Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voedingsvraagstuk in de wereld I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hierboven aangehaalde voorbeeld uit de oorlogstijd, toont ook het belang aan van de voeding voor de landsverdediging. Kenschetsend is het verschil in de toestanden die tijdens de oorlog van 1914-1918 heersten en die welke verschillende oorlogvoerende landen gekend hebben tijdens de oorlog 1940-1945. Waar tijdens de eerste wereldoorlog een totaal onvoldoende begrip bestond omtrent de functies van de voeding in een moderne oorlog - met als gevolg ondervoeding, besmettelijke ziekten, verhoogde sterftecijfers, niet alleen in de bezette, maar ook in de oorlogvoerende landen - werd voeding in de tweede wereldoorlog een belangrijk element van de nationale weerbaarheid. In Engeland b.v., werd het totaal verbruik van de natie niet verminderd, maar had een zeer verschillende verdeling per hoofd plaats en werden ook zekere dure voedingsmiddelen vervangen door minder kostbare, die even rijk waren aan beschermende bestanddelen. De totale uitgave van de natie aan voeding verminderde met ongeveer 20%, terwijl een algemene verbetering van de gezondheidstoestand van de bevolking en een vermeerderde productiviteit per eenheidGa naar voetnoot1) positief vastgesteld werd. Het zijn misschien wel de ongelukkige ervaringen opgedaan tijdens de oorlog van 1914-1918 die in de daaropvolgende jaren een nieuwe stuwkracht gegeven hebben aan de voedingswetenschap, maar het is eerst na 1930 dat het voedingsvraagstuk als een belangrijk nationaal en internationaal probleem gesteld werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling van de VoedingswetenschapLang voordien reeds, hield de voeding de belangstelling van de wetenschappelijke middens gaande. De eerste wetenschappelijke ontdekkingen dagtekenen van het einde van de XVIIIe eeuw. Nochtans wordt de voedingswetenschap nog steeds als een ‘nieuwe’ wetenschap beschouwd, vooral wegens de reusachtige vooruitgang die zij gemaakt heeft in de laatste 25 jaar en ook wegens de menigvuldige onbekenden waarmede zij nog steeds heeft af te rekenen. De onderzoekingen en bevindingen van Lavoisier brachten de eerste elementen. Hij vond dat mensen en dieren een vaste temperatuur behouden, dank zij een inwendige verbranding. De brandstof vergaat stilaan onder de invloed van de geleverde inspanning en van het klimaat. De voorraad ervan moet regelmatig vernieuwd worden door de voeding. De mate waarin het voedsel ‘warmte voortbrengt’ - dit heeft men later ‘calorieën’ genoemd - is de meter van zijn waarde en hoedanigheid. Steunend op deze belangrijke ontdekking hebben, tijdens de vorige eeuw, de onderzoekingen vooral tot doel gehad de ‘energetische’ waarde van de voedingsmiddelen vast te leggen, alhoewel toen ook reeds de rol van de proteïnen, zekere minerale zouten, en andere niet organische stoffen ontdekt werd. In deze eeuw werd het onderzoek vooral georiënteerd naar de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillen in de ‘hoedanigheid’ van de voedingsmiddelen. Alhoewel reeds vóór 1914 het woord ‘vitamien’ bekend was, is het vooral vanaf 1930 dat de ‘nieuwe wetenschap van de ‘dietetiek’ vooruitgang maakte. Waar in de vorige eeuw vooral de nadruk gelegd werd op de ‘energetische’ waarde van zekere voedingsmiddelen (graangewassen, suiker, zekere vetstoffen zijn vooral rijk aan calorieën), wordt thans het belang van het verbruik van ‘beschermende’ producten, rijk aan vitamienen en minerale zouten (zoals melk en haar bijproducten, verse groenten, fruit, eieren, vette vis, vlees) vooral onderstreept. Beide groepen producten zijn echter even onmisbaar. Practische proefnemingen hebben geleid tot de ontdekking van het verband tussen bepaalde ziekten en het voedingsregiem, b.v. rachitisme in het Westen of beriberi in de Oosterse landen, alsook de invloed van de voeding op de gestalte van de mens, op zijn physieke en intellectuele eigenschappen, op de levensduur, enz. Van daar dat, waar de physiologen vroeger er naar streefden de ‘minimum behoeften’ van de mens of van een sociale groep te bepalen, de moderne wetenschap het idee van de ‘optimale voeding’ ontwikkelt, nl. van die welke de volledige ontwikkeling van het individu verzekert en tevens zijn weerstand tegen ziekten vermeerdert. Dit was het standpunt ingenomen door de Technische Commissie van het ‘Comité de l'Hygiène’ van de Volkenbond, dat in haar ‘Verslag van Londen’: Les bases physiologiques de l'AlimentationGa naar voetnoot2), zowel de quantitatieve als de qualitatieve aspecten van de voeding bestudeert, en het fundamenteel belang van de ‘beschermende’ voedingsmiddelen onderlijnt. Aldus gesteld was het voedingsprobleem niet langer een voorwerp van louter positieve wetenschap, maar deze werd ook een ‘sociale’ wetenschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voeding een internationaal probleemDit verslag, alsmede de gevolgen van de algemene economische crisis en de zware landbouwcrisis die de productie en de afzet bedreigden, hebben de XVIe Algemene Vergadering van de Volkenbond (Genève, 1935) ertoe aangezet het voedingsprobleem in zijn verschillende aspecten te beschouwen. Ze nam een resolutie aan waarin zij oordeelde: ‘dat het ogenblik gekomen was om een diepgaande enquête door te voeren omtrent de maatregelen die een zeker aantal landen genomen hebben om de voeding te verbeteren’ en zij de wens uitdrukte dat ‘deze enquête tegelijkertijd de diëtische en de economische aspecten van het probleem zou beschouwen’. Deze taak werd aan een ‘Gemengd Comité voor Voeding’, bestaande uit experten inzake landbouw, economie en hygiëne, toevertrouwd. De bevindingen van dit Comité, en van de verschillende groepen experten die geraadpleegd werden, werden in een omvangrijk en zeer gedocumenteerd eindverslag, waaraan ook het Internationaal Arbeidsbureau | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het Internationaal Landbouwinstituut hebben medegewerkt, gepubliceerdGa naar voetnoot3). De publicatie van dit verslag in 1937 is een datum in het wereldgebeuren. Het is de wetenschappelijke grondslag en een van de hoekstenen geworden waarop tijdens en na de tweede wereldoorlog de internationale politiek van ‘freedom from want’, ‘bevrijding van de behoefte’ gefundeerd werd. Deze politiek kreeg haar uitdrukking in de oprichting van de Voedings- en Landbouworganisatie der Verenigde Naties te Quebec in 1945 en van de Wereld Organisatie voor Gezondheid te Genève in 1946. Aangehaald verslag geeft enerzijds wat men genoemd heeft ‘de normen van Genève’ die het ideale gemiddelde voedingsrantsoen bepalen voor een gemiddelde persoon op een gemiddelde dag, en anderzijds een economische en landbouwpolitiek die bepaald wordt door een voedingspolitiek, steunend op de behoeften van de mens. De theoretische normen, toen gesteld, waren blijkbaar niet definitief: de wetenschap der diëtetiek is niet statisch maar heeft sindsdien veel vorderingen gemaakt, vooral tijdens de oorlog, in de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Engeland, waar de studie van de samenstelling van de voedingsmiddelen en van de wijzigingen die zij in hun voedende waarde ondergaan tijdens het opslaan, het verwerken en het bereiden, systematisch voortgezet werd. De opgedane kennis werd sinds de oorlog gecoördineerd en verspreid, dank zij de werkzaamheden van de Voedings- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en de Wereldorganisatie voor Gezondheid. De eerste dezer organisaties heeft, na verschillende technische vergaderingen, zijn uitstekende ‘Tables de composition des aliments pour l'usage international’Ga naar voetnoot4) uitgegeven, en verder ook een gezaghebbend verslag omtrent de behoeften aan calorieënGa naar voetnoot5). De wetenschappelijke grondslagen van de voedingswetenschap worden aldus steeds breder gevestigd, waardoor het mogelijk is de omvang van het sociaal en economisch probleem der behoeftenbevrediging ook beter en juister te beschrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VoedingsenquêtesIs het voedingsprobleem een internationaal probleem omdat het de mensheid als een geheel omvat, het wordt toch op een zeer verschillende wijze gesteld van het ene land tot het andere, onder de verschillende klimaten en ingevolge de gewoonten, de productiemogelijkheden en de verworven levensstandaard: kortom het wordt beheerst door een geheel van biologische, sociale en economische invloeden, die essentieel een nationaal karakter hebben. Het Gemengd Comité van de Volkenbond had dan ook de regeringen aangespoord Nationale Voedingscomité's op te richten, op dezelfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brede basis samengesteld als het Gemengd Comité zelf. Vele landen hebben aan deze aanbeveling gevolg gegeven en hun nationale comité's belast met de studie van de voedingsgewoonten, te zamen met de bijzondere problemen van bepaalde bevolkingsgroepen, nl. de zgn. ‘kwetsbare’ of ‘physiologisch prioritaire’ groepen, zoals kleine- en schoolkinderen, zwangere vrouwen, sommige groepen van arbeiders, de studie van de verhouding tussen het inkomen en de prijzen van de voedingsmiddelen, het uitwerken van een ‘optimum’ nationaal voedingsregiem, het opmaken van adviezen met het oog op de productie en handelspolitiek, de opvoeding van de verbruiker en dergelijke meer. Gunstige resultaten werden hiermede bereikt. Initiatieven in sommige landen genomen, hebben een grote stuwkracht uitgeoefend op andere, zoals b.v. de zeer bekende ‘ontbijten van Oslo’, die in de scholen werden verstrekt en waarmee merkwaardige en snelle resultaten werden bereikt aangaande gewicht en groei van de kinderen en hun weerstand tegen besmettelijke ziektenGa naar voetnoot6). Voedingsenquêtes werden hier en daar gehouden, ten einde het werkelijk verbruik bij eenvormige groepen, families of individuën te leren kennen. Deze hebben geleid tot merkwaardige bevindingen omtrent de zeer ongelijke verdeling van het verbruik over de bevolking van een land. Zo is b.v. gebleken dat in 1940 het totaal verbruik in de Verenigde Staten van Amerika ruim voldoende was om aan ieder individu een substantieel en evenwichtig voedingsregiem te verzekeren, terwijl in feite één-derde van de bevolking - nl. de groepen der lage inkomens - aan ondervoeding onderhevig was. Hoe leerzaam en nodig voedingsenquêtes ook zijn, toch worden ze slechts schoorvoetend van officiële zijde doorgevoerd, vooral in de landen waar de ondervoeding het meest opvallend is. De Verenigde Staten hebben in 1942 een grootscheepse enquête laten houden; in Engeland worden iedere maand gedurende een week alle inkopen van 800 arbeidersgezinnen uit 20 grootsteden onderzocht; in Frankrijk organiseert het ‘Institut National d'hygiène’ driemaandelijkse enquêtes in verschillende middens, in samenwerking met sociale, familiale, syndicale of jeugdorganisaties. Vele vooruitstrevende landen echter hebben deze voorbeelden nog niet gevolgd. Dit is het geval in België. Nederland is op dit gebied beter uitgerust. In deze landen werden meestal wel privé enquêtes gehouden. Deze blijven echter sporadisch en richten zich tot een bepaalde klasse van verbruikers, in de meeste gevallen tot de arbeiders of employé's. Ook onder deze beperkte vorm, hebben de enquêtes hun waarde. In België tonen zij b.v. de geleidelijke maar progressieve ontwikkeling van het verbruik van ‘beschermende’ voedingsmiddelen (melk, boter, eieren, groenten fruit) naarmate het inkomen vermeerdert, terwijl dat van andere, minder ‘edele’ producten (brood, aardappelen) vermindert. Zeer typisch in dit opzicht zijn de wijzigingen die zich in België sinds 1929 hebben voorgedaanGa naar voetnoot7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar het niet mogelijk is, langs voedingsenquêtes, het werkelijk verbruik van de verschillende verbruikersgoederen na te gaan, moet men zich tevreden stellen met algemene en benaderende berekeningen die het gemiddelde verbruik van een land aangeven. Noodzakelijkerwijze zijn deze berekeningen van wat men noemt de ‘voedingsbalans’ van een bevolking, zeer onvolmaakt. Waar men over geen andere gegevens beschikt, geven zij nochtans een somber beeld van de uitgestrektheid van het voedingsprobleem over de verschillende landen van de wereld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voedingsniveau in de wereldHet was een grote verdienste van de Voedings- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties het eerst de ‘wereldvoedingsbalans’ opgesteld te hebben. Ze is hiermede in 1946 begonnen, nadat zij de voedingspositie van 70 landen bepaald had, zich baserend op de bestaande documentatie omtrent de nationale productie van ieder land en de statistieken van in- en uitvoer. Dit werk was noodzakelijkerwijze zeer onvolmaakt, gezien het zeer gebrekkige cijfermateriaal waar men toen over beschikte. Sindsdien werd ook de werkmethode van jaar tot jaar verbeterdGa naar voetnoot8) en hebben organen als de ‘Europese organisatie voor Economische Coöperatie’ haar techniek overgenomen om de behoeften van het vasteland te bepalen. De conclusies van deze wereldvoedingsbalans moeten dan ook omzichtig behandeld worden, en afwijkingen van 5 tot 10% van de werkelijkheid, naarmate het gaat om meer of min ontwikkelde landen, zijn dan ook niet onwaarschijnlijk. Ze geeft het hiernavolgende beeld van de vooroorlogse toestand van de wereldvoeding: (wij citeren de tekst)Ga naar voetnoot9). ‘In streken die meer dan de helft van de wereldbevolking bedragenGa naar voetnoot10) waren de beschikbare voedingsmiddelen onvoldoende om een dagelijks bruto gemiddelde van 2.250 calorieën te verzekeren. In streken die iets minder dan één-derde van de wereldbevolking vertegenwoordigenGa naar voetnoot11) waren voldoende levensmiddelen voorhanden om meer dan 2.750 calorieën per dag en per hoofd te verzekeren. De andere gebiedenGa naar voetnoot12), die ongeveer één-zesde van de wereldbevolking omvatten, beschikten over levensmiddelen die een dagelijkse hoeveelheid calorieën, gelegen tussen het minimum en het maximum, verzekerden’. Het besluit van deze studie laat niets aan duidelijkheid te wensen over: ongeveer de helft van de wereldbevolking beschikte in 1938 over een voedingsniveau ‘onvoldoende om een goede gezondheid te bewaren, aan de kinderen een normale ontwikkeling te verzekeren, voldoende krachten te ontwikkelen voor doelmatige arbeid’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondervoeding en hongersnood waren een bekend sociaal verschijnsel. Nu werd de werkelijke omvang ervan voor het eerst berekend. Wel heeft de brutale en zeker spectaculaire conclusie velen afgeschrikt, die dan ook aan het rapport alarmistische bedoelingen hebben toegeschreven. Ongetwijfeld heeft het ertoe bijgedragen om het wereldgeweten wakker te schudden en de regeringen van hun verantwoordelijkheid bewust te maken. Aldus gesteld is het probleem van de ondervoeding niet alleen meer de nachtmerrie van de landen die er traditioneel op een permanente of chronische wijze aan onderhevig zijn, maar is het een collectieve verantwoordelijkheid geworden van allen die geloven dat de wereldvrede alleen maar zal verzekerd zijn wanneer iedere mens zijn minimale physiologische behoeften zal kunnen bevredigen. Ondervoeding wordt niet langer meer aanvaard als een onontkoombare fataliteit. Het probleem is te weten wat er kan en moet gedaan worden om in de toestand verbetering te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wenselijk voedingsniveauDe ‘National Research Council’ in de Verenigde Staten heeft tijdens de oorlog, in tabelvorm, het optimaal netto-verbruik per persoon uitgewerkt. De gegevens ervan zijn vrij algemeen aanvaard, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Engeland, Canada, Nederland en België, behoudens zeer geringe afwijkingenGa naar voetnoot13). Er kan zeker geen sprake zijn dit ‘model-regiem’ zó maar te veralgemenen. Integendeel, een groep experten heeft in 1946 voorgesteld dat het einddoel van een internationale voedingspolitiek trapsgewijze zal moeten nagestreefd worden. Een eerste mijlpaal daartoe zou zijn aan iedereen een minimum van 2.600 bruto-calorieën te verzekeren en de voeding zo af te wisselen dat zij over de nodige beschermende bestanddelen zal beschikken. Om dit minimum te verwezenlijken is echter een ontzaggelijke uitbreiding van de landbouwproductie nodig, te meer nog daar de wereldbevolking ieder jaar gemiddeld met 1 à 2% aangroeit. In de veronderstelling dat tussen 1940 en 1960 de wereldbevolking met 25% zal aangroeien - wat waarschijnlijk is - zou de wereldproductie volgenderwijze moeten uitgebreid worden:
Hoe theoretisch de benadering van het probleem ook moge schijnen toch openen deze cijfers horizonten over de omvang van het probleem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de taak die van de landbouwproducenten gevergd wordt. En onmiddellijk rijst dan ook de vraag naar de productiemogelijkheden. Naarmate men tot een pessimistische of een optimistische school behoort, zal men het gehele probleem bekijken ofwel van de zijde van de bevolking ofwel van de zijde van de productie, en besluiten of tot de noodzakelijkheid van een beperking van de bevolking, zoals b.v. de Amerikaanse auteur William VogtGa naar voetnoot14) en de voorstaanders van het Malthusianisme, of tot de mogelijkheid van een voldoende uitbreiding van de productie, zoals de Braziliaanse Professor I. de CastroGa naar voetnoot15). In deze bijdrage zullen we ons ertoe beperken de productiemogelijkheden toe te lichten, daar het onze overtuiging is, dat deze meer dan groot genoeg zijn om in de behoeften te voorzien, niettegenstaande de realiteit van een zich uitbreidende bevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De productiemogelijkhedenHet deel van de aardbodem dat voor de landbouwproductie geschikt is, is beperkt. De oppervlakte van de wereld bedraagt 530 millioen km2. Daarvan is ¾ water en is slechts ¼, d.i. 13,3 milliard haGa naar voetnoot16) land. Van deze laatste oppervlakte bestaat vier-vijfde uit woestijnen, rotsen, bebouwde kommen, wegen, en is slechts één-vijf de landbouwland in de ruime zin van het woord, d.i. 2,6 milliard ha. Op deze oppervlakte moet de wereldbevolking (2.400.000.000 inwoners) de middelen vinden om zich te voeden, te kleden, te verwarmen, te wonen. In ronde cijfers uitgedrukt is er bijgevolg iets meer dan 1 ha land beschikbaar per inwoner. Nu is het een bekend feit dat de dichtheid van de bevolking zeer verschillend is in de onderscheiden Continenten, en dat de vruchtbaarheid van de bodem zeer ongelijk is. De hiernavolgende tabel die voor de verschillende continenten de beschikbare bebouwde oppervlakte (in ha) aangeeft per hoofd en de voorgebrachte calorieën per ha en per dag, geeft een treffend beeld van de manier waarop zich het bevoorradingsprobleem stelt.
Maar er komt nog een andere belangrijke factor bij: de benuttigde arbeidskrachten om deze opbrengsten te verkrijgen zijn zeer verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lend volgens de landstreken. In West-Azië brengt iedere benuttigde arbeidskracht, per ha en per dag slechts 2.750 calorieën voort, tegen 5.250 in West-Europa en 10.000 in Noord-Amerika. Dit geeft een beeld van de productiviteit van de arbeid en toont aan wat in landen met lage productiviteit per arbeidseenheid zou kunnen verkregen worden indien de overtollige arbeidskrachten in de landbouw naar andere activiteiten zouden kunnen overgaan. Nu is het een feit dat meestal in de landen met een lage productiviteit per hoofd ook de middelen ontbreken om door invoer het tekort in hun eigen productie aan te vullen. Vinden de voorstaanders van het Malthusianisme hierin dan niet een zeer sterk argument? Hiertegen zouden wij een van de conclusies, eenparig door de vertegenwoordigers van 67 landen tijdens de VIe FAO ConferentieGa naar voetnoot17) aanvaard, willen stellen: ‘De Conferentie is overtuigd dat het probleem niet onoplosbaar is. Integendeel, zij gelooft dat de beschikbare productiemogelijkheden, zowel te land als in de verschillende wateren, meer dan voldoende zijn om genoeg voedsel te bezorgen aan al de volkeren van de wereld in de nabije toekomst, indien deze bronnen gebruikt werden met een beter gebruik van machines, meststoffen en andere hulpbronnen en tevens met de toepassing van de technische kundigheden’. Deze overtuiging steekt scherp af tegen sommige uitlatingen en practijken van de ‘Wereldorganisatie voor Gezondheid’, waar de pessimistische stelling meer aanhang schijnt te hebben. Sommigen hebben geschat dat de bodem oordeelkundig en rationeel uitgebaat tot 3,5 milliard mensen zou kunnen voeden. Anderen hebben zelfs het cijfer van 13 milliard naar voren gebracht. Wat er ook van zij, in de laatste 150 jaren heeft de productie zich op een indrukwekkende wijze uitgebreid en werd het voedingsregiem gestadig verbeterd, zowel quantitatief als qualitatief, en wel juist in die streken waar Malthus hongersnood voorspeld had en dit niettegenstaande de ononderbroken aanwas van de bevolking. Weliswaar hebben zich omstandigheden voorgedaan die Malthus niet kon voorzien en die zich ook niet zullen herhalen, nl. het in gebruik nemen van eindeloze nieuwe gebieden in de beide Amerika's en de uitbreiding van het intercontinentaal verkeer, die de bevoorrading van Europa uit verafgelegen productiecentra mogelijk heeft gemaakt. Alhoewel er nog enige mogelijkheden bestaan tot het in gebruik nemen van nieuwe gebieden, b.v. in Afrika, is het duidelijk dat dit niet meer zal gebeuren op zulk een grote schaal en dat het grote technische risico's met zich mee zal brengen en belangrijke kapitaalinvesteringen zal vereisen. Het failliet van het Britse ‘peanut-scheme’ in Centraal Afrika is hiervan een sprekend bewijs. Een grote verschuiving van het productiegebied wordt toch voor mogelijk gehouden. Een Amerikaanse professor, H. Tolley, schat deze op 20% in de tropen en 10% in de koude streken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intussen heeft zich echter een nieuw feit voorgedaan: een ware revolutie in de landbouwtechniek, die de grenzen van de productiemogelijkheden per eenheid van oppervlakte verder en verder verplaatst. Wij denken hier aan de halsstarrig voortgezette onderzoekingen van Prof. J. Liebig van de Universiteit van Giessen (Duitsland) omtrent de samenstelling van de bodem en de planten en de behoefte van deze aan stikstof, potasch, phosforzuur en kalk, m.a.w. aan het ontstaan van de landbouwscheikundige wetenschap (1840) die sindsdien een geweldige vlucht heeft genomen. Een nieuwe stap werd in het begin van deze eeuw gezet, door de resultaten verkregen met de selectie van planten en dieren, terwijl de meest recente vooruitgang zeker ligt op het gebied van de voeding der dieren. Daardoor is b.v. in landen als België en Nederland de landbouwproductie in de laatste 50 jaren verdubbeld, terwijl op t' ogenblik deze intensificering nog van jaar tot jaar verder gaat: sinds 1938 is de productie in België met 27% en in Nederland met 20% gestegen. Tussen 1940 en 1944 vermeerderde de productie met 42% in de Verenigde Staten. Ook in de wereld als geheel genomen is de productie sinds 1938 gestegen, volgens de meest juiste ramingen met 9% tussen 1936-1938 en 1950. De bevolking zou echter in dezelfde tijd met 13% toegenomen zijn, zodat zich in feite geen verbetering zou hebben voorgedaan in de bevoorrading per hoofd. Integendeel, de productie zou juist daar achter gebleven zijn waar de bevolkingsdruk het grootste is. En bijgevolg, waar theoretisch de mogelijkheden bestaan om de productie te doen stijgen, stuit men op moeilijkheden en weerstanden die zo groot zijn dat de landen met vereende krachten zullen moeten optreden om ze te overwinnen. De hiernavolgende tabel geeft een beeld van de ontwikkeling van het voedingsregiem en van de bevolking in een groep landen die 75% van de wereldbevolking uitmaken, en illustreert wat hierboven gezegd werd. In een tweede artikel willen wij de voorwaarden bespreken voor de verhoging van de totale voedselproductie en voor een meer doelmatige verdeling ervan over de verschillende gebieden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BESCHIKBARE VOEDINGSMIDDELEN PER HOOFD VAN DE BEVOLKINGGa naar voetnoot18) (in calorieën, per dag)
|
|