De Padre wil blijkbaar graag martelaar worden’, denkt hij, zich moed insprekend. En de Padre moet hem aldoor vermanen: ‘niet bang zijn voor de dood, broe- | |
[pagina 305]
| |
der! Dan krijgen ze respect voor je!’ Dit tafreel van roekeloze durf en geheime angst herinnert even aan Sancho Panza en Don-Quijote. Het morele overwicht van de Meester beheerst echter ook broeder Juan zoals het Sancho beheerste. Xaverius schijnt het gevaar te zoeken om zo des te vaster te kunnen vertrouwen. ‘Er is een groot verschil tussen hen die geloof, hoop en vertrouwen op God hebben buiten enig doodsgevaar en hen die dit alles hebben, terwijl zij ter zijner liefde zich vrijwillig in doodsgevaar begeven, hoewel zij dit konden vermijden. Wie in voortdurend doodsgevaar zou leven, enkel om de dienst van God, zou spoedig walgen van het leven en naar de dood verlangen om voor altijd te heersen en te leven met God.... Want dit leven is geen leven, maar een voortdurende dood en verbanning uit de glorie, waarvoor wij geschapen zijn....’. Dit leven is geen leven, maar een voortdurende dood en verbanning! Er vallen mij de woorden in van een andere Heilige, tijd- en landgenote van Xaverius, Theresia van Avila, met haar Nada te turbe,
Nada t'espante....!
Beide uitspraken die ongeveer uitdrukken: veracht het tijdelijke en laat u door niets afschrikken, ademen iets van die geestesgrootheid, die in Spanje's schoonste eeuw een krans van ongewoon bezielden dreef tot grootse daden voor God en Christus. Heeft er ooit een volk een tijd beleefd, te vergelijken met de tijd van Ignatius en Theresia, van Xaverius en Sint Jan van het Kruis, van Alcantera en Sint Jan de Deo, van Luiz Bertrando en Thomas van Villanueva? Spanje is de wereldmacht en op alle gebied beleeft het een expansie, een uitbreken des geestes, een avontuur der verbeelding, die onvergelijkelijk zijn. En of de hemel instemde met de aarde, is de religieuze Aufschwung van een gelijk élan als de aardse, maar de eerste slaat zijn vleugels uit en drijft op de kracht van Xaverius' woord: Dit leven is geen leven, maar een voortdurende dood en verbanning uit de glorie, waarvoor wij geschapen zijnGa naar voetnoot1). |
|