| |
| |
| |
Een onafhankelijk Schotland?
Economische voordelen
door Dr Emmanuel Coppieters
‘Wij, het volk van Schotland, die deze verbintenis ondertekenen, verklaren aan de noodzakelijkheid te geloven van een grondwettelijke hervorming van ons land, om een goede regering in overeenstemming met de Schotse traditie te bekomen en om de geestelijke en economische belangen van onze natie te behartigen.... Wij verklaren, in alle loyaliteit aan de Kroon en in het kader van het Verenigd Koninkrijk alles te doen wat in onze macht ligt om voor Schotland een Parlement te verkrijgen met voldoend gezag over Schotse aangelegenheden....’.
DIT is de tekst van een verzoekschrift dat door 1.800.000 Schotten werd ondertekend. Dit cijfer is ongeveer twee-derde van het aantal kiezers van 1950, alhoewel de ondertekenaars niet alle reeds stemrecht hadden. Het gaat uit van het Covenant of the Scottish National Party en vele andere groeperingen die alle ‘Home Rule’ wensen, maar het verder oneens zijn over de banden, die Schotland met Groot-Brittannië en het Commonwealth, in de toekomst zullen verbinden, omtrent de te gebruiken methoden en de keuze der politieke candidaten. De ‘Labour Party’ was gunstig gestemd ten opzichte van ‘Home Rule’ totdat zij in 1945 aan de macht kwam; sedertdien schijnt dat punt van haar programma te zijn vergeten. Thans zijn de Liberalen de enige in het Parlement vertegenwoordigde partij die de onafhankelijkheid van Schotland op haar programma heeft staan; de daaraan verbonden risico's voor de Liberale Partij zijn niet erg groot, want haar kansen om aan de macht te komen zijn miniem. Tot nu toe heeft geen enkele nationalistische groepering eigen candidaten voor het Parlement gesteld. Het Schotse nationalisme is in het Britse Parlement slechts vertegenwoordigd door de persoonlijke opvatting van enkele Parlementsleden. Hoe komt dat? De nationalistische meerderheid is zeker voldoende om in talrijke kiesdistricten een afgevaardigde naar het Parlement te sturen, (men weet dat er volgens de Britse kieswet slechts één vertegenwoordiger per arrondissement wordt gekozen). Nochtans zou de verdeeldheid in de nationalistische rangen misschien leiden tot veel verlies. Wellicht zou een Schotse Partij, die noodzakelijk in het Parlement een minderheidspartij zou zijn, minder resultaten voor de zaak van Schotland kunnen oogsten dan de invloed van enkele overtuigde Parlementsleden binnen de rangen der bestaande partijen. Sommige Schotse nationalisten zijn zeer overtuigde partijmannen hetzij van
‘labour’ of van ‘conservative’ en willen hun eigen partij niet verzwakken door een scheuring. Bij de eventuele vorming van een Katholieke Partij in Groot-Brittannië zouden vele kiezers zich voor een analoog dilemma gesteld zien.
| |
| |
Men moet in Schotland reizen om de wrok tegenover de Engelsen gewaar te worden. In Edinburgh vroeg ik eens aan mijn buurman in de bus de naam van een kerk, die in de verte te zien was. Hij antwoordde mij, dat het overbodig was in Schotland mooie kerken te zoeken sedert de doortocht van de Engelse legers van Cromwell.
Onlangs heeft men in een krotwoning te Glasgow een fabriek van bommen ontdekt, iets wat heel zeldzaam is op dit eiland; men heeft enkele ‘Union Jacks’, de nationale vlag van Groot-Brittannië, publiek verbrand sedert het stelen van de ‘Stone of Scone’, de kroningssteen. Deze diefstal, die wel niet dezelfde heiligschennende betekenis heeft als een aanslag op het Heilig Bloed te Brugge of op de IJzertoren, heeft nochtans de traditionele Engelse kringen geërgerd. Deze heiligschennis, dit herstel of deze grap, of hoe men de zaak wil noemen, heeft de aandacht gevestigd op de vraagstukken van ‘over the border’, aan de andere kant van de Schotse grens, die tot nu toe weinig aandacht in Engeland en in de wereld genoten.
Behalve door bittere historische herinneringen en om redenen van sentimentele aard, worden de Schotse nationalisten, al of niet terecht, gedreven door economische ongerechtigheden die de afhankelijkheid van het verre Parlement van Westminster heeft veroorzaakt. Juist over deze economische grieven willen we hier het een en ander zeggen.
* * *
De Schotse nationalisten beweren dat de offers die zij voor Groot-Brittannië brengen groter zijn dan hetgeen zij er voor terugkrijgen; zij houden vol, dat de Londense centralisatie hún belangen miskent en hún inkomen van het Noorden naar het Zuiden trekt.
Wij kunnen helaas geen oordeel vellen over deze beweringen, daar de daarvoor benodigde statistieken pas beschikbaar zullen zijn, wanneer, in een ongewisse toekomst, de Parlementaire Commissie, voorgezeten door Lord Catto, haar rapport zal publiceren.
Het percentage van het Britse staatsbudget, bestemd voor uitgaven ten gunste van Schotland, wordt volgens een vaste regel bepaald. Sedert de vorige eeuw is dat deel gelijk aan het percentage dat de bevolking van Schotland op de bevolking van geheel Groot-Brittannië uitmaakt, d.w.z. 5 millioen tegenover 46 millioen, wat gelijk staat met 10,7%. Wij zullen zien, dat dit soort Salomons-verdeling niet van die aard is, dat het iedereen tevreden stelt.
Tot rond 1750 leefde heel Schotland nog in een middeleeuwse rust, slechts onderbroken door de ‘clan’-oorlogen met bloedige slachtingen; de economie was louter agrarisch, de handel was geconcentreerd rond de markten van kleine steden; bewerkte producten werden slechts op bestelling gemaakt.
Door de kort op elkaar volgende ontdekkingen, in de streek van Glasgow, van de stoommachine, de hoogoven, en de stoomaandrijving voor schepen, werd het uitzicht van deze stad weldra geheel veranderd. Glasgow telt nu een vierde van de totale bevolking van Schotland, namelijk 1.250.000 inwoners. Men vindt er de grootste scheepswerven van de wereld aan de oevers van de Clyde; er zijn in de buurt reusach- | |
| |
tige metaalbedrijven, kolenmijnen en andere takken van zware industrie. Deze zware industrieën zijn gericht op de uitvoer en dus zeer onderhevig aan de fluctuaties van de internationale handel. In perioden van crisis en depressie, zoals in 1930, komen er bijna geen bestellingen en de zware industrie is de eerste, die van de werkloosheid te lijden heeft: dit brengt natuurlijk de verarming mede van de hele streek.
Het percentage ingeschreven werklozen was gedurende de jaren 1920, 1930-34 en 1935-38 respectievelijk 38, 43 en 55% hoger dan het percentage van de ingeschreven werklozen in Engeland en Wales samen, hoewel dit laatste land ook sterk onderhevig is aan werkloosheidscrises. Zelfs in een periode van volledige tewerkstelling, zoals op het einde van 1946, was het percentage van de ingeschreven werklozen het dubbele van dat van geheel Groot-Brittannië en drie maal zo hoog als dat van Engeland alleen.
Er bestaat een oplossing n.l. in het verruimen van de werkgelegenheid door het vestigen van lichte industrieën van verbruiksgoederen, die minder aan crises en bijgevolg aan werkloosheid onderhevig zijn. Dit is de oplossing die de regering van Londen nastreeft. Toch hoort men nog al eens de bewering, dat dit nog onvoldoende is, daar het percentage van de Schotse bevolking, die enkel in de zware industrie tewerkgesteld is, blijft stijgen: gedurende de jaren 1929, 1939, 1946 en 1947 was het achtereenvolgens 34, 35, 36 en 36,6%. Het onstandvastige van de werkgelegenheid in de zware industrie van Glasgow blijft dus een probleem.
Men klaagt ook over de steeds verder voortschrijdende achterstelling van de ‘Highlands’, het meest Noordelijke gedeelte van Schotland. Dit prachtig land van woeste rotsen, hoogvlakten met eindeloze horizonten, bodemloze meren en stijle bergpassen, herbergt een zeer arme en zeer dunne bevolking. Deze traditionalistische, spaarzame en werkzame bevolking is voortdurend aan het afnemen, de flinke elementen trekken weg naar Glasgow, naar Engeland of naar het buitenland: tussen 1871 en 1931 is 29% van de bevolking van Schotland geëmigreerd, tegen 7% van die van Engeland. Terwijl er in 1921 nog 159.000 Schotten waren, hoofdzakelijk in de Highlands, die de eigen taal, het Gaëlic spraken, waren er in 1931 nog slechts 136.000. Gedurende de oorlog moesten alle Britse vrouwen werken en vijftien duizend Schotse meisjes werden naar fabrieken in Noord-Engeland gezonden; na de oorlog keerden zeer weinig meisjes naar Schotland terug. De twee oorlogen hebben aan de ‘Highland’-divisies grote verliezen gekost: Schotland telde gedurende de laatste oorlog gemiddeld 10% méér militaire slachtoffers dan Engeland. De meeste gronden van de Highlands behoren aan rijke Engelsen, die ze voor de jacht gebruiken.
De Schotten zouden het bijzonder op prijs stellen, als er iets werd gedaan voor de ontwikkeling van hun Highlands. De verkeerswegen dienen dringend verbeterd te worden, in veel sterkere mate dan de wegen van Engeland. Ze zijn zeer schilderachtig en aangenaam voor de autorijder, die houdt van grootse en onverwachte uitzichten, maar geenszins berekend op vrachtwagens van méér dan drie ton, vooral niet waar het de secundaire wegen betreft. Met één blik op de kaart van
| |
| |
Schotland kan men zich de lange omwegen voorstellen, die afgelegd moeten worden tussen twee dikwijls dicht bijeengelegen plaatsen, omdat er ergens een viaduct, een tunnel, of een dam ontbreekt. Er is een bekende grap over het strand tegenover Glasgow, waar de badgasten een omweg van 150 km moeten maken om hun wagen van de ene oever van de Clyde naar de andere te brengen. Er moet noodzakelijk een brug gebouwd worden over de Golf van de Forth of Fife in het Oosten van Schotland, om de weg van Edinburgh naar de Highlands te verkorten; nu wordt de overtocht per boot gedaan, hetgeen, als ik mij goed herinner, een verlies van drie kwartier betekent, terwijl vrachtwagens geen andere keuze hebben dan een lange omweg. De regering van Londen schijnt dit werk geenszins als dringend te beschouwen en stelt het uit tot een mogelijke volgende periode van werkloosheid. De eilanden rond de kust van Schotland zouden veel voordeel hebben van een regelmatige vliegdienst.
Het toerisme in Schotland zou, door propaganda in het buitenland, kunnen bevorderd worden, terwijl men zich nu enkel inspant om mensen te trekken naar Engelse toeristenstreken, die veel minder natuurschoon hebben dan de Schotse.
Nog steeds is er geen begin gemaakt met de reusachtige herbebossingen, die nodig zijn voor het economisch herstel van het land. Ook de landbouw wordt niet voldoende gesteund. De rationalisatie en de modernisatie van de kleine landbouwondernemingen moet worden ter hand genomen, vooral in de Highlands; van 1925 tot 1935 heeft de Schotse landbouw slechts de helft van de subsidies genoten, waarop zij recht zou hebben in verband met het bevolkingsaantal, indien deze verdeling van het budget op eenvormige wijze zou plaats hebben voor alle takken van bedrijvigheid. Sommige maatregelen schijnen bepaald in het nadeel van de Schotten getroffen te zijn; zo is bijvoorbeeld de melkprijs, die aan de Schotse boeren betaald wordt, lager dan de prijs die de Engelse boeren ontvangen. De reden hiervoor is, dat de productiekosten van de melk in Schotland lager zijn; de Schotten moeten daardoor hun rechtvaardige winsten missen. Sommige stamboeken van Schotse stieren worden niet erkend. Toch is er, dank zij de natuurlijke vruchtbaarheid van Schotland, het individuele gemiddelde landbouwinkomen hoger dan in Engeland; in 1936-37 zouden de cijfers respectievelijk 8/6 en 6/3 zijn.
De Schotse vissers, met name de haringvissers, hebben veel geleden van de oorlog van 1914-18, toen hun afzetgebieden, zoals Rusland, door concurrenten werden veroverd, bijv. door de Noren; na de oorlog werd hun weinig hulp van staatswege verleend en het aantal personen, werkzaam in de visserij, is tussen 1913 en 1938 van 86.000 tot 53.000 gedaald.
Nergens in West-Europa, tenzij in Duitsland en misschien in Ierland, zijn de woningtoestanden zo slecht als in Schotland. Een bezoek aan de krotwoningen van Glasgow en van Edinburgh kan er ons van overtuigen. Een twaalftal huisgezinnen met één enkele W.C. is in sommige wijken niet zeldzaam. In 1935 woonde 22,6% van de bevolking met méér dan 7 personen in drie kamers, terwijl in dat jaar in Engeland
| |
| |
slechts 3,8% van de bevolking met méér dan 4 personen zich met drie kamers moest tevreden stellen. Een van de redenen waarom er weinig huizen gebouwd werden is wellicht het belastingsysteem, geldend voor Schotland (en verschillend van het Engelse), volgens hetwelk de eigenaar van een gebouw belast wordt, afgezien van het feit of het huis bewoond wordt of niet. Ofschoon de regering betrekkelijk meer doet voor Schotland dan voor Engeland om in de behoefte aan woningruimte te voorzien, zal zij niet in staat zijn om in afzienbare tijd het nijpend probleem op te lossen, gezien het tempo waarin tegenwoordig wordt gebouwd. Dit blijkt nog duidelijker, wanneer men in aanmerking neemt dat jaarlijks duizenden huizen onbewoonbaar worden door gebrek aan onderhoud. Een normaal gevolg van de promiscuïteit in de krotwoningen en van de inteelt in de verafgelegen dorpen in de bergen is het hoog percentage tuberculose-patiënten. Daarom zal een speciale zorg vereist zijn om Schotland van voldoende medische hulp te voorzien.
De Labour-regering te Londen heeft grootse plannen opgevat voor de herverdeling der industriële centra; deze beantwoorden waarschijnlijk wel aan behoeften, zoals ze zich in Engeland voordoen, maar ze bevredigen sommige Schotten in het geheel niet. Zoals men weet is het industriële centrum van Schotland de streek van Glasgow en de oevers van de Clyde, alsmede het kolen- en staaldistrict van Lanarkshire; beide districten liggen in het Westen des lands. De kolenmijnen geraken in deze streek uitgeput; maar reeds zijn er waardevolle lagen aan de Oostkust, bij Fife, in exploitatie genomen. Door planning heeft de regering in deze streek de vestiging bevorderd van nieuwe industrieën, die het eigendom zijn van de Britse regering, of van Britse of Amerikaanse firma's. Een heel nieuwe stad is geprojecteerd; zij zal 30.000 inwoners kunnen tellen en draagt reeds de naam Glenrothes. Men bevordert er de bouw van lichte industrieën, die niet zo gevoelig zijn voor crises, en waar vrouwelijke arbeidskrachten kunnen worden tewerkgesteld. Voor alle problemen schijnt er een oplossing te zullen zijn, maar de Schotten maken de indruk van achterdochtig te blijven. De reusachtige waterkracht-centrales, die men aan het bouwen is om de industrieën van Schotland en van Noord-Engeland te bedienen, schijnen zij als nog onvoldoende te beschouwen.
Er is een maatregel van de Engelse regering, die heel bijzonder wordt betreurd: de whisky, die men alleen in Schotland vervaardigt, werd zwaar belast. De ‘Scotch’ van 52 fr = 3,90 gld. per liter wordt met een accijns van 128 fr = 9,60 gld. belast, zodat ze ten slotte 180 fr = 13,50 gld. kost. Niet alleen wordt de arme Schot ervan beroofd, maar wat meer is, de whisky-industrie, een der Schotse nationale rijkdommen, wordt er zwaar door getroffen. Verstandige Schotten menen, dat een lagere prijs van de whisky vreemde toeristen naar het land zou trekken en Groot-Brittannië aan dollars zou helpen. Deze belasting brengt echter 490 millioen fr = 36.750.000 gld. per jaar aan de Staat op, en telkens als een vermetele Schotse volksvertegenwoordiger deze kwestie in het Parlement ter sprake brengt, wordt hij met algemeen gelach ontvangen. Het Parlement van Westminster vertoont dezelfde reacties als het publiek van een music-hall, telkens als een toespeling op
| |
| |
de Schotten wordt gemaakt: iedereen glimlacht, en bij de minste grap, hoe klassiek ook, volgt een onweerstaanbaar lachsalvo; nooit is het onwelwillend, maar het zou niet gebeuren in een Parlement te Edinburgh, meent men. Engelsen beantwoorden de klacht over de accijnzen op de whisky met de vraag, of de inwoners van Bristol of Oxford zich onrechtvaardig behandeld voelen door belasting op sigaretten of auto's?
Wij willen thans een ogenblik stilstaan bij de beweringen van sommige Schotten, dat het feit, dat de hoofdstad van het land in Engeland ligt, de oorzaak zou zijn van een drainering van het inkomen naar Londen en naar het Zuiden. Helaas zijn de essentiële statistieken, nodig om de balans op te maken van de goederen en diensten, die Schotland aan Engeland levert en omgekeerd, nog niet beschikbaar.
Schotten, die in rijksdienst willen treden, moeten in Londen gaan wonen, behalve ambtenaren van justitie, onderwijs en dergelijke die de laatste tijd naar Edinburgh zijn overgeplaatst. Het gevolg is, dat het grootste deel van het budget, dat besteed wordt om overheidspersoneel te betalen, in Londen blijft; in 1933-34 was er slechts 1% in Schotland uitbetaald. Deze belangrijke som, die Schotten én Engelsen aan belasting hebben opgebracht, vermeerdert dus hoofdzakelijk de Engelse geldsomloop, bevoordeelt zijn handel en nijverheid en bevordert de economische ontwikkeling van Engeland veel meer dan die van Schotland. Hier staat echter tegenover, dat weinig administratieve diensten naar Schotland kunnen worden overgebracht, zonder een verdubbeling van het werk, dat toch ook in Engeland gebeuren moet. Het feit dat Londen het centrum van de regering is, begunstigt Engeland in vele andere opzichten. Niet alleen doen personen in regeringsdienst veel persoonlijke bestellingen en uitgaven in Londen, maar ook de regering geeft talrijke opdrachten aan firma's van de hoofdstad: een bevoegde firma in de buurt is een groot gemak en deze kan beter op de hoogte komen van mogelijke regeringsopdrachten en voor zich gunstige kansen scheppen; de nabijheid vergemakkelijkt daarenboven de contrôle op de uitvoering van de opdracht en vermindert de kosten van het vervoer. Zo heeft b.v. in de jaren 1938-39 de regering 94% van haar drukwerk bij Engelse firma's geplaatst, 3% bij Schotse firma's en de rest in Wales en Ierland. De hoofdstad heeft nu eenmaal haar voordelen.
De nationalisaties ontmoeten veel meer verzet in Schotland dan in Engeland, daar men ze enigszins als een ‘Londonisation’ beschouwt. Het is al moeilijk voor de ‘National Coal Board’ de toestand van de verschillende Engelse kolenmijnen van Londen uit te beoordelen; des te lastiger moet het voor ambtenaren in Londen zijn, de Schotse toestanden juist te zien op een afstand van meer dan vijf honderd kilometer. Door de nationalisatie vallen sommige Schotse industrieën in Britse, zo niet in uitsluitend Engelse handen: de kolenmijnen, de spoorwegen, de gas- en electriciteitsondernemingen, de luchtlijnen, en onlangs, de staalindustrie. De nationalisatie van de Schotse luchtlijnen heeft een bittere herinnering nagelaten: de Schotten hebben zeer vroeg het belang van talrijke luchtlijnen voor hun veraf gelegen land ingezien. Na de nationalisatie werden verscheidene lijnen opgeheven; er werd beweerd, dat ze niet renderend waren, terwijl ze misschien alleen maar slecht beheerd
| |
| |
werden. De Schotten begrijpen, dat de moeilijke verbindingen de buitenlandse zakenmensen dwingen om via Londen te reizen, wat het gevaar insluit dat ze nooit verder komen. Bovendien werden sedert de nationalisatie van de spoorwegen ook verschillende secundaire spoorlijnen opgeheven.
Ook op militair gebied achten de Schotten zich benadeeld. We stelden reeds vast, dat de tweede wereldoorlog Schotland in verhouding ongeveer 10% méér slachtoffers gekost heeft dan Engeland: dit betekent, naast andere offers, een verlies van de beste arbeidskrachten. Maar er is nog iets anders: behalve de militaire administratie zijn ook de oefenbases van leger, luchtmacht en vloot in het Zuiden van Engeland geconcentreerd, evenals de bevoorradingsbases. Dit betekent dat ook hier weer een deel van de Schotse belastingen uitsluitend de Engelse handel en industrie ten goede komt. Zonder twijfel liggen in Engeland gunstiger woonplaatsen voor de meeste Britse officieren omdat Schotland te veraf gelegen is, maar als oefenterrein kon dit laatste land grote voordelen bieden.
De concentratie van de B.B.C. in Londen heeft als gevolg, dat het grootste deel van de opbrengsten van de Schotse radiovergunningen naar Londen vloeit; slechts een vierde van dit bedrag wordt besteed voor Schotse zenders, en terwijl het personeel van de B.B.C. in Engeland in 1945 ongeveer 11.000 personen bedroeg, waren er slechts 386 in Schotland werkzaam.
Engeland is veel rijker dan Schotland aan musea, kunstverzamelingen, openbare bibliotheken en andere cultuurschatten. Het is onvermijdelijk, dat een Koning of een Maecenas, die zijn privé verzamelingen aan het land schenkt, er prijs op stelt, dat ze in de hoofdstad geplaatst worden waar hij gewoonlijk woont. Dikwijls ook vindt de overheid het rationeler, hier alle schatten bijeen te brengen die in de provinciale musea verspreid zijn, om ze beter voor allen toegankelijk te maken, natuurlijk ten nadele van burgers en schoolgaande jeugd, die niet ver kunnen reizen. In 1945-46 waren de budgetaire uitgaven ten gunste van de openbare bibliotheken en musea in Schotland slechts 9 millioen fr = 675.000 gld., terwijl die voor de Engelse bibliotheken en musea 109 millioen fr = 8.175.000 gld. bedroegen.
De handelskantoren, die het zakenleven van geheel Groot-Brittannië beheersen, vestigen zich meer en meer in de buurt van de City van Londen. De nabijheid van de regeringsdepartementen, die steeds strenger contrôle op handel en industrie uitoefenen, en die op hun beurt steeds grote bestellingen plaatsen, de nabijheid van de algemene leiding van de grote banken en van de leiders van alle grote firma's, die gemakkelijk te bereiken zijn om zaken te bespreken achter een glas whisky, de gemakkelijke betrekkingen met buitenlandse zakenmensen en diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers, het gemakkelijke verkeer, dit alles brengt ook de meest provincialistische zakenlui er toe, een vertegenwoordiging in Londen te vestigen en daarheen later hun hoofdkantoor over te brengen. Ook zijn er veel Schotse firma's, die met hun Engelse mededingers een fusie aangaan overeenkomstig de algemene tendens naar concentratie en rationalisatie van het zakenleven.
| |
| |
Het resultaat is nogmaals, dat het inkomen hoe langer hoe meer in Engeland en met name in Londen wordt besteed. Een dikwijls aangehaald voorbeeld is dat van de grote magazijnen, die filialen in Schotland openen, er geleidelijk hun clientèle en personeel uitbreiden, om dan de winsten naar het Zuiden over te brengen.
De Engelse pers wordt in Schotland veel meer gelezen dan de enkele Schotse bladen, zoals de Scotsman, de Glasgow Herald, de Bulletin, de Dundee Courier and Advertiser, de Journal en de Sunday Post. De nationalisten zien in de eigen pers een middel om het Schotse bewustzijn te ontwikkelen en de aandacht te vestigen op de eigen Schotse belangen. Het schijnt, dat een Engelse firma, eigenares van een in Schotland uitgegeven blad, instructies heeft gegeven om geen enkele publicatie meer op te nemen, die het Schotse particularisme zou kunnen stimuleren.
Daarentegen hebben Schotten een overwegende invloed in het financiën- en het verzekeringswezen van Engeland, daar hun banken sedert twee honderd jaren een voorbeeld zijn geweest, waarop de Engelsen en vele anderen zich hebben geïnspireerd. Maar, zo werpen de Schotse nationalisten tegen, deze Schotten hebben hun land moeten verlaten om hun beroep te kunnen uitoefenen.
Ook is het te betreuren, dat zoveel Schotten hun laatste jaren in rustoorden in Engeland gaan doorbrengen, waar ze hun pensioen en in Schotland verdiend kapitaal uitgeven. Weliswaar hebben vele Schotten in het buitenland fortuin gemaakt en komen hun laatste jaren in hun geboorteland doorbrengen, maar het schijnt dat men de Schotten er méér van zou moeten overtuigen, dat het goed is in het vaderland te sterven....
De Schotten zijn ontevreden over de politiek van ‘austerity’ die Stafford Cripps na de oorlog in geheel Groot-Brittannië heeft doorgevoerd om het tekort aan dollars uit de weg te ruimen en om de schulden aan het buitenland te betalen. De Engelsen, zo erkennen ze, hebben niet voldoende grondstoffen, noch industriële en landbouwproducten om de Amerikaanse en andere buitenlandse goederen te kunnen kopen. Daarnaast beweren ze, dat Schotland grondstoffen, industriële- en landbouwproducten in betrekkelijk grotere hoeveelheden bezit dan Engeland, meer uitvoert en minder invoert, en dat het onrechtvaardig is Schotland de harde gevolgen te laten dragen van het Engelse tekort aan dollars en van Engelands dirigistische politiek. De juiste cijfers om deze bewering te kunnen beoordelen zijn nog niet beschikbaar, maar mocht zij juist zijn en mocht Schotland zich economisch van Engeland losmaken, dan zou de toestand van Engeland natuurlijk verergeren. Nochtans, ondanks deze grotere rijkdom aan grondstoffen, is de productiviteit van de gemiddelde Schot nog beneden die van de Engelsman: het nationale inkomen is niet zozeer het resultaat van een rijke voorraad aan grondstoffen als wel van productieve arbeid en kapitaal.
Wij hebben hier slechts de economische nadelen willen uiteen zetten, die Schotland zou lijden door zijn volstrekte economische unie met Engeland, zonder er de voordelen van te onderzoeken, en zonder deze
| |
| |
verschillende punten grondig te kunnen beoordelen, aangezien de essentiële statistieken slechts dán beschikbaar zullen zijn, wanneer het verslag van de Parlementaire Commissie over de Anglo-Schotse economische verhoudingen zal verschijnen. Dan eerst zal het mogelijk zijn te zien of het Schotse nationalisme wel reden tot bestaan heeft.
‘Zolang de Schotse vraag naar self-government, (zo schrijft de Times op 12 April 1951), bedolven blijft onder een dikke mist van folklore en legende, zolang de argumenten niet dichter bij de hedendaagse tijd komen dan Bamockburn en Flodden, zal er in Londen weinig sympathie voor gevonden worden. Wanneer het integendeel mogelijk wordt te bewijzen, dat hun vraag op hedendaagse economische en politieke feiten gegrond is, dan zullen de Schotse belangen eindelijk zegepralen op grond van hun redelijkheid en hun practische mogelijkheid tot verwezenlijking’.
Deze studie van de nationalistische grieven stelt een aspect van de toenemende centralisatie in het licht; in beschaafde landen is de steeds stijgende macht van de overheidsorganen onvermijdelijk wegens de steeds gemakkelijkere verbindingen met de hoofdstad. Misschien zou men de nadelen van de centralisatie kunnen verlichten door grotere macht te geven aan regionale overheden? Zo zou in Schotland een deel der voorrechten van het Parlement van Westminster aan een semi-onafhankelijk Parlement te Edinburgh kunnen worden toevertrouwd, naar het model van het Parlement van Noord-Ierland.
Een gedeeltelijke verbrokkeling van een groot land is niet noodzakelijk in strijd met de tendens tot het stichten van de Verenigde Staten van Europa; integendeel, dit laatste zou misschien het gebrek aan evenwicht tussen kleine en grote landen kunnen verminderen.
| |
Bibliographie:
George Blake: Scottish Affairs, the Bureau of Current Affairs, August 9th 1947. |
Duncan Ferguson: Scotland's Resources, A survey, Glasgow. |
Arthur Donaldson: Exports, opportunity or menace, Glasgow. |
James A.A. Porteous: Schotland and the South, economic and financial relations, Glasgow, 1947. |
Norman MacKenzie: Schotland A.S. 1. New Stateman and Nations, January 1951. |
Whose Country? published by the Scottish National Party, Glasgow. |
The Glasgow Herald (dagblad) 3, 4, 8 April 1950. |
Vele nuttige inlichtingen mocht ik ontvangen van:
Mr A.D. Campbell, Docent in de Faculteit voor Economische Wetenschappen aan de Universiteit van Glasgow; |
Mr John MacCormick, Lord Rector van de Universiteit van Glasgow en Hoofd van de Scottish Convention en Mr Norman MacKenzie. |
Ik betuig hun daarvoor mijn hartelijke dank. |
|
|
|