Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Letterkundige kroniek: Frankrijk
| |
[pagina 246]
| |
een ton nitroglycerine moeten vervoeren over onmogelijke wegen. De figuur die ons hier het meest nabij is, het meest lijfelijk, is de angst, een angst, die geen grenzen meer kent en voor niets terugschrikt, voor geen verraad, misdaad, waanzin of welke goddeloosheid dan ook. Het lijkt wel of deze vrachtrijders niet een lading springstof achter zich slepen maar de ontzetting van een wereld, waarin de mens zijn medemens ontvlucht. We worden hier - althans aanvankelijk - niet geconfronteerd met een brutale wereld, maar met een synthese van de wereld, een samenvatting van de moderne problematiek, van al het dramatische en tragische, waarvan de hedendaagse samenleving zo vol is. De opzet van het onderhavige boek is geen andere - en 't is duidelijk dat de schrijver het zo heeft bedoeld - dan ons in een equivalent beeld te schilderen hoe moeilijk het tegenwoordige leven is. Men ziet welk een omkeer er in de literatuur heeft plaats gehad: vroeger immers stelde zij zich ten doel de realiteit te ontdoen van de gebreken, het lijden en alle onaangenaamheden die haar aankleefden om ons zo het meest efficiënte middel aan de hand te doen om het leven weer wat gemakkelijker te nemen. Ik weet wel, dat elke roman, of die nu van 1520, van 1705, van 1816 of van 1936 dateert, een dramatische spanning in zich bergt en het beeld is van een heelal, waarvan het oorspronkelijke mecanisme is verstoord en waarvan het raderwerk, waardoor we, zonder het te beseffen, betrekkelijk gemakkelijk zouden kunnen leven, in z'n geheel niet meer juist functionneert omdat men vergeten heeft het tijdig te oliën. Maar het is duidelijk dat de roman van vroeger of van onlangs, van gisteren of eergisteren te werk ging volgens twee methoden. Ofwel hij nodigde de lezer uit mee te gaan door een doolhof van tragedies, onverwachte wendingen en ongerechtigheden, als langs een draad van Ariadne, om hem binnen te leiden in een nieuwe wereld, in een gebied van vrijheid en vergetelheid, terwijl de voorafgaande lange tocht in geen enkel verband stond met de werkelijkheid, noch de lezer in contact bracht met werkelijke mensen. Ofwel de roman trachtte de echte wereld en het echte leven zo nauwkeurig mogelijk weer te geven, maar toch zó, dat de weergave slechts berustte op de keuze van bepaalde elementen, zodat het resultaat was de schepping van een tweede wereld, die met de eerste niets meer gemeen had dan wat er in te vinden was aan schoons, goeds, volmaakts, aangenaams, feërieks, bewonderenswaardigs en bijzonders. Het was een herwaardering door idealisering. Van af de Princesse de Clèves tot aan de romans van Giraudoux kan men dit schema terugvinden, tenminste als men blijft letten op de grote lijnen en de opzet. Men kan hiertegen echter twee argumenten aanvoeren. Vooreerst, is het wel waar dat er een breuk bestaat tussen de literatuur van vroeger en de huidige? Natuurlijk, het zou onjuist zijn dit te generaliseren. Met name de traditionele roman ontmoet men ook nu nog en zelfs meer dan ooit. Men moet echter de klassieke psychologische roman niet verwarren met elke andere, die ogenschijnlijk los van het historisch gebeuren is opgebouwd. Nemen we b.v. het oeuvre van Luc BérimontGa naar voetnoot13), van Paul | |
[pagina 247]
| |
GadenneGa naar voetnoot14), André DhotelGa naar voetnoot15), en Henri BoscoGa naar voetnoot16). Ze zijn totaal verschillend van de romans waarover we tot nu toe spraken; maar het zou toch een grote vergissing zijn deze schrijvers - die tot de besten van deze generatie behoren - te willen vastkoppelen aan de literaire traditie. Luc Bérimont schrijft als een artist; hij bekommert zich niet om de indruk die de dingen en gebeurtenissen in ons bewustzijn achterlaten; men zou zeggen dat hij een sprookje schrijft. In werkelijkheid is de plotselinge verschijning van het vreemde circus in een dorpje, ergens buiten alle plaats en tijd, met zijn nasleep van moorden en dwaasheden - dat is het onderwerp van het boek - niets anders dan een symbool van het drama der moderne samenleving. Het lijkt ook wel alsof Paul Gadenne geen andere bedoeling heeft dan op zijn eentje, en geheel onverschillig voor hetgeen er om hem heen gebeurt, een wereld te scheppen; alsof hij inwendig bezig is het heelal te herscheppen. In werkelijkheid wordt hier een schitterende poging gedaan om de mogelijkheid te onderzoeken een werk te scheppen dat even sterk onze lotsbestemming kan beïnvloeden als het gewicht van de historie dat op ons rust. André Dhotel wekt aanvankelijk bij zijn lezers de indruk, dat hij niets weet van de vele brandende kwesties die de samenleving ons momenteel stelt; hij zoekt het dramatische in de banale alledaagse dingen, die aangetast tot op de wortel de aanleiding worden tot de meest vreemde en onbegrijpelijke afwijkingen. Henri Bosco, die helemaal thuis is in de geheimste schuilhoeken der folklore en leeft in de verborgen krachten van hemel en aarde, keert de sociale structuur van de werkelijke wereld de rug toe en heeft alleen belangstelling voor de keerzijde ervan. Maar dat is het nu juist wat Dhotel en Bosco doen: ze keren zich letterlijk af van de menselijke onevenwichtigheid in de bestaande orde en fantaseren daartegenover een andere toestand van gestoord evenwicht met behulp van allerlei duistere dingen, waarmee we bij gebrek aan tijd ons niet kunnen inlaten. Het zijn grote kunstenaars die iets schoons hebben geschapen, maar hun werk is ontstaan uit de situatie van de hedendaagse wereld, die zij niet aanvaarden, die zij ontvluchten; het is de kunst van vluchtelingen die de vergetelheid zoeken. Het tweede argument dat men tegen ons schema kan aanvoeren is het volgende: staan we niet voor een evolutie die ook impliceert een geleidelijke overgang van de traditionele naar de huidige vormen? Zonder twijfel. Les Misérables wil de sociale toestand van de wereld zo zwart mogelijk afschilderen. Maar deze opzet belet juist het bereiken van het gewilde doel. De schildering is te zwart om waar te zijn. Bij het lezen van het boek krijgen we nooit de indruk met iets reëels te doen te hebben. Als we met iets te doen hebben dan is 't met ideeën. Victor Hugo schreef een realistische roman die als zodanig is mislukt, terwijl juist een flink aantal hedendaagse realistische romans wel zijn geslaagd. En George Sand? Haar humanitair streven idealiseert de psyche der | |
[pagina 248]
| |
mensen zodanig dat de realiteit helemaal op de achtergrond geraakt. Balzac? Deze ‘docteur es sciences sociales’ slaagt er allerminst in ons een onmiddellijk herkenbaar beeld van de wereld te geven; zijn knappe beschrijvingen leiden ons ongemerkt de irrealiteit binnen, zoals Albert Béguin duidelijk heeft aangetoond in zijn Balzac visionnaire. Ik weet b.v. niet of zijn vrek wel iets anders is dan de Schraapzucht en of we met die Schraapzucht tenslotte niet ongemerkt terecht komen in de wereld der ideeën, en wel speciaal in het gebied der zedelijke waarden. Zola? De meest banale critiek op het naturalisme laat ons al aanstonds zien welk een dichte sluier deze schrijver schuift tussen hetgeen is en hetgeen hij van de werkelijkheid maakt. Om te weten hoezeer de hedendaagse roman de werkelijkheid heeft gegrepen, hoeft men maar te lezen Week-end à ZuydcooteGa naar voetnoot17), een boek dat evenmin een ‘stuk leven’ als een ‘stuk geschiedenis’ geeft, maar waarvan de lectuur ons onmiddellijk een bepaald moment doet meeleven, dat door de romanfiguren met de grootste intensiteit wordt beleefd. Het zijn soldaten die na de val van Duinkerken in 't nauw zijn gedreven tussen wat zij voelen als 't einde van de wereld, het absolute eindpunt van de geschiedenis, en al datgene wat hen nog met hun vroeger leven verbindt. Zij grijpen ons eigen bestaan aan met dezelfde hevigheid als wanneer we zelf de meest wanhopige momenten door maken. Toch zijn het geen uitzonderlijke mensen en ze kunnen ons al evenmin een dieper begrip van de wereld bijbrengen, maar er is tussen hun bewustzijn en datgene wat we van het onze weten een zekere saamhorigheid, eenzelfde redeloosheid. Geen eigenlijke literatuur, geen eigenlijk gezegde romanbouw, geen helden, dat zijn, voorlopig althans, de negatieve kenmerken van de hedendaagse roman of liever van de jonge karakteristieke (ik zeg niet voorbeeldige romanGa naar voetnoot18). We zien hier vooral hoe 't gesteld is met een letterkunde zonder letterkundigen, speciaal in de roman zonder helden. Het eerste opmerkelijke verschil is dat de traditionele introspectie heeft plaats gemaakt voor de gelijkschakeling van het bewustzijn van de romanfiguur met het bewustzijn van de tijd waarin we leven. Die tijd vervult hem tot berstens toe. De situatie die de roman schildert is de nauwkeurige weergave van de gewelddadige overgang - gewelddadig omdat zij te snel is en te geforceerd - van de ene tijd naar de volgende: de eerste waarin het individu nog geheel opging in de nationale, culturele en sociale gemeenschappen, en de volgende waarin die gemeenschappen in stukken springen en het individu elk houvast verliest; wij beleven de overgang van een gesloten wereld naar een open wereld, maar die opengebroken wordt door een kracht van buiten. De moderne wereld gaat niet open als een bloem maar als een vertreden vrucht. Wij beleven geen ontplooiing maar het vernielen van afsluitbomen en muren. De mens deinst terug voor de ruïnen en wegvluchtend en zich | |
[pagina 249]
| |
verbergend in een schuilhoekje tracht de literatuur een uitbeelding te geven van de uiteengerukte wereld. De literatuur ziet en geeft dergelijke revoluties altijd weer van uit een besloten wereldje waarin zij zich terugtrekt. Zo was 't al in de 18e eeuw. Toen verschool zij zich bij voorkeur in de mythe van het Eiland, dat een utopia werd van sociale gerechtigheid in tegenstelling tot onze hedendaagse mythen die pessimistisch zijn. Toch heerste er ook toen reeds een zekere angst in de opbouw van zo'n hogere menselijke samenleving, afgesneden van elke verbinding met de gewone mensheid en waarin leefden de eilandbewoners van Jean-Paul, Edgar Poë, Elimir Bourges of Coleridge. Later zal de verbeelding alleen niet meer voldoende zijn om de werkelijkheid en de druk van een nieuwe beschaving te ontvluchten. Om de last van het maatschappelijk leven en het daarmee samenhangend schuldgevoel te ontgaan, trekt Melville zich terug bij de Typeën, Rimbaud in Abyssinië, Laurence zoekt de verborgenheid te Moreton; zij verlaten de zondige wereld en trachten een hoekje te vinden waar een onschuldig leven nog mogelijk is. Meestal echter trekt de schrijver zich terug in zijn ‘Ivoren toren’. Daar is hij meester in eigen huis en maakt van de mensen wat hij wil. Wie zal het hem beletten? Wie zal hem andere bewijzen vragen dan die hij geeft? Het Belvedere van Hugo, het werkcabinet van Valéry, de kamer van Flaubert of van Proust zijn schijnbaar niet tegen de wereld, en ook niet buiten de wereld, want ze zijn De Wereld. Intussen wordt de druk van het maatschappelijk leven steeds groter. Hoe staat de dichter daar tegenover? In zijn ivoren toren ziet hij voor zich zijn eigen constructie van het heelal. Maar als mens blijft hij toch voelen de angst voor de werkelijkheid. En of hij zich ook al verder terugtrekt, of hij, om te kunnen schrijven, zich al opsluit, evenals Dostojevski, in een kelder, in werkelijkheid daalt hij af in de akeligheden van de kennis van zich zelf, om ten slotte te vinden datgene wat hij wilde ontvluchten: het gevoel van dat universele schuldbewustzijn. Zijn gesloten wereldje blijkt te zijn een nauwkeurige reproductie van de werkelijke wereld. Ook de hedendaagse mythen zijn niets anders dan symbolen van de dreigende chaos: de gevangenis, de strafkolonie, de kamer, de kooi, het kasteel van Kafka (al beweert hij ook: ‘ik ben niets anders dan literatuur en ik kan en ik wil niets anders zijn’), zij beelden ten slotte hetzelfde uit: de diep treurige toestand van de mens in het heelal. Bij de mythe van het besloten wereldje voegt zich nog die van het noodlot, zoals we dat zo duidelijk constateren bij Faulkner, Steinbeck, Camus, Queneau, Graham Greene, Dos PassosGa naar voetnoot19). Dit betekent helemaal niet dat we hier te doen hebben met een terugkeer tot de klassieke tragedie; we vinden hier slechts in felle kleuren geschilderd dat het bestaan van de mens iets absurds is en dat het even klaarblijkelijk is dat we verstikken als dat we kunnen ademhalen. De karakteristieke jonge Franse roman staat midden in die mythen, maar 't is belangrijk op te merken dat de eenzaamheid van de mens die hij afbeeldt een nieuwe kleur krijgt, in tegenstelling tot de vroegere | |
[pagina 250]
| |
roman, en hoe er daardoor ook geen plaats meer is voor de vroegere romanheld. Deze werd geconcipieerd in grotere afmetingen dan de doorsnee maat der gewone mensen en om hem nog groter te laten schijnen, overeenkomstig de wet der contrasten, liet men hem weer zich terugtrekken in zijn eigen hol. Tegenwoordig kiest de romanschrijver, om zijn idee uit te drukken, een of ander individu uit de grote massa zonder hem op te smukken en laat hem ook weer ongewijzigd in de grote massa verdwijnen. De bedoeling is zijn eenzaamheid te laten zien met betrekking tot de massa en te suggereren dat zijn eenzaamheid niet een uitzonderingsgeval is, maar dat de menigte zelf bestaat uit de som van eenzamen. De beste hedendaagse romans, die allen bezield zijn met een gevoel van verantwoordelijkheid, hebben als gemeenschappelijk thema het schuldbewustzijn, natuurlijk in allerlei variaties. En of zij nu ballingen schilderen of ontwortelden - Claudel, Rilke, Eliot, JoiceGa naar voetnoot20) - of gehypnotiseerden en geketenden, ze komen ten slotte samen voor een spiegel die het beeld weerkaatst van de eenzame mens die gekruisigd hangt tegen de achtergrond der collectieve eenzaamheid van de gemeenschap. Zo ontstaat wat Gaëtan PiconGa naar voetnoot21) noemt het metaphysisch naturalisme, waarin het getuigen de plaats inneemt van de overweging, het onderzoek de vroegere onderwerping aan vaststaande normen vervangt, en wat de stijl betreft, de zakelijke toon het streven naar schoonheid verdringt. Ook in de poëzie, waar het ‘ik’ vervangen wordt door het ‘wij’ raken we van de subjectieve in de objectieve sfeer. Dichters als Francis Ponge en Prévert hebben het belang van de werkelijkheid op 't oog in plaats van het heelal te willen poëtiseren. Zeer juist zegt Gaëtan Picon: ‘Het is er ons niet om te doen de realiteit te annexeren voor het rijk der poëzie, maar om de poëzie weer te integreren in de werkelijkheid’. En de dichter wil vooral zijn werk in overeenstemming brengen met de collectieve hartstochten en uitbarstingen, die heden ten dage zo wreed en zo bloedig zijn. Lees Critique de la poésie waarin Eluard van de dichter eist in de eerste plaats mens te zijn, lees de catastrofale gedichten van Jouve, de Feuillets d'ypnos van René Char, waarin de strijd alleen nog van belang is, lees La fin de l'ère du Capital van Audiberti, L'ode à Londres bombardée van Philippe Soupault, La prise de Barcelone van Max-Pol Fouchet, lees Fractures van Guillevic, vol gemartelde lichamen, of de historische profetiën van Jean Cayrol, lees Michaux en Prévert: ziedaar, zegt Picon, ‘wat de poëzie nog kan zijn wanneer men het geloof in haar heeft verloren’. Onze poëzie is echter geen gelegenheidswerk, evenmin als onze roman. Of liever we moeten ons wel realiseren dat we altijd in bepaalde omstandigheden leven. Onze taak is het aan de gebeurtenissen een algemeen menselijke zin te geven en de feiten te zien in het licht van de christelijke opvatting van het lijden. Anders zullen we onder de omstandigheden bedolven worden als onder dode blaren. Alleen door zelf- | |
[pagina 251]
| |
vertrouwen kunnen we ons boven de gebeurtenissen verheffen, en niet door te beweren dat historie en gebeurtenissen te zwaar op ons drukken en onverbiddelijk onze literatuur en onze poëzie bepalen. Er zal wel weer een dag komen dat we nieuwe helden in onze boeken zullen begroeten, helden waarvoor we bewondering en liefde kunnen koesteren, aan wie we niet behoeven te vragen ons duidelijk te maken wat zij willen. Zij zullen komen wanneer de mens zich zal hebben teruggevonden. Het is zeker dat er geen helden zullen zijn zolang de christenmens niet hernieuwd is. Hoe staat de critiek tegenover dit verwarde letterkundig landschap? Staande voor het feit dat er historisch, sociologisch noch wijsgerig meer sprake kan zijn van een algemeen en universeel aanvaarde opvatting van de mens en er van uitgaande dat de literatuur niet meer kan uitbeelden wat niet bestaat, is de houding der critiek zoals te verwachten is. De literatuur roept de mens ter verantwoording op, en de critiek van haar kant vraagt rekenschap aan de heldGa naar voetnoot22). Zij eist dat er overeenstemming zal zijn tussen de mens zoals hij in onze dagen in de wereld leeft en de mens zoals hij in roman of poëzie artistiek wordt uitgebeeld. Met de literaire techniek bemoeien critici zich alleen maar om er op te wijzen hoe radicaal zij veranderd is; feitelijk is zij niet meer esthetisch maar gaat in de richting van een literaire sociologie. Door jacht te maken op alle plagiaat, op alle literaire trucjes en leugens, door de geschiedenis van de vroegere heldenfiguren te analyseren (eerst waren het halfgoden, zonen van de goden der antieke wereld, vervolgens geleken ze op het Prometheus-type, om ten slotte samen te vallen met het beeld van de gefolterde mens) suggereren de critici ons wellicht dat wij heden meer behoefte hebben aan heiligen dan aan helden. Malraux, Montherlant, Gide en Mauriac waren de laatste schrijvers die ons nog heldenfiguren brachten. Maar in het werk van Bernanos, Graham Greene en Jean CayrolGa naar voetnoot23) zien we misschien al iets van een heiligenbeeld oprijzen. |
|